ECLI:NL:RBMNE:2020:2575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/3105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Adecco Personeelsdiensten Logistiek B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een loonsanctie die aan Adecco is opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werknemer, die zich op 15 februari 2017 ziek had gemeld. Na een wettelijke wachttijd van twee jaar heeft de werknemer een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd, waarna de verweerder de re-integratie-inspanningen van Adecco heeft beoordeeld. Dit leidde tot een loonsanctie, omdat Adecco niet voldoende had aangetoond dat er geen passende functies binnen de eigen organisatie beschikbaar waren.

Adecco heeft bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van verweerder met de juiste tenaamstelling aan Adecco zijn gericht en dat deze besluiten Adecco hebben bereikt. De rechtbank heeft de beroepsgrond van Adecco dat de besluiten niet aan de juiste werkgever zijn gericht, verworpen. De rechtbank concludeert dat Adecco onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat de loonsanctie terecht is opgelegd. Het beroep van Adecco is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De partijen zijn geïnformeerd over de uitspraak, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3105

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2020 in de zaak tussen

Adecco Personeelsdiensten Logistiek B.V. te Tilburg, eiseres,

gemachtigde: drs. H.E. Wonnink,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-belanghebbende] , te [woonplaats] .

Inleiding

1.1
[derde-belanghebbende] (de werknemer) heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres, zijn werkgever, toe te zenden. De rechtbank heeft bepaald dat de kennisneming van medische stukken in deze zaak is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van de uitspraak bij eiseres bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens zo veel mogelijk vermeden.
1.2
De werknemer werkte via eiseres bij [werkgever] als magazijnmedewerker voor 36,85 uur per week. Op 15 februari 2017 heeft hij zich ziek gemeld. Tijdens het ziekteverzuim heeft eiseres het loon van de werknemer gedurende de wettelijke wachttijd van twee jaar doorbetaald. In deze periode is de bedrijfsarts bij de situatie van de werknemer betrokken geweest en is geprobeerd om hem te laten re-integreren.
1.3
Na afloop van de wachttijd heeft de werknemer op 28 november 2018 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de re-integratie-inspanningen van eiseres beoordeeld. Dit heeft geleid tot het primaire besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit) waarbij verweerder aan eiseres een loonsanctie heeft opgelegd, omdat er re-integratiekansen zijn gemist. Daarbij is eiseres verplicht het loon van de werknemer 52 weken door te betalen tot 12 februari 2020.
1.4
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie. Dat bezwaar is bij besluit van
3 mei 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.5
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, om uitspraak te doen zonder dat zij gehoord zijn op een zitting. De rechtbank heeft op 2 juni 2020 het onderzoek gesloten.

Waar gaat het in deze zaak over?

Vooraf
2.1
Deze zaak gaat over de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van eiseres. Voordat de rechtbank hieraan toekomt, moet zij eerst in gaan op de beroepsgrond van eiseres dat de besluiten van verweerder niet aan de juiste werkgever zijn gericht en dus ook niet op voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. De besluiten zijn gericht aan Adecco Personeelsdiensten Logistiek B.V. in Tilburg in plaats van Amsterdam, waar eiseres is gevestigd. Dit betekent volgens eiseres dat de in artikel 25 van de Wet WIA neergelegde termijn waarbinnen een loonsanctie kon worden opgelegd al is verstreken en dat er geen loonsanctie meer kan worden opgelegd.
2.2
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit en het bestreden besluit met de juiste tenaamstelling zijn gericht aan eiseres en dus aan de juiste werkgever. De besluiten hebben eiseres immers bereikt en zij heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.
Het geschil
3. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van re-integratie met een bevredigend resultaat, omdat de werknemer bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet werkzaam was. Dit brengt mee dat verweerder kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Partijen zijn het er over eens dat het door de bedrijfsarts gevoerde beleid en zijn visie over de belastbaarheid van de werknemer adequaat is geweest. De medische beoordeling staat hier dus niet ter discussie. Ook staat niet ter discussie dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in het eerste spoor in eigen aangepaste werk bij de inlener [werkgever] en bij andere inleners van eiseres adequaat zijn geweest. Dat geldt ook voor de re-integratie-inspanningen van eiseres in het tweede spoor. Verweerder verwijt eiseres - kort gezegd - dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen passende functies in de eigen organisatie zijn. Eiseres vindt dit verwijt onterecht. De rechtbank moet beoordelen of de re-integratie-inspanningen van eiseres binnen de eigen organisatie in het eerste spoor onvoldoende zijn geweest en of zij daarvoor een deugdelijke grond heeft.

Wat vindt de rechtbank er van?

De grondslag van de loonsanctie
4. Verweerder verwijt eiseres dat zij onvoldoende onderzoek heeft verricht in het eerste spoor naar de herplaatsingsmogelijkheden binnen haar eigen organisatie. Volgens verweerder heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt wat alle mogelijkheden binnen de eigen organisatie zijn. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd welke functies binnen het functiehuis binnen de eigen organisatie aanwezig zijn. Ook heeft zij geen inventarisatie gemaakt van geschikt(e) (te maken) werkzaamheden op functie- en taakniveau en op basis van weging tussen belasting en belastbaarheid. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op arbeidskundige rapporten die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
5. Eiseres is het niet eens met de opgelegde sanctie. Volgens eiseres is het verwijt van verweerder onterecht, omdat er binnen de eigen organisatie geen functies bestaan die op krachten en bekwaamheden van de werknemer aansluiten. Eiseres verwijst hiervoor naar de in beroep overgelegde Functiematrix Adecco Support B.V. van 1 juli 2018 en het arbeidskundig rapport van Amplooi van 10 juli 2019. In dit rapport heeft de arbeidsdeskundige beargumenteerd waarom de functies binnen Adecco niet passend zijn. Vanwege de opleidingseisen van de werknemer had hij nooit binnen Adecco herplaatst kunnen worden. Hij heeft lager beroepsonderwijs genoten, terwijl binnen Adecco MBO of hoger is vereist. Eiseres vindt dat deze stukken betrokken kunnen worden in deze procedure, omdat het betrekking heeft op de periode hier in geding, namelijk van januari tot december 2018. Voor dit standpunt vindt zij steun in de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) en van 7 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:430).
6.1
De rechtbank oordeelt dat de stukken voldoende steun bieden voor het standpunt van verweerder dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen in het eerste spoor heeft verricht. Eiseres heeft het niet verrichten van adequaat onderzoek naar mogelijkheden in het eerste spoor binnen de eigen organisatie op zichzelf beschouwd niet weersproken. Op de beroepsgronden van eiseres heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gereageerd in zijn rapporten van 22 augustus 2019 en 20 januari 2019. In het rapport van 22 augustus 2019 heeft hij toegelicht dat met de door eiseres eerst in beroep overgelegde stukken nu wel een gestructureerd onderzoek heeft plaatsgevonden naar de herplaatsingsmogelijkheden binnen het functiehuis van de eigen organisatie in het eerste spoor. Dit onderzoek heeft echter na de datum van het primaire besluit plaatsgevonden en is eerst in beroep door eiseres ingebracht. Alle acties van eiseres na de datum van het primaire besluit vallen in het kader van het herstel van het verzuim en kunnen niet beoordeeld worden in dit beroep. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het niet mogelijk is om tekortkomingen te herstellen met een in de beroepsfase achteraf opgemaakt arbeidskundig rapport. Het doet er dan ook niet toe wat er in de overgelegde stukken staat, omdat het niets verandert aan wat er in de periode tot aan het loonsanctiebesluit niet goed is gegaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 12 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3991). De re-integratie-inspanningen van eiseres in het eerste spoor zijn dan ook terecht als onvoldoende beoordeeld.
6.2
Wat betreft de door eiseres aangehaalde uitspraken van de CRvB, overweegt de rechtbank dat het in die uitspraken ging om een beoordeling van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Dat is een ander beoordelingskader dan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen als hier aan de orde.

Conclusie

7. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiseres een loonsanctie opgelegd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 1 juli 2020 gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzitter, en
mr. G.P. Loman en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
voorzitter
(de voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.