Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen
Stichting Woningstichting Geertruidenberg, te Geertruidenberg, eiseres
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
Het bestreden besluit
De rechtbank vindt dit niet onaannemelijk. Alleen al daarin schuilt het procesbelang van eiseres om het bestreden besluit door de bestuursrechter op rechtmatigheid te laten beoordelen.
Toepasselijk recht
Als de rechtbank haar op dit punt niet volgt, dan stelt zij zich op het standpunt dat haar aanvraag in elk geval materieel aan de hand van de Woningwet (oud) beoordeeld had moeten worden, omdat door de formulering van Besluit nr. 81, in het bijzonder onder 18 en h., bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat het hier om een aanvullende aanvraag in een lopend saneringstraject gaat, dat onder hetzelfde regime beoordeeld zou worden als Besluit nr. 81.
Vertrouwensbeginsel
“18. dat in dit saneringsplan na afloop van een saneringsperiode van vijf jaar WSG financieel aan de CFV-saneringsnorm zal voldoen en daarbij een goede uitgangspositie heeft om op te gaan in een kredietwaardige corporatie, dan wel door aanvullende maatregelen en/of een nieuw besluit tot toekenning van saneringssteun uiterlijk na het verstrijken van een daarop volgende termijn van vijf jaren aan de WSW kredietwaardigheidseisen voldoet;
[…]
h. dat vóór die datum wordt bezien of – conform overweging nr. 18 - een nieuw besluit tot saneringssteuntoekenning aan WSG noodzakelijk is om uiterlijk in een termijn van vijf jaar aan de WSW kredietwaardigheidseisen te voldoen;”
Volgens eiseres heeft het CFV daarmee in Besluit nr. 81 concrete, ondubbelzinnige, toezeggingen gedaan waaraan eiseres de rechtens te honoreren verwachting heeft kunnen ontlenen dat het CFV (nu dus verweerder) de eindafrekening van de sanering geheel voor zijn rekening zou nemen. Zij wijst daarbij ook naar uitlatingen die zijn gedaan in diverse saneringsoverleggen in 2013. Tijdens het saneringsoverleg van 18 juli 2013 [4] is bijvoorbeeld door de heer Vrijmoet (binnen het CFV verantwoordelijk voor de sanering van eiseres) gezegd dat "de periode van 10 jaar om op WSW normen te komen, als uitgangspunt, actief naar buiten gebracht wordt.”
“Alles-of-niets”- uitgangspunt bij evenredigheidstoets
“13.6. Subsidieregels en heffingsregels
Voorgesteld wordt dat de voorschriften met betrekking tot de verstrekking van subsidies door de autoriteit voor activiteiten van toegelaten instellingen, zoals nu ook het geval is, worden vastgelegd in een AMvB en in beleidsregels. Het kan dan gaan om de voorwaarden waaronder recht ontstaat op subsidie, […] en de bepaling van de hoogte van de subsidie, en dergelijke. Eenzelfde lijn zal ook gaan gelden voor de verstrekking van saneringssubsidies. Door middel van nadere beleidsregels kan de autoriteit hier technische uitvoeringsvoorschriften aan verbinden.” [6] De beleidsregels mogen dus bepalingen bevatten die gaan over de hoogte van de toe te kennen subsidie. De uitspraak van de ABRvS over de sanering van Vestia, waar eiseres naar verwijst, biedt geen grondslag voor de conclusie dat verweerder een aanvraag voor saneringssubsidie niet gedeeltelijk, evenredig aan het volkshuisvestelijke belang, zou kunnen toekennen. De rechtsvraag of artikel 57 van de Woningwet het toelaat om een subsidieaanvraag gedeeltelijk toe te kennen, is in die uitspraak niet beantwoord.
Eiseres wijst er verder op dat volledige saneringssubsidie de beste oplossing is voor gehele sector. De andere woningcorporaties zullen namelijk hoe dan ook moeten betalen voor de sanering van eiseres, hetzij via de heffing van verweerder hetzij via obligo aan WSW. Bij het toekennen van volledige saneringssubsidie dreigde - anders dan nu -geen faillissement voor eiseres. Verweerder had moeten kiezen voor meer zekerheid, omdat niet duidelijk was dat WSW zou gaan bijdragen aan de sanering. Volgens eiseres heeft financiering van de sanering via heffingen grote voordelen boven het ophalen van obligo van WSW. Zij wijst erop dat het ophalen van obligo vooral zwakkere woningcorporaties met veel geborgde leningen treft. Daarnaast wijst zij erop dat WSW vanwege het feit dat zij fors moet bijdragen aan de sanering een lagere rating zou kunnen krijgen van rating agencies, wat weer een ongunstig gevolg heeft voor de kosten van financiering binnen de sector. Ook wijst eiseres erop dat de nu gekozen sanering niet mogelijk is bij een zuivere juridische splitsing en daarom kan zij alleen een juridische afsplitsing realiseren, wat haar, en daarmee indirect de andere woningcorporaties, € 11 miljoen extra kost. Verweerder had volgens eiseres in het belang van de volkshuisvesting een andere keuze moeten maken.
Nu vast is komen te staan dat de volkshuisvestingsbelangen buiten Geertruidenberg door andere toegelaten instellingen worden behartigd, heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten dat hij alleen saneringssubsidie wil verlenen voor het behoud van het DAEB-bezit in Geertruidenberg en het zorgvastgoed. Hij heeft vervolgens vastgesteld dat het aandeel van de noodzakelijke DAEB-werkzaamheden in Geertruidenberg (960 reguliere woningen) en het zorgvastgoed (1.218) 55 procent is van het totale bezit van eiseres op basis van de weging van verhuureenheden. Deze gegevens zijn niet betwist.
Dat eiseres een andere oplossing voorstaat, waarbij voor haar andere belangen centraal staan, maakt de afweging die verweerder heeft gemaakt niet onredelijk en leidt er ook niet toe dat verweerder de door hem gemaakte afweging opnieuw zou moeten motiveren.
Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
Het beroepschrift van WSW
Beslissing
Rechtsmiddel
1 Het fonds:
[…]
Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvestingArtikel III
[…]