ECLI:NL:RBMNE:2020:2476
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onduidelijkheid kenmerk in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2020 uitspraak gedaan op het verzet van [opposante] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 17 juli 2019, waarin het beroep van opposante niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Opposante heeft verzet aangetekend omdat zij meent dat er onduidelijkheid bestaat over de zaaknummers en de bijbehorende beroepen. De rechtbank heeft de zitting op 21 januari 2020 gehouden, waarbij de gemachtigde van opposante aanwezig was, maar de heffingsambtenaar niet. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, en dat de procedure zonder zitting kon worden afgedaan op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposante heeft aangevoerd dat de ontvangstbevestiging en griffierechtnota geen duidelijk kenmerk bevatten dat herleidbaar is naar de specifieke beroepen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het gebruik van het eigen zaaknummer als kenmerk door de rechtbank een vaste werkwijze is en dat opposante zelf verantwoordelijk is voor het bijhouden van een goede administratie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep niet kan worden herzien op basis van de onduidelijkheid die opposante heeft ervaren.
Daarnaast heeft opposante verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de uitspraak binnen de termijn van twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift was gedaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van L.J.N. van der Linden, griffier.