ECLI:NL:RBMNE:2020:2470
Rechtbank Midden-Nederland
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2020 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 29 mei 2019, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. Opposante had op 10 december 2018 beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk was. Opposante ging in verzet, stellende dat een deel van het griffierecht wel op tijd was betaald en dat de rechtbank een herstelverzuimbrief had moeten sturen.
Tijdens de zitting op 21 januari 2020 was de gemachtigde van opposante aanwezig, maar de heffingsambtenaar was afwezig. De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de betaling van het griffierecht pas na de herinneringsnota had plaatsgevonden. De rechtbank benadrukte dat het aan opposante was om een goede administratie bij te houden en dat de rechtbank niet verplicht was om een herstelverzuimbrief te sturen. De rechtbank concludeerde dat de uitspraak van 29 mei 2019 in stand bleef en dat het verzet ongegrond was.
Opposante had ook om immateriële schadevergoeding verzocht vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de uitspraak binnen de termijn van twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift was gedaan, waardoor er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te wijzen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.