5.2In zijn reactie van 18 maart 2019 voert eiser aan dat, ondanks dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigt dat sprake is van een voortdurende verslechtering en toename van vermoeidheidsklachten, er ten onrechte wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het medisch oordeel te herzien. Daarnaast wijst eiser er op dat er tussen het rapport van de huisarts en de datum in geding nagenoeg vier maanden zit, en dat dit voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte ook geen aanleiding is om hier nogmaals naar te kijken. Tot slot merkt eiser op dat een ‘stabiel beeld’ op een bepaalde datum niets zegt over de mate van verslechtering over een bepaalde tijd daarvoor. Het is onduidelijk ten opzichte van wat het beeld stabiel is.
6. De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien zelf een onafhankelijke deskundige in te schakelen, te weten E.P.D. Siem-Yoe, verzekeringsarts bij A-rea (deskundige). De deskundige heeft op 16 december 2019 haar rapport uitgebracht. Zij is het eens met de verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder dat er geen medische gronden zijn voor het oordeel Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden (GDBM), zodat er een FML opgesteld dient te worden. Ook kan zij zich vinden in de door de artsen van verweerder aangenomen beperkingen ten aanzien van werkdruk/pieken, persoonlijk risico, vervoer, tillen of dragen, zware lasten hanteren en klimmen. Daarnaast acht de deskundige in verband met de duizelingen een beperking ten aanzien van langdurig staan zonder steun aangewezen. Ook dient er volgens de deskundige een urenbeperking van ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week te worden aangenomen in verband met energetisch verminderd vermogen door de pijnklachten en de medische aandoening. Er is sprake van een progressief verslechteren van zijn leverfuncties met toegenomen vermoeidheidsklachten, passend bij de medische problematiek. Eiser ervaart steeds meer pijnklachten in de buik, wat hem ook energie kost. Omdat eiser alleen woont moet hij zodoende alles zelf doen. De inspanningen die hij moet leveren kosten hem energie, uitend in bijkomen na ADL-activiteiten, leunend tegen een object omdat hij de energie niet heeft om los te staan. Hij rust overdag even op de bank. Omdat hij niet werkt kan hij alles in zijn eigen tempo en ritme doen. In arbeid is dit niet mogelijk en moet er gepresteerd worden, daarom acht de deskundige fulltime werken niet haalbaar.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 11 februari 2020 aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van het rapport van de deskundige. Hij ziet geen medische grondslag om een beperking voor langdurig staan zonder steun aan te nemen. Uit het dossier blijkt dat eiser sinds 2008 klachten van duizeligheid meldt die mogelijk zijn oorzaak vindt in het KNO-gebied. Bij KNO- en neurologisch onderzoek is echter geen specifiek medisch substraat gevonden voor de duizeligheid. De huisarts benoemde de duizeligheid in september 2015 als (een onderdeel van) een stressreactie wat past bij de ook benoemde gespannen en nerveuze klachten van eiser. Uit de anamnese van de primaire arts van 10 maart 2017 blijkt dat de incidenten voortkomend uit de duizeligheid maar twee keer zijn voorgekomen, waarvan in 2009 voor het laatst. De duizeligheidsklachten hebben een aspecifieke oorsprong en zijn mild in ernst en frequentie. De duizeligheidsklachten leiden niet tot structurele klachten en daarom is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende om een beperking aan te nemen voor werk met een verhoogd persoonlijk risico. Ook ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om een urenbeperking aan te nemen. De deskundige geeft twee redenen om een urenbeperking aan te nemen, de buikpijnklachten en de medische aandoening. Voor wat betreft de buikpijnklachten merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat de MDL-arts de pijnklachten non-specifiek heeft genoemd, hetgeen betekent dat er geen onderliggend medisch substraat is gevonden voor de buikpijnklachten. Het aannemen van een urenbeperkingen zonder een concreet onderliggend medisch substraat is discutabel volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep; naarmate er minder aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen, moeten de anti-revaliderende aspecten van een urenbeperking kritisch bekeken worden om te voorkomen dat minder adequaat gedrag, gewenning en conditieverlies gehonoreerd worden. Dat is hier temeer van belang gelet op de geconstateerde preoccupatie van eiser met zijn klachten. Verder wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep er op dat de deskundige de medische aandoening als reden voor het aannemen van een urenbeperking niet onderbouwt. Uit de bloeduitslagen zoals weergegeven in het huisartsenjournaal blijkt dat er in 2016 geen sprake was van forse leverschade. Dan is het niet aannemelijk dat de leveraandoening gepaard ging met substantieel verlies aan basale energie wat in lijn is met het dagverhaal van eiser waarin geen aanwijzingen zitten voor extra recuperatiemomenten. De aandoening op zich is daarom geen onderbouwing voor de noodzaak van een urenbeperking.
8. In zijn reactie van 12 februari 2020 op het rapport van de deskundige laat eiser weten dat onvoldoende naar voren komt dat zijn functioneren staat en valt bij het in eigen tijd en ritme kunnen rusten. Eiser is van mening dat er wel sprake is van GDBM, omdat hij wellicht niet letterlijk bedlegerig is, maar zijn dagen wel feitelijk liggend op de bank doorbrengt. Een werkweek van 20 uur is dan ook niet passend.
9. De rechtbank stelt voorop dat naar vaste rechtspraak het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Dat is hier het geval. De rechtbank kan de deskundige niet volgen in haar conclusie dat een beperking voor langdurig staan zonder steun en een urenbeperking nodig zijn omdat een inzichtelijke motivering gebaseerd op medisch objectiveerbare gegevens daarvoor ontbreekt. De motivering van de deskundige acht de rechtbank niet voldoende overtuigend om de beperkingen aan te nemen. Hoewel de deskundige de aanwezige medische stukken in het dossier beschrijft, lijkt zij zich voor haar conclusies vooral te baseren op de anamnese. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert, naar het oordeel van de rechtbank op een wel overtuigende wijze, onder verwijzing naar de medische informatie in het dossier, dat en waarom hij de deskundige niet kan volgen ten aanzien van deze beperkingen; er is voor zowel de duizelingen als voor de buikpijnklachten geen medisch substraat aanwezig. Ook de verwijzing van de deskundige naar ‘de medische aandoening’ als (gedeeltelijke) onderbouwing voor het aannemen van een urenbeperking is onvoldoende specifiek en niet nader gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dus een gemotiveerd en met medische informatie ondersteund oordeel tegenover het niet onderbouwde oordeel van de deskundige. De rechtbank ziet hierin aanleiding om aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep doorslaggevende betekenis toe te kennen. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de FML aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 10 maart 2017 opgenomen beperkingen is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies terecht geschikt zijn geacht voor eiser. In de arbeidskundige rapportages van 27 maart 2018 en 18 april 2017 en daarbij bijbehorende Resultaat functiebeoordeling is naar het oordeel van de rechtbank toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn bij de belastbaarheid van eiser. Gelet op het loon dat eiser in deze functies zou kunnen verdienen ten opzichte van het maatmanloon, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht op 39% bepaald.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. In zijn beroepschrift heeft eiser tot slot nog verzocht om een schadevergoeding. Op grond van artikel 8:88 van de Awb kan een bestuursrechter een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade als, kort weergegeven, sprake is van een onrechtmatig besluit. Verweerder heeft in onderhavige zaak juist gehandeld en daarom is er dus geen reden voor schadevergoeding.