ECLI:NL:RBMNE:2020:2384

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/2762
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor evenementen Walibi en de gevolgen voor de ruimtelijke ordening

Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Elburg, Nunspeet en Oldebroek (eisers) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten (verweerder), met Walibi Holland B.V. als derde-partij. De zaak betreft een omgevingsvergunning die aan Walibi is verleend voor het organiseren van luidruchtige evenementen zoals Lowlands en Defqon.1. De colleges hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning, vrezend voor een toename van geluidshinder binnen hun gemeenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de colleges ontvankelijk zijn in hun beroep, maar oordeelt dat de geluidsgevolgen van de omgevingsvergunning geen gevolgen van enige betekenis hebben voor de ruimtelijke ordening van de betrokken gemeenten. De afstand tussen Walibi en de gemeenten bedraagt 2 tot 6 kilometer, maar de colleges hebben niet aangetoond welke feitelijke gevolgen de ruimtelijke ordening van hun gemeenten ondervindt. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en laat de omgevingsvergunning in stand. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor de uitspraak niet openbaar kon worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2762

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2020 in de zaak tussen

de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Elburg, Nunspeet en Oldebroek, eisers
(gemachtigde: mr. R. Benhadi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder
(gemachtigde: mr. C.A.I. Eringfeld).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Walibi Holland B.V.(hierna: Walibi), gevestigd in Biddinghuizen,
(gemachtigde: mr. D.H. Nas).

Inleiding

Walibi exploiteert in Biddinghuizen een pretpark met een evenemententerrein. Daarop worden een aantal keer per jaar luidruchtige evenementen als Lowlands en Defqon.1 georganiseerd, wat in de geldende omgevingsvergunning is gereguleerd. Walibi heeft aan verweerder een omgevingsvergunning gevraagd voor het wijzigen van de inrichting. Onderdeel daarvan is de uitbreiding van de mogelijkheden voor het houden van luidruchtige evenementen. Verweerder heeft de omgevingsvergunning op 7 juni 2019 verleend.
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Elburg, Nunspeet en Oldebroek (hierna: de colleges) hebben beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning. Zij vrezen voor een toename van geluidhinder binnen hun gemeenten, door de uitbreiding van mogelijkheden voor de luidruchtige evenementen.
Vanwege de maatregelen als gevolg van de uitbraak van het Coronavirus kon de zitting van 16 april 2020 niet doorgaan. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank beslist om de zaak zonder zitting af te doen en het onderzoek gesloten op 14 april 2020.

Het oordeel van de rechtbank

1. De rechtbank moet eerst beoordelen of de colleges ontvankelijk zijn in hun beroep, voordat aan een inhoudelijke behandeling daarvan kan worden toegekomen. In deze zaak oordeelt de rechtbank dat de colleges weliswaar bevoegd waren om beroep in te stellen, maar dat door de omgevingsvergunning geen gevolgen kunnen worden ondervonden die van enige betekenis zijn voor het aan de colleges toevertrouwde belang van de ruimtelijke ordening van het grondgebied van de drie gemeenten. Dit betekent dat de colleges niet als belanghebbende bij de omgevingsvergunning kunnen worden aangemerkt en dat niet aan een inhoudelijke behandeling wordt toegekomen.
2. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard en de omgevingsvergunning blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
3. Het oordeel van de rechtbank wordt hierna nader gemotiveerd.

Overwegingen

Bevoegdheid tot het instellen van beroep
4. Volgens Walibi had op grond van artikel 171 van de Gemeentewet (Gw) zowel de zienswijze als het beroepschrift (mede) namens de burgemeester moeten worden ingediend.
5. De rechtbank overweegt dat het beroep is ingesteld door de colleges als bestuursorgaan en niet door de gemeenten als publiekrechtelijke rechtspersoon. Artikel 171 van de Gw bepaalt dat de burgemeester de gemeente in en buiten rechte vertegenwoordigt, maar deze bepaling gaat niet over de vertegenwoordiging van het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. Deze zaak wijkt in die zin dan ook af van de zaak waarop de uitspraak van 12 juni 2019 betrekking had, waarnaar Walibi verwijst. In die zaak was het immers de gemeente die de procedure voerde, zodat vertegenwoordiging door de burgemeester noodzakelijk was.
6. Verweerder en Walibi wijzen er verder terecht op dat uit artikel 160, eerste lid, aanhef en onder e, van de Gw voortvloeit dat voor het voeren van deze beroepsprocedure door de colleges, procesbesluiten vereist zijn van diezelfde colleges. De colleges hebben deze besluiten overgelegd, zodat kan worden vastgesteld dat aan deze bepaling is voldaan.
7. De conclusie is dat de colleges op basis van de genomen procesbesluiten beroep hebben kunnen instellen en dat een beslissing of ondertekening door de burgemeesters van de gemeenten daarvoor niet vereist is. Wat Walibi aanvoert, slaagt niet.
Gevolgen van enige betekenis en toevertrouwd belang
8. De rechtbank moet vervolgens vaststellen of de colleges belanghebbende zijn bij de door verweerder verleende omgevingsvergunning. De vraag die beantwoord moet worden is of aannemelijk is dat ten aanzien van de ruimtelijke ordening van de grondgebieden van de gemeenten Elburg, Nunspeet en/of Oldebroek gevolgen van enige betekenis worden ondervonden van de door verweerder aan Walibi verleende omgevingsvergunning. Aan dit beoordelingskader ligt het volgende ten grondslag.
9. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van het tweede lid worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
10. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
11. Bij besluiten over activiteiten in het omgevingsrecht is het uiteindelijk aan de bestuursrechter om te oordelen over de vraag wie belanghebbende bij een besluit zijn. De betrokken rechtzoekende hoeft daarom niet zelf aan te tonen dat hij belanghebbende bij een besluit is. Alleen als tijdens de procedure de vraag aan de orde is of ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken en dus de vraag of er aanleiding is de correctie toe te passen, kan en mag van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden.
12. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt verder dat de ruimtelijke ordening van het grondgebied van een gemeente een mede aan het college van burgemeester en wethouders toevertrouwd belang is. [1] De rechtbank oordeelt dat het hiervoor weergegeven criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ ook moet worden toegepast als een college van burgemeester en wethouders met het oog op het toevertrouwde belang van de ruimtelijke ordening van het grondgebied van de gemeente tegen een besluit opkomt. De hiervoor genoemde lijn uit de rechtspraak van de ABRvS over de toepassing van dit criterium geeft geen aanleiding om deze correctie hier niet van toepassing te achten.
Geen (geluids)gevolgen van enige betekenis
13. De rechtbank heeft voor de beoordeling van de belanghebbendheid van de colleges vervolgens alleen gekeken naar de geluidsgevolgen van de omgevingsvergunning. Het gaat dan om het geluid dat wordt veroorzaakt door de wijziging in de vergunde situatie ten aanzien van de incidentele bedrijfssituatie voor de luidruchtige evenementen. Dat zijn de gevolgen waarvan aannemelijk is dat zij het meest ingrijpend zijn en waar door de colleges ook op wordt gewezen in dit kader. Hoewel deze evenementen ook andere gevolgen met zich mee kunnen brengen en hoewel de omgevingsvergunning ook de reguliere bedrijfssituatie van het pretpark wijzigt, is niet aannemelijk dat die gevolgen verder strekken. Verder geldt dat het enkele feit dat de rechtbank in de eerdere procedure over de revisievergunning [2] de colleges heeft aangemerkt als belanghebbenden, niet betekent dat zij dat ook bij deze procedure zijn. Dat vergt een nieuwe beoordeling, waarbij gekeken wordt naar de gevolgen van dit besluit.
14. De rechtbank heeft met de ‘meettool’ op ruimtelijkeplannen.nl kunnen vaststellen dat de kortste afstand tussen de inrichting van Walibi en de grondgebieden van de gemeenten Elburg en Nunspeet ruim twee kilometer bedraagt. Gelet op die afstand is het aannemelijk dat gevolgen van de omgevingsvergunning binnen deze gemeenten vast te stellen zijn, in die zin dat het geluid van de luidruchtige evenementen hier waarneembaar is. Voor Oldebroek is dat anders, omdat de afstand tussen de inrichting en het grondgebied van deze gemeente ruim zes kilometer bedraagt. Op deze afstand is niet zonder meer aannemelijk dat het geluid van de luidruchtige evenementen nog waarneembaar is.
15. De rechtbank oordeelt vervolgens ten aanzien van alle drie de colleges dat niet aannemelijk is dat er met betrekking tot de ruimtelijke ordening van het grondgebied van de gemeenten gevolgen van enige betekenis zullen worden ondervonden als gevolg van deze omgevingsvergunning. De vraag over de belanghebbendheid van de colleges is in deze procedure naar voren gebracht en door partijen zijn daarover ook standpunten ingenomen.
De colleges hebben echter geen van alle inzichtelijk gemaakt welke precieze feitelijke gevolgen zij vrezen te ondervinden. Dat had van hen wel verwacht mogen worden. Meer in het bijzonder hadden de colleges in dat kader moeten toelichten op welke locatie binnen het grondgebied van de gemeente gevolgen gevreesd worden, en hoe die gevreesde gevolgen de ruimtelijke ordening op die locatie zullen raken. Voor zover dat zou gaan om de vrees dat geluidhinder het belang van een goede ruimtelijke ordening van bestaande of van concrete toekomstige functies raakt, hadden de colleges dat nader moeten concretiseren. Met de enkele algemene vrees voor geluidhinder, of de omstandigheid dat niet nader genoemde inwoners van de gemeenten hierover klagen onderscheiden de colleges zich onvoldoende van anderen om hieruit een eigen belang te kunnen aannemen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 26 juni 2020 gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. R.C. Moed, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2812.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 17 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:20215:2686.