Overwegingen
1. Eiseres heeft over het jaar 2016 kinderopvangtoeslag ontvangen. Eiseres heeft van 1 januari 2016 tot 6 september 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Vanaf 6 september 2016 ontving eiseres een WW-uitkering.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2016. Omdat eiseres teveel voorschot kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, moet zij een bedrag van € 14.893,- terugbetalen. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden opgenomen in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder i, onderdeel 1, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, omdat zij – kortgezegd – geen re-integratietraject volgt vanuit het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
3. Eiseres is het hier niet mee eens en stelt dat zij over heel 2016 werkzaamheden heeft verricht die passen binnen een re-integratietraject als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder i, onderdeel 1, van de Wkkp.
4. Na de schorsing ter zitting heeft eiseres stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij activiteiten heeft verricht die in materiële zin aansluiten bij de eisen van de Wkkp. Verweerder en eiseres hebben over en weer op elkaar en de stukken gereageerd.
Aanvullende motivering van verweerder
5. Bij brief van 4 februari 2020 heeft verweerder zich – anders dan in het bestreden besluit – op het standpunt gesteld dat eiseres over de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 5 september 2016 voldoet aan het gestelde in artikel 1.6, eerste lid, onder i, onderdeel 1, van de Wkkp. Dit betekent dat zij voor die periode ook recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat zij over de periode dat zij een Ziektewet-uitkering ontving een re-integratietraject heeft gevolgd bij het UWV en onbetaalde werkzaamheden heeft verricht. Verweerder zal de beslissing op bezwaar over deze periode herzien, nadat verweerder de jaaropgave 2016 van [kinderopvang] te [vestigingsplaats] van eiseres heeft ontvangen. Voor de periode vanaf 6 september 2016 tot en met 31 december 2016 – de periode dat eiseres een WW-uitkering ontving – heeft eiseres geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat zij niet aan voorwaarden voldoet zoals opgenomen in artikel 1.6, eerste lid, onder h, van de Wkkp.
6. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiseres voor een deel van het jaar 2016 recht heeft op kinderopvangtoeslag en het bestreden besluit voor dat deel onjuist was. Gelet hierop is het beroep voor zover dat ziet op de periode 1 januari 2016 tot en met 5 september 2016 gegrond. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Over het recht op kinderopvangtoeslag in de periode van 6 september 2016 tot en met 31 december 2016 bestaat nog wel een geschil tussen partijen. Partijen hebben hierover hun standpunten toegelicht. Om het geschil zo finaal mogelijk te beslechten zal de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres over de periode van 6 september 2016 tot en met 31 december 2016 niet voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wkkp en daarom die periode geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wkkp
7. Eiseres is het niet eens met het standpunt van verweerder dat zij over deze periode geen recht heeft op kinderopvangtoeslag en betoogt dat zij een re-integratietraject heeft gevolgd. Volgens eiseres voldoet zij aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wkkp. Zij heeft steeds in nauw overleg met de belastingdienst gehandeld als het ging om haar activiteiten in deze periode. Zij heeft de site van de belastingdienst geraadpleegd, en daaruit bleek dat zij voor kinderopvangtoeslag in aanmerking kwam. Daarnaast is er telefonisch overleg geweest met de belastingdienst, waarin door de medewerker van de belastingdienst hetzelfde standpunt is ingenomen. Uit de door haar ingediende lijst van activiteiten bij brief van 19 augustus 2019 blijkt dat zij meer dan uitsluitend sollicitatieactiviteiten heeft verricht, nu zij op 7, 15 en 27 september 2016 netwerkgesprekken heeft gevoerd evenals op 11 oktober 2016 en 17 november 2016. Het UWV heeft voor deze periode bovendien ook niet meer van eiseres verlangd dan het voldoen aan de sollicitatieplicht en aan deze verplichting heeft zij voldaan. Voorts heeft eiseres een beroep gedaan op een uitspraak van deze rechtbank van 5 november 2019. Volgens eiseres staat vast dat zij op andere wijze heeft deelgenomen aan een traject gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wkkp.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder over de periode dat eiseres een WW-uitkering ontving terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarde gesteld in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wkkp en dus ook geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over deze periode. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
9. Op grond van artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wkkp heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder recht heeft op of een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet en deelneemt aan scholing als bedoeld in artikel 76 van die wet of werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 76a of 77a van die wet met behoud van die uitkering dan wel op andere wijze deelneemt aan een traject gericht op arbeidsinschakeling.
10. Vaststaat dat eiser over de periode 6 september 2016 tot en met 31 december 2016 een WW-uitkering ontving. Verder staat vast dat eiser geen opleiding, scholing of werkzaamheden heeft verricht in opdracht van het UWV. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of eiseres voldoet aan de voorwaarde “dan wel op andere wijze deelneemt aan een traject gericht op arbeidsinschakeling” uit het laatste deel van artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wkkp.
11. De rechtbank gaat ervan uit dat met de term ‘traject’ wordt bedoeld: een reeks samenhangende, elkaar opvolgende deelhandelingen van een grotere handeling. In dit geval in het kader van re-integratie van uitkering naar werk. Dit betekent dat ook op andere wijze dan via het UWV kan worden deelgenomen aan een re-integratietraject.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zij een dergelijk traject heeft gevolgd. Los van het feit dat eiseres met het zelf opgestelde overzicht onvoldoende heeft onderbouwd welke deelhandelingen zij heeft verricht, vallen de netwerkgesprekken die eiseres heeft gevoerd onder sollicitatieactiviteiten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat deze netwerkgesprekken niet kwalificeren als deelname aan een re-integratie traject. Daarbij heeft verweerder terecht van belang gevonden dat sollicitatieactiviteiten, waaronder dus netwerkgesprekken, behoren tot de gebruikelijke verplichtingen van de ontvanger van een WW-uitkering. Eiseres heeft in dit kader nog verwezen naar de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 5 november 2019, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat in het geval van eiseres sprake is van een gelijke situatie. De netwerkactiviteiten die eiseres heeft verricht zijn te eenzijdig en verweerder heeft dit niet hoeven te zien als een deelhandeling van een grotere handeling. Zo ligt er bij eiseres geen werkplan aan ten grondslag gericht op arbeidsinschakeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet op andere wijze heeft deelgenomen aan een traject gericht op arbeidsinschakeling, zoals bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wkkp, zodat zij over de periode dat zij WW-uitkering ontving niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Over de beroepsgrond van eiseres dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord overweegt de rechtbank als volgt. In de bezwaarprocedure is door verweerder aan eiseres gevraagd om stukken over te leggen waaruit blijkt dat zij een re-integratietraject heeft gevolgd. De rechtbank stelt vast dat eiseres dergelijke stukken niet in de bezwaarprocedure heeft overgelegd. Op basis van de stukken die eiseres in de bezwaarprocedure heeft overgelegd, heeft verweerder mogen afzien van het horen van eiseres, omdat eiseres pas tijdens de zitting stukken heeft overgelegd van haar werkzaamheden bij [bedrijf] . Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij deze stukken inderdaad niet eerder heeft overgelegd, omdat daar niet om is gevraagd door verweerder. Verweerder heeft daarom terecht, voorafgaand aan het bestreden besluitbesluit, kunnen afzien van het horen van eiseres.
14. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 5 en 6 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij over de periode van 1 januari 2016 tot en met 5 september 2016 door verweerder is geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Over de periode 6 september 2016 tot en met 31 december 2016 blijft het besluit in stand.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd, in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder op basis van de jaaropgave 2016 van [kinderopvang] een nieuwe berekening dient te maken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.