ECLI:NL:RBMNE:2020:236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
492017 / HA RK 19-319
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 24 januari 2020 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland te Lelystad een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van mr. Y. Bouchikhi, advocaat van verzoeker. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 15 november 2019, waar verzoeker betrokken was in een strafzaak met V.I. nummer 99/000907-43. Tijdens deze zitting had verzoeker gevraagd om aanhouding van de behandeling van de vordering van de officier van justitie tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat hij in voorlopige hechtenis verbleef en er ernstige bezwaren waren in een andere strafzaak. De rechtbank had de beslissing op het aanhoudingsverzoek aangehouden voor twee weken, wat verzoeker deed vrezen voor objectieve en subjectieve vooringenomenheid van de rechters. De gewraakte rechters, mrs. V.M.A. Sinnige, R. Veldhuisen en H.B.W. Beekman, waren niet verschenen op de zitting van 10 januari 2020 waar het wrakingsverzoek werd behandeld. De wrakingskamer oordeelde dat de bezwaren van verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De beslissing om niet direct te beslissen op het aanhoudingsverzoek werd gezien als een procesbeslissing en niet als een blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer verklaarde het verzoek ongegrond en droeg de griffier op om de beslissing aan alle betrokkenen toe te zenden. De procedure van verzoeker met V.I. nummer 99-000907-43 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 492017 / HA RK 19-319
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
24 januari 2020
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
advocaat mr. Y. Bouchikhi,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 15 november 2019 met daarin het wrakingsverzoek van verzoeker;
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechters;
- de afmelding voor de zitting van de officier van justitie.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 10 januari 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is de advocaat van verzoeker verschenen. De gewraakte rechters zijn met bericht niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de afdeling strafrecht van deze rechtbank, locatie Lelystad, is een zaak aanhangig onder V.I.nummer: 99/000907-43. Het gaat om een vordering van de officier van justitie tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In die zaak is verzoeker veroordeelde. Op 15 november 2019 heeft in die zaak een zitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden met mrs. V.M.A. Sinnige, mr. R. Veldhuisen en mr. H.B.W. Beekman als rechters (hierna: de rechters). Mr. Sinnige trad op als voorzitter.
2.2.
Op de zitting van 15 november 2019 heeft verzoeker gevraagd om de behandeling van de vordering van de officier van justitie aan te houden en direct op dat verzoek te beslissen. Reden voor het aanhoudingsverzoek is dat verzoeker in voorlopige hechtenis verblijft uit hoofde van in een (andere) strafzaak aangenomen ernstige bezwaren en gronden. In die zaak is hij verdachte en moet uitgegaan worden van de onschuldpresumptie, aldus verzoeker. Toewijzing van de vordering zou betekenen dat de rechtbank verzoeker als verdachte in de andere zaak op voorhand schuldig acht.
2.3.
De rechtbank heeft de beslissing op het aanhoudingsverzoek op de zitting aangehouden voor twee weken. De rechtbank heeft de vordering om proceseconomische redenen wel verder willen behandelen en aan verzoeker enkele vragen gesteld. Op de zitting is verzoeker door de oudste rechter voorgehouden dat voorwaardelijke invrijheidsstelling achterwege kan blijven indien is gebleken dat sprake is van ernstige bezwaren ten aanzien van een misdrijf en dat die ernstige bezwaren ook zijn aangenomen door de Rechtbank Overijssel. De oudste rechter geeft verzoeker in overweging om dit aspect te betrekken bij het overleg met zijn raadsman. Vervolgens is de zitting onderbroken voor overleg tussen verzoeker en zijn raadsman. Daarna heeft verzoeker de rechters gewraakt. De reden daarvoor is dat er sprake is van een vrees voor objectieve en subjectieve vooringenomenheid. Dat komt omdat pas over twee weken op het aanhoudingsverzoek wordt beslist. Daarnaast heeft de oudste rechter opgemerkt dat een reden voor het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan zijn dat sprake is van ernstige bezwaren ter zake van een misdrijf en dat op grond van de wettelijke regeling met een beslissing op de vordering niet hoeft te worden gewacht op een veroordeling. Dat is juridisch juist, maar als deze kwestie zo juridisch wordt benaderd dan denkt verzoeker dat hij geen schijn van kans maakt, aldus verzoeker.
2.4.
De rechters berusten niet in de wraking. De bezwaren richten zich kennelijk tegen het (nog niet) nemen van een beslissing op een aanhoudingsverzoek en het expliciteren van het wettelijk toetsingskader. Dat levert geen grond voor wraking op, aldus de rechters.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De beslissingen die de rechtbank heeft genomen om niet direct, maar over twee weken op het aanhoudingsverzoek te beslissen, naar aanleiding waarvan verzoeker de rechtbank heeft gewraakt, is een procesbeslissing. Procesbeslissingen zijn in beginsel geen grond voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De beslissing om niet direct te beslissen op het aanhoudingsverzoek geeft geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid. Hieruit valt ook niet af te leiden welke beslissing de rechtbank zal nemen op het aanhoudingsverzoek.
3.4.
Verzoeker voert als grond voor zijn wrakingsverzoek ook aan dat de oudste rechter hem heeft voorgehouden dat voorwaardelijke invrijheidsstelling achterwege kan blijven indien is gebleken dat sprake is van ernstige bezwaren ten aanzien van een misdrijf en dat die ernstige bezwaren zijn aangenomen door de Rechtbank Overijssel. Uit het benoemen van het wettelijk kader dat geldt voor de beslissing op de vordering die voorligt, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden afgeleid dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. Bovendien is verzoeker nog in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek ongegrond zal verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters, andere betrokkenen, alsmede aan de teamvoorzitter van de afdeling Strafrecht, locatie Lelystad, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met V.I. nummer: 99-000907-43 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter, en mr. R.M. Berendsen en mr. H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.