ECLI:NL:RBMNE:2020:2353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
16/243241-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS-maatregel opgelegd aan verdachte wegens poging tot doodslag met een bijl

Op 18 juni 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag met een bijl. De verdachte, geboren in 1989 en gedetineerd in P.I. Vught, werd als ontoerekeningsvatbaar beschouwd. Tijdens de zittingen op 23 januari, 8 april en 11 juni 2020 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, eiste een veroordeling, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van psychische aandoeningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het doden van het slachtoffer, ondanks zijn psychische toestand. De rechtbank achtte de verdachte niet strafbaar en legde een TBS-maatregel met voorwaarden op, gezien het hoge recidiverisico. De benadeelde partij, het slachtoffer, diende een schadevergoeding in van € 2.659,-, welke door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling voor de verdachte om het recidivegevaar te verminderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/243241-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in P.I. Vught, PPC.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari 2020, 8 april 2020 en 11 juni 2020. Op laatstgenoemde datum vond de inhoudelijke behandeling plaats.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. P.J.G. Van der Donck, raadsman te Maarn, alsmede hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking tegen de verdachte is opgenomen in de tenlastelegging. De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd en de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primairop 9 oktober 2018 te Baarn heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk met een bijl van het leven te beroven;
subsidiairop 9 oktober 2018 te Baarn heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk met een bijl zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiairop 9 oktober 2018 te Baarn [slachtoffer] heeft bedreigd door met een bijl zwaaiende bewegingen te maken richting het hoofd van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] daarbij de dreigende woorden toe te voegen ‘Jullie verdienen de dood’;
feit 2: in de periode van 8 juli 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Baarn een of meerdere ruit(en) van een woning en een of meerdere ruit(en) van een auto, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 3: op 9 oktober 2018 te Baarn een bijl heeft weggenomen toebehorende aan [benadeelde] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft hiervoor in het bijzonder verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226) bepleit dat verdachte van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu uit de opgemaakte psychologische en psychiatrische rapportages volgt dat verdachte niet het juridisch vereiste opzet heeft gehad. Daartoe heeft de raadsman onder meer betoogd dat het inwendige psychische proces van verdachte, zoals dit blijkt uit de rapportages van de deskundigen, zodanig was gedesintegreerd dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte en gevolgen van zijn gedragingen ontbrak. De raadsman heeft ook ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde vrijspraak bepleit, nu niet uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich de bijl ook wilde toe-eigenen en derhalve het vereiste oogmerk ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1 - poging tot doodslag begaan tegen [slachtoffer]
De rechtbank stelt op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting het volgende vast.
Tussen 8 en 9 juli 2019 en tusssen 5 en 6 augustus 2019 zijn ruiten van de auto van het slachtoffer vernield. Op 6 oktober 2019 en 7 oktober 2019 is een ruit van de woning van het slachtoffer ingegooid. Verdachte heeft bekend dat hij meerdere keren ruiten van zowel de auto als de woning van het slachtoffer heeft vernield. Op 9 oktober 2019 zag het slachtoffer verdachte richting zijn woning lopen en stopte zijn auto om verdachte aan te spreken. Uit de verklaring van de zoon van het slachtoffer blijkt dat verdachte op dit moment zijn rugtas afdeed, openmaakte en een hakbijl uit zijn tas haalde. Het slachtoffer stapte uit zijn auto om verdachte aan te spreken en voelde een stoot in zijn linkerzij waarbij hij pijn voelde. Toen het slachtoffer omhoog keek zag hij verdachte staan met een bijl in zijn beide handen geheven boven het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer zag de bijl met het scherpe deel richting zijn hoofd bewegen. Hij kon de bijl afwenden van zijn hoofd en verdachte werd op de grond gelegd door de zoon van het slachtoffer die ook de bijl afpakte. Verdachte heeft bekend dat hij op weg was naar het huis van het slachtoffer en op de route daarheen een bijl heeft weggenomen en in zijn tas gestopt. Verdachte heeft ter terechtziting verklaard dat hij “ze wou aanvallen”.
De rechtbank volgt de verdediging niet in bovengenoemd verweer dat verdachte als gevolg van zijn psychische toestand ten tijde van het ten laste gelegde handelen geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, ook aangehaald door de raadsman, kan van een dergelijke situatie alleen sprake zijn in zeer uitzonderlijke omstandigheden, te weten indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen
iederinzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. De hierboven beschreven handelswijze en gedragingen van verdachte laten zien dat geen sprake was van zo een uitzonderlijke situatie. Verdachte heeft verklaard dat hij de familie [slachtoffer] wilde aanvallen, daarnaar onderweg was en hij heeft blijkens zijn feitelijke handelingen aan dat plan ook uitvoering gegeven. Verdachte heeft tenminste enig inzicht gehad in zijn handelen, zodat de juridische vraag of sprake was van opzet bevestigend moet worden beantwoord. Hierbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat de gedragsdeskundigen van oordeel zijn dat verdachte volledig gestuurd werd door zijn paranoïde wanen, vanzelfsprekend bij de vraag naar de toerekenbaarheid aan de orde komt, maar niet meebrengt dat geen sprake is van opzet in juridische zin.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] .
Conclusie
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte en het hieromtrent overwogene acht de rechtbank, met de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag door meerdere malen met een bijl naar het hoofd dan wel het lichaam van [slachtoffer] te bewegen.
Feit 2 en 3 – opzet en oogmerk
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande overwegingen, in samenhang met de bekennende verklaring van verdachte en de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, zowel de opzet op het vernielen van de verschillende ruiten, als het oogmerk om de bijl weg te nemen, kan worden aangenomen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
primair
op 9 oktober 2019 te Baarn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een bijl, zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op meer tijdstippen in de periode van 8 juli 2019 tot en met 7 oktober 2019, te Baarn, opzettelijk en wederrechtelijk
- meerdere ruiten van een woning en
- meerdere ruiten van een auto, die aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield;
feit 3
op 9 oktober 2019 te Baarn, een bijl, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder
feit 1, primair,bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
poging tot doodslag.
Het onder
feit 2bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het onder
feit 3bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Bij rapport van Pro Justitia van 13 december 2019 heeft W.J.P. Gaertner, GZ-psycholoog, en bij rapport van 17 december 2019 heeft dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, over verdachte gerapporteerd.
Door de psychologisch rapporteur is vastgesteld dat verdachte lijdende is aan een psychotische stoornis, waarschijnlijk in de vorm van schizofrenie, en een stoornis in het gebruik van cannabis. Een autismespectrumstoornis is in het verleden bij verdachte gediagnosticeerd, maar kan nu door de psycholoog, vanwege het psychotische toestandstandsbeeld, niet worden beoordeeld. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde is voortgekomen uit paranoïde wanen van verdachte en dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig werd gestuurd vanuit de psychotische stoornis. De psycholoog heeft dan ook geadviseerd het ten laste gelegde verdachte in het geheel niet toe te rekenen.
Door de psychiatrisch rapporteur wordt eveneens geconstateerd dat kan worden gesproken van een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizofrenie spectrumstoornis en andere psychotische stoornis met name schizofrenie. Daarnaast stelt de psychiater vast dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, niveau I, alsmede van een stoornis in het cannabisgebruik in ernstige mate en een stoornis in het gebruik van alcohol in lichte mate.
Er was bij verdachte, zo heeft de psycholoog geconcludeerd, ten tijde van het ten laste gelegde sprake van paranoïde wanen, die reeds jarenlang aanwezig waren. Verdachte heeft bij het ten laste gelegde direct gehandeld vanuit zijn paranoïde psychotische denken met betrekkingswanen naar het slachtoffer toe. Het denken en handelen van verdachte werd volledig beheerst door dit toestandsbeeld, waardoor verdachte geen mogelijkheden had om zijn wil te bepalen. Om deze reden adviseert de psychologisch rapporteur de ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en is van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder oplegging van voorwaarden. Met betrekking tot de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht heeft de officier van justitie gevorderd deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde, naast het integrale pleidooi tot vrijspraak, geen verweer gevoerd noch opmerkingen geplaatst ten aanzien van de oplegging van een straf of maatregel. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 2 en 3 heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank de feiten bewezen verklaard, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Maatregel
De hiervoor genoemde psychologisch rapporteur heeft geconcludeerd dat het recidiverisico hoog is, en zolang de psychose niet adequaat is behandeld dit ook hoog blijft. Uit de rapportage van de psychiater volgt tevens dat het gevaar op herhaling zodanig groot is, dat indien verdachte niet wordt behandeld er een onmiddellijk gevaar voor herhaling zou zijn, met hierbij tevens risico op fysiek gevaar.
De deskundigen zijn van oordeel dat gezien de ernst van de pathologie en het hoge recidive risico een klinische behandeling op het niveau van een Forensische Psychiatrische Kliniek passend wordt geacht. Er is een langdurige behandeling nodig, waarbij zal worden gestart met een medicamenteuze behandeling. Hierna kan worden gewerkt aan het vergroten van ziektebesef en –inzicht en aansluitend kan een traject worden gestart naar maatschappelijke inbedding. Gelet op de noodzaak van een lange behandelduur, en de ernst en de aard van de problematiek van verdachte en het daaruit voortvloeiend recidivegevaar wordt door beide deskundigen dan ook geadviseerd de genoemde behandeling aan verdachte op te leggen in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden. De verwachting is dat een behandeling in dit kader afdoende is om het recidiverisico te verminderen.
Reclassering Nederland heeft over verdachte een advies ‘TBS met voorwaarden’ opgemaakt. In dit rapport van reclasseringswerker M.C.J. Kroese van 1 mei 2020 worden de conclusie van de Pro Justitia rapporteurs herhaald en overgenomen. Het risico op algemene recidive en recidive met geweldpleging wordt door de reclasseringsdeskundige ingeschat als hoog. Verder ziet de reclassering weinig beschermende factoren. Een beschermende factor is dat verdachte een accepterende houding heeft ten opzichte van hulpverlening en zijn medicatie neemt. De reclassering acht het noodzakelijk dat verdachte deelneemt aan een klinische behandeling gericht op de genoemde psychiatrische en verslavingsproblematiek. Daarnaast is een langdurig forensisch vervolgtraject geïndiceerd, temeer omdat uit het onderzoek naar de persoon van verdachte volgt dat de psychotische problematiek van verdachte hardnekkig is. De reclassering adviseert dan ook een TBS-maatregel met voorwaarden, zoals genoemd in het dictum, op te leggen aan verdachte.
Verdachte heeft aan onderzoekers aangegeven, en ter terechtzitting herhaald, bereid te zijn tot het naleven van de voorwaarden, ook als het een langdurige traject en medicamenteuze behandeling betreft.
Hiervoor is vastgesteld dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en het bewezenverklaarde misdrijven betreffen waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Aan de voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel, zoals genoemd in artikel 37a Sr is hiermee voldaan.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft, teneinde het risico op recidive zo veel mogelijk te beperken. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke TBS-maatregel passend en geboden is en het juiste kader biedt voor de hulpvraag van verdachte. De door de reclassering geformuleerde voorwaarden, zoals opgenomen in het dictum, zullen aan de voorwaardelijke TBS-maatregel worden verbonden.
Duur TBS-maatregel
Ingeval aan verdachte de (voorwaardelijke) TBS-maatregel wordt opgelegd dient de rechter in zijn motivering van de maatregel tot uitdrukking te brengen dat deze wel of niet ter zake van een misdrijf is opgelegd dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. In het onderhavige geval is sprake van een bewezenverklaring ten aanzien van een geweldsmisdrijf in de zin van 38e van het Wetboek van Strafrecht. De totale duur van de TBS-maatregel met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich gevoegd in het strafproces en een vordering tot schadevergoeding ingediend ten aanzien van feit 1 en 2. De benadeelde partij heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 2.659,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.059,- materiële schade en € 1.600,- immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Tevens heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel (zoals bedoeld in artikel 36f Sr) aan verdachte op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en berekening van de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het door verdachte in bovengenoemde zaak bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding voldoende onderbouwd en volledig toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen tot een bedrag van € 2.659,-.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.659,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 36 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 38, 38a, 45, 57, 63, 287, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is
vermeld;
- verklaart verdachte niet strafbaar;
- ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Oplegging maatregel
- gelast dat
verdachte ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:

Meewerken aan time-out/klinische opname
Verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot een maximum van 14 weken per jaar;

Verblijf in Nederland
Verdachte reist niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.

Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

Ambulante behandeling
verdachte wordt verplicht om mee te werken aan ambulante behandeling/begeleiding voor zijn problematiek zolang de reclassering dit geïndiceerd acht door een zorginstelling, nader te bepalen door de reclassering. De behandeling zal aansluitend aan de klinische opname starten en duurt zolang de reclassering dat nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

Begeleid wonen/maatschappelijke opvang
verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering, en is verplicht zich te houden aan het (dag-)programma en de huisregels die deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.

Drugsverbod
Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek, zo frequent als de reclassering dit nodig acht.

Alcoholverbod
Verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering zal bepalen op welke wijzen en met welke frequentie verdachte zal worden gecontroleerd.

Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer [slachtoffer] en diens familie, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.

Locatieverbod
Verdachte bevindt zich niet in de straat van het verblijfadres van het slachtoffer [slachtoffer] , te weten [adres] te [woonplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;

Recidive
verdachte zal zich niet schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten;

Medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht
o Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
o Verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of het tonen van een identiteitsbewijs.
o Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
o Verdachte verleent medewerking aan het verstrekken van een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
o Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
o Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
o Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
o Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot een bedrag van € 2.659,- (zegge: tweeduizend zeshonderdennegenenvijftig euro), bestaande uit € 1.059 (zegge: duizend negenenvijftig euro) materiële schade en
€ 1.600,- (zegge: zestienhonderd euro) immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019, voor zowel de immateriële als de materiële schadevergoeding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op aan de Staat , ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2.659,- (zegge: tweeduizend zeshonderdennegenenvijftig euro) te betalen, bestaande uit € 1.059 (zegge: duizend negenenvijftig euro) materiële schade en € 1.600,- (zegge: zestienhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling aan te vullen met 36 dagen gijzeling. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële en materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hierboven beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. G. Perrick en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juni 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 9 oktober 2019, te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een bijl, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (een) zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt richting het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 9 oktober 2019, te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een bijl, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (een) zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt richting het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 9 oktober 2019, te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- met een bijl, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (een) zwaaiende beweging(en) gemaakt richting het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Jullie verdienen de dood” , althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 juli 2019 tot en met 7 oktober 2019, te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk
- één of meerdere ruiten van een woning en/of
- één of meerdere ruiten van een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 15 oktober 2019 te Baarn, in elk geval in Nederland een bijl, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )