ECLI:NL:RBMNE:2020:2263
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen terugvordering zorg- en huurtoeslag op basis van gezamenlijk toetsingsinkomen
Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, over de terugvordering van zorg- en huurtoeslag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van zijn zorgtoeslag voor 2018, die was vastgesteld op € 161,-, en de huurtoeslag, die op € 0,- was vastgesteld. De Belastingdienst had een teveel uitbetaald voorschot van respectievelijk € 988,- en € 3.386,- teruggevorderd. Eiser was het niet eens met deze terugvordering en stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn hogere inkomen dat hij halverwege het jaar had verworven, wat leidde tot de terugvordering.
De rechtbank overwoog dat de Belastingdienst gehouden is het verzamelinkomen, zoals vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst, in aanmerking te nemen bij het bepalen van de draagkracht voor de toeslagen. De rechtbank bevestigde dat het recht op toeslagen achteraf wordt beoordeeld op basis van het inkomen over het gehele kalenderjaar, wat in lijn is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op zorg- en huurtoeslag over de periode januari tot en met mei 2018, omdat zijn gezamenlijke toetsingsinkomen hoger was dan de geldende inkomensgrens.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de terugvordering van de teveel betaalde toeslag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Eiser had niet aangetoond dat de terugvordering onevenredige gevolgen voor hem had. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst terecht het toetsingsinkomen had vastgesteld en dat eiser geen recht had op de gevraagde toeslagen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L.E. Mollerus, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.