ECLI:NL:RBMNE:2020:2251

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/2875
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en aanmaningskosten

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 63,90, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 14 januari 2019, omdat eiser geen parkeerbelasting had voldaan. Eiser maakte bezwaar tegen de uitspraak op bezwaar van 15 mei 2019, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Tevens maakte eiser bezwaar tegen de aanmaningskosten die aan hem in rekening waren gebracht. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen ermee instemden om de zaak schriftelijk af te doen.

De rechtbank oordeelde dat de verzending van de uitspraak op bezwaar niet aannemelijk was gemaakt door verweerder, waardoor de beroepstermijn op 17 juli 2019 begon. Het beroepschrift was tijdig ingediend. Eiser stelde dat hij geen parkeerbelasting verschuldigd was, omdat hij bezig was met laden en lossen. De rechtbank oordeelde echter dat de handelingen van eiser niet als onmiddellijk laden en lossen konden worden aangemerkt. Ook het beroep op onmiddellijk in- en uitstappen werd afgewezen, omdat er geen sprake was van handelingen die direct verband hielden met het in- en uitstappen.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen redelijke tijd was gegund om de parkeerbelasting te voldoen, maar dat hij onverwijld had moeten handelen. Het beroep werd ongegrond verklaard. Eiser had ook bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten, maar dit kon niet in deze procedure worden beoordeeld. De rechtbank besloot het beroep ongegrond te verklaren en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en mr. P.M.J.H. Muijlaert, griffier, op 18 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp (voorheen: de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking SWW-gemeenten), verweerder.

Procesverloop

Op 14 januari 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,90.
In de uitspraak op bezwaar van 15 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Gedagtekend 22 juni 2019 is aan eiser een aanmaning tot betaling verzonden. Daarbij zijn
€ 7,- aan kosten (aanmaningskosten) in rekening gebracht.
Eiser heeft vervolgens bij brief van 12 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanmaning, dat door verweerder als beroep tegen de uitspraak op bezwaar aan de rechtbank is doorgestuurd.
Eiser heeft zijn beroepsgronden tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 29 juli 2019 aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak zou op de zitting van 2 april 2020 behandeld worden. In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de Rechtspraak besloten vanaf dinsdag 17 maart 2020 de rechtbanken, gerechtshoven en bijzondere colleges te sluiten en alleen zittingen voor urgente zaken door te laten gaan. De griffier van de rechtbank heeft telefonisch contact gehad met partijen, waarbij zij ermee hebben ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. Partijen hebben dat vervolgens schriftelijk bevestigd. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 25 mei 2020.

Overwegingen

1. Op 14 januari 2019 heeft eiser de auto met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] . Er geldt daar betaald parkeren. Partijen zijn het erover eens dat er geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom is aan eiser om 11:37 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Het bedrag bestaat uit € 1,20 naheffing parkeerbelasting en € 62,70 boetekosten naheffing.
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 15 mei 2019 en volgens verweerder verzonden op 23 mei 2019. De als beroepschrift aangemerkte brief van eiser is gedateerd op 12 juli 2019. Als verweerders standpunt over de verzending klopt, is het beroep dus te laat ingediend.
3. Verweerder heeft op verzoek van eiser op 17 juli 2019 een afschrift gestuurd van de uitspraak op bezwaar, in reactie op het door eiser tegen de aanmaningskosten ingediende bezwaar. Eiser stelt dat hij de uitspraak op bezwaar toen pas voor het eerst heeft ontvangen. In het geval dat eiser stelt dat hij een brief niet heeft ontvangen brengt de bewijslastverdeling mee dat verweerder eerst de verzending aannemelijk moet maken. Verweerder verklaart dat het desbetreffende besluit is opgemaakt op 15 mei 2019. Dit besluit is in een “te printen bestand” op 17 mei 2019 verzonden naar het printbureau [naam printbureau] . Het printbureau heeft verweerder geïnformeerd dat het desbetreffende besluit is geprint, ge-enveloppeerd en op 23 mei 2019 op de post gedaan. De verzending heeft niet plaatsgevonden per aangetekende post, er is geen sprake van een postregistratie. De rechtbank overweegt dat verweerder niets heeft overgelegd om zijn verklaring te onderbouwen. Daarmee heeft hij de verzending niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de beroepstermijn is aangevangen op 17 juli 2019. Het beroepschrift is dus ingediend voor aanvang van de beroepstermijn. Op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb blijft niet-ontvankelijk verklaring achterwege, omdat de uitspraak op bezwaar toen al wel tot stand was gekomen. Het beroep is ontvankelijk.
4. Eiser stelt dat hij geen parkeerbelasting was verschuldigd, omdat hij bezig was met laden en lossen. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kan belasting worden geheven voor parkeren. Onder het begrip parkeren valt niet de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Onder "onmiddellijk laden en lossen" wordt verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of een zodanig gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445) Volgens vaste rechtspraak moet iemand zelf aannemelijk maken dat hij bezig was met laden of lossen. Eiser verklaart dat hij de bagage van zijn kleinzoon en een kinderstoeltje en wandelwagen in moest laden. Toen de kleinzoon moest instappen kreeg deze een benauwdheid en is eiser zijn vrouw en schoondochter naar binnen gevolgd om de kleinzoon een “pufje” te geven. Eisers verhaal wordt ondersteund door getuigenverklaringen van zijn vrouw en de partner van haar zoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door eiser geschetste gang van zaken echter niet als onmiddellijk laden en lossen worden aangemerkt en was in ieder geval op het moment van opleggen van de naheffingsaanslag geen sprake van “bij voortduring inladen of uitladen”. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Voor zover eiser met zijn beschrijving van de gang van zaken bedoelt dat er geen parkeerbelasting was verschuldigd, omdat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen van passagiers overweegt de rechtbank dat onder het begrip “onmiddellijk in- en uitstappen” slechts handelingen worden verstaan die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen. Indien naast het in- en/of uitstappen activiteiten plaatsvinden die daarmee geen direct verband houden en waardoor de periode van het stilstaan wordt verlengd, is geen sprake van het onmiddellijk in- en uitstappen. Op het moment dat de naheffingsaanslag werd opgelegd en eiser met zijn kleinzoon mee naar binnen was gegaan was er geen sprake van onmiddellijk in- en uitstappen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt voorts dat hem geen redelijke tijd is gegund om de parkeerbelasting te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank moet een belastingplichtige een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting. Die uitvoeringshandelingen moeten wel onverwijld nadat de auto is geparkeerd worden gestart en voortgezet. Daarvan is in de door eiser geschetste gang van zaken geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
7. Eiser heeft ook bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten. Dat kan echter niet in deze procedure worden beoordeeld, omdat de invorderingsambtenaar eerst een uitspraak op dat bezwaar moet doen voordat het aan de belastingrechter kan worden voorgelegd. Die zal in die uitspraak moeten ingaan op de datum waarop de aanmaningskosten zijn opgelegd, in relatie tot wat de rechtbank in deze uitspraak overweegt over de ontvangst van de uitspraak op bezwaar over de naheffingsaanslag.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M.J.H. Muijlaert, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.