ECLI:NL:RBMNE:2020:2218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
NL 18.24723
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een belastingadvieskantoor in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over beroepsaansprakelijkheid van een belastingadvieskantoor. De eisers, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen en hun bestuurders, vorderden schadevergoeding van de verweerder, een accountant, wegens tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht. De eisers stelden dat de verweerder niet had gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant, wat leidde tot problemen met de Belastingdienst en financiële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet verantwoordelijk was voor de boekhouding en dat de eisers zelf verantwoordelijk waren voor het aanleveren van de benodigde informatie. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet aansprakelijk was voor de gestelde schade, omdat de tekortkomingen niet voldoende waren onderbouwd en de eisers niet hadden aangetoond dat de verweerder fouten had gemaakt die tot hun schade hadden geleid. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de verweerder.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.24723
Vonnis van 17 april 2020
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
4.
[eiser sub 4], wonende te [woonplaats 1] ,
5.
[eiseres sub 5],
wonende te [woonplaats 1] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 6] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats 2] ,
8.
[eiseres sub 8],
wonende te [woonplaats 2] ,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 9] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 10 (B.V.)],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
11.
[eiser sub 11],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers, hierna samen te noemen: [achternaam] (in mannelijk enkelvoud), advocaat mr. J.P. Koets te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster sub 1 (B.V.)] B.V., hierna te noemen: [verweerster sub 1 (B.V.)] , gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
2.
[verweerder sub 2], wonende te [woonplaats 3] , hierna te noemen: de heer [verweerder sub 2] , verweerders, hierna samen te noemen: [verweerder sub 2] , advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 15 augustus 2019 met de daarin genoemde stukken; - het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 5 december 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisers [eiser sub 4] (eiser 4, hierna: [eiser sub 4] ), [eiser sub 7] (eiser 7, hierna: [eiser sub 7] ) en [eiser sub 11] (eiser 11, hierna: [eiser sub 11] ), gezamenlijk ‘de gebroeders [achternaam] ’, exploiteren sinds 1984 [eiseres sub 1] B.V. (eiseres 1). [eiseres sub 1] B.V. kweekt en verhandelt planten. De gebroeders [achternaam] zijn elk door middel van hun eigen ‘Beheer B.V’. (eiseressen 3, 6 en 9) aandeelhouder en bestuurder van [eiseres sub 2] B.V. (eiseres 2, hierna: [eiseres sub 2] ). Deze vennootschap is door middel van [bedrijfsnaam 1] B.V. (geen partij in dit geschil) bestuurder en aandeelhouder van [eiseres sub 1] B.V.
2.2.
[eiseres sub 5] (eiseres 5) is de echtgenote van [eiser sub 4] . [eiseres sub 8] (eiseres 8, hierna: [eiseres sub 8] ) is de echtgenote van [eiser sub 7] . [eiser sub 11] is aandeelhouder en bestuurder van [eiseres sub 10 (B.V.)] (eiseres 10).
2.3.
In de jaren 2011 tot en met 2016 heeft de heer [verweerder sub 2] boekhoudkundige werkzaamheden verricht voor [achternaam] . [achternaam] stelt dat [verweerder sub 2] bij de uitoefening van deze werkzaamheden is tekortgeschoten en niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant/boekhouder. Door deze tekortkoming zijn voor [achternaam] problemen ontstaan met de Belastingdienst, onder meer vanwege te laat of onjuist ingediende aangiftes. [achternaam] stelt dat hij derden heeft moeten inschakelen om de administratie weer op orde te krijgen en om (de gevolgen van) deze door [verweerder sub 2] gemaakte fouten in de administratie te herstellen. Deze (herstel)werkzaamheden zijn verricht door: [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ), [bedrijfsnaam 3] (hierna: [bedrijfsnaam 3] ) en [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 4] ). Volgens [achternaam] kwamen daarbij de fouten van [verweerder sub 2] aan het licht.
2.2.
[achternaam] stelt dat hij door de fouten schade heeft geleden waarvoor [verweerder sub 2] aansprakelijk is. Samengevat gaat het om door de Belastingdienst opgelegde boetes, rente en dwangbevelen en gemist belastingvoordeel en om de kosten van de werkzaamheden van [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] .
In deze procedure vordert [achternaam] dat [verweerder sub 2] wordt veroordeeld om deze schade te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
2.3.
[verweerder sub 2] voert als verweer in de eerste plaats dat [verweerster sub 1 (B.V.)] ten onrechte in de procedure is betrokken, omdat de overeenkomst van opdracht is gesloten tussen de heer [verweerder sub 2] en [achternaam] . Verder heeft [achternaam] volgens [verweerder sub 2] afstand gedaan van zijn vorderingsrecht, zodat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
[verweerder sub 2] betwist ook dat hij is tekortgeschoten in de uitvoering van de opdracht en hij heeft (de hoogte van) de gestelde schade betwist.
2.4.
Op de standpunten van partijen gaat de rechtbank bij de beoordeling verder in.

3.De beoordeling

De vordering tegen [verweerster sub 1 (B.V.)]

3.1.
Partijen hebben de overeenkomst waar het in deze procedure over gaat niet op papier gezet; het was een mondelinge afspraak die werd gemaakt met de heer [verweerder sub 2] . Niettemin gaat het verweer van [verweerder sub 2] dat alleen de heer [verweerder sub 2] en niet [verweerster sub 1 (B.V.)] partij was bij de overeenkomst van opdracht niet op. [verweerster sub 1 (B.V.)] is een rechtspersoon
(besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) met een zelfstandig beroepsbeoefenaar als enig aandeelhouder en bestuurder en de activiteiten van de onderneming (bedrijfseconomisch- en belastingadviesbureau) komen overeen met de activiteiten van de heer [verweerder sub 2] als zelfstandig beroepsbeoefenaar. Dan is het gebruikelijk dat de rechtspersoon de overeenkomst sluit en dat de bestuurder/zelfstandig beroepsbeoefenaar de opdracht uitvoert. [verweerder sub 2] heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat dat in dit geval anders was.
Afstand van het vorderingsrecht
3.2.
[verweerder sub 2] beroept zich op een verklaring die is opgemaakt op 31 augustus 2016. Op die datum heeft de heer [verweerder sub 2] de dossiers die betrekking hadden op [achternaam] afgegeven aan [eiser sub 7] en [eiseres sub 8] . Daarbij heeft de heer [verweerder sub 2] een verklaring opgesteld en daarin opgenomen dat hij zijn ‘eigen’ dossiers heeft meegegeven aan de heer [eiser sub 7] en mevrouw [eiseres sub 8] . Verder staat in deze verklaring:
“Middels het afgeven van deze stukken draag ik [verweerder sub 2] , geen enkele verantwoording meer betreffende de gegevens in de dossiers en aansprakelijkstelling uit welke hoofde dan ook.”
Deze verklaring is ondertekend door [eiser sub 7] en [eiseres sub 8] .
3.3.
De rechtbank volgt [verweerder sub 2] niet in zijn stelling dat [achternaam] door ondertekening van deze verklaring afstand heeft gedaan van zijn vorderingsrecht. Afstand doen van een vorderingsrecht heeft vérstrekkende gevolgen en uit de verklaring van 31 augustus 2016 blijkt niet zonder meer dat [achternaam] daadwerkelijk hiermee zijn vorderingsrechten heeft willen prijsgeven. De verklaring kan ook zo worden gelezen dat – zoals [achternaam] heeft gesteld – er is getekend voor ontvangst van de dossiers en om aan te geven dat de verantwoordelijkheid voor de dossiers na afgifte niet meer op [verweerder sub 2] rust. Daar komt bij dat [voornaam van eiser sub 7] en [eiseres sub 8] de verklaring hebben getekend en dat niet blijkt dat zij dit mede namens de andere partijen [achternaam] hebben gedaan.
De tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht
3.4.
In de procesinleiding stelt [achternaam] (in 1.3) dat [verweerder sub 2] op de volgende punten is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomst van opdracht en niet heeft gehandeld zoals van hem als redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mocht worden verwacht:
• [verweerder sub 2] heeft niet zorggedragen voor een deugdelijke administratie (boekhouding),
• [verweerder sub 2] heeft de fiscale aangiften van [achternaam] niet (tijdig) ingediend,
• [verweerder sub 2] heeft niet tijdig bezwaar gemaakt tegen de door de Belastingdienst opgelegde aanslagen en boetes en
• [verweerder sub 2] heeft zonder medeweten van [achternaam] een gerechtelijke procedure gevoerd tegen de Belastingdienst en hij heeft in die procedure fouten gemaakt.
De boekhouding
3.5.
[achternaam] heeft zijn eerste verwijt onderbouwd met door [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] geconstateerde onvolkomenheden in de boekhouding. [verweerder sub 2] heeft gemotiveerd weersproken dat hij verantwoordelijk was voor de boekhouding van [achternaam] . Volgens [verweerder sub 2] verzorgde [achternaam] zelf de financiële administratie en hield de opdracht aan hem in: het opstellen van de jaarrekeningen en het verzorgen van fiscale aangiften; voor de vennootschappen de aangiften vennootschapsbelasting en voor de natuurlijke personen de aangiften inkomstenbelasting. Dat is door [achternaam] niet voldoende weersproken en daarop strandt het eerste verwijt. Daartoe wordt nog het volgende overwogen.
3.6.
[verweerder sub 2] heeft toegelicht dat [eiseres sub 8] de financiële administratie deed. Zij verwerkte de financiële mutaties van de vennootschappen. Om te waarborgen dat de op te stellen jaarrekeningen juist waren, bekeek [verweerder sub 2] steekproefsgewijs, aan de hand van de boekingsverslagen die hij van [eiseres sub 8] ontving, de door haar in de financiële administratie van [achternaam] ingevoerde en verwerkte financiële mutaties. [achternaam] gebruikte voor de werkmaatschappijen het administratiepakket “Infogroen” en de financiële administratie van de persoonlijke holdings werd ingevoerd in een door [achternaam] bijgehouden Exceloverzicht. Volgens [verweerder sub 2] had hij geen eigen toegang tot het administratieve systeem/boekhoudprogramma dat [achternaam] gebruikte. [verweerder sub 2] stelde de balansen en de winst- en verliesrekeningen van de vennootschappen op aan de hand van de informatie uit Infogroen en het Exceloverzicht dat hij van [eiseres sub 8] kreeg.
3.7.
[achternaam] heeft deze taakverdeling tussen [achternaam] en [verweerder sub 2] niet tegengesproken. Ter zitting heeft [eiseres sub 8] ook bevestigd dat zij al dertig jaar de volledige administratie deed, waaronder de loonadministratie en de omzetadministratie, en dat [verweerder sub 2] geen toegang had tot de administratie van [achternaam] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de opdracht inhield dat [verweerder sub 2] op basis van door [achternaam] aangeleverde gegevens uit de administratie de jaarrekeningen opstelde en de fiscale aangiftes van de vennootschappen en van [achternaam] in privé verzorgde, en niet (ook) dat hij de administratie/boekhouding voor [achternaam] deed.
3.8.
Dat de door [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] geconstateerde onvolkomenheden in de boekhouding niettemin het gevolg waren van fouten van [verweerder sub 2] is in het licht van de hiervoor beschreven taakverdeling tussen [achternaam] en [verweerder sub 2] niet aangetoond. [achternaam] verwijst in dit verband naar e-mails van [bedrijfsnaam 2] waaruit naar voren komt dat er aanpassingen moeten worden doorgevoerd in de boekhouding en dat de boekhouding moet worden ‘opgeschoond’. [verweerder sub 2] heeft uitgebreid toegelicht dat het in de berichten gaat over – kort gezegd – gebruikelijke aanpassingen die door [achternaam] moesten worden uitgevoerd en hij heeft er daarbij op gewezen dat [bedrijfsnaam 2] werkte met een eigen computersysteem ( [.] ) waarin de cijfers van [achternaam] werden verwerkt tot rapportages voor de bank. Daar stond [verweerder sub 2] buiten. [achternaam] is daar niet op ingegaan en heeft niet verder onderbouwd dat de noodzaak tot opschoning en aanpassingen duidt op fouten van [verweerder sub 2] .
3.9.
Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken volgt dat [verweerder sub 2] in opdracht van [achternaam] de jaarrekeningen opstelde en dat [achternaam] hem verwijt dat daarbij fouten zijn gemaakt waardoor hij schade heeft geleden. Hoewel dit punt in de inleiding van de procesinleiding niet apart is benoemd door [achternaam] , zal de rechtbank hieronder eerst beoordelen of wat door partijen hierover is aangevoerd leidt tot de conclusie dat [verweerder sub 2] aansprakelijk is voor door [achternaam] geleden schade.
Het opstellen van de jaarrekeningen
Over het jaar 2011
3.10.
Het jaar 2011 was het eerste jaar waarover [verweerder sub 2] voor [achternaam] de jaarrekening opstelde en de fiscale aangiften zou verzorgen. [achternaam] verwijt [verweerder sub 2] dat hij dat te laat heeft gedaan. Pas op 15 februari 2013 heeft [verweerder sub 2] de definitieve jaarrekening aan [achternaam] gepresenteerd en tussen partijen is in geschil of [verweerder sub 2] daarmee is tekortgeschoten in de uitvoering van zijn opdracht. [verweerder sub 2] heeft dat betwist en hij heeft daartoe aangevoerd dat de boekhouding niet op orde was en dat hij afhankelijk was van informatie van zijn voorganger (de heer [A] ). Die informatie ontving hij pas in november/december 2012, nadat daarop door [achternaam] met kracht was aangedrongen. Volgens [achternaam] is het aan [verweerder sub 2] te wijten dat het allemaal zo lang heeft geduurd; [verweerder sub 2] had ervoor moeten zorgen dat [A] de stukken aan hem verstrekte; desnoods door sommaties.
3.11.
[achternaam] heeft niet weersproken dat [verweerder sub 2] , toen hij met zijn werk voor [achternaam] opdracht begon, nog niet beschikte over alle stukken. Tijdens de zitting kwam ook naar voren dat er meerdere besprekingen met [A] zijn gevoerd over de overdracht en dat [verweerder sub 2] pas de beschikking over de ontbrekende stukken kreeg na tussenkomst van [eiser sub 11] . De rechtbank leidt daaruit af dat [achternaam] ook wist dat er relevante informatie ontbrak. Het lag op de weg van [achternaam] als opdrachtgever om [verweerder sub 2] te voorzien van de informatie die hij nodig had voor het uitvoeren van zijn opdracht. Daarom gaat de stelling van [achternaam] dat [verweerder sub 2] er voor had moeten zorgen dat hij die informatie (eerder) kreeg niet op. Daarbij is van belang dat [achternaam] een contractuele relatie had met [A] en [verweerder sub 2] niet, zodat sommaties door [verweerder sub 2] niet in de rede liggen.
3.12.
Ter onderbouwing van zijn verweer over de jaarrekening van 2011, heeft [verweerder sub 2]
in punt 6.5 tot en met 6.22 van het verweerschrift uitvoerig uitgelegd welke onvolkomenheden hij ontdekte in de (verwerking van de) financiële gegevens in de jaarrekeningen van 2008 tot en met 2010 die [A] had opgesteld. [verweerder sub 2] heeft toegelicht dat hij alle grootboekrekeningen heeft geanalyseerd en gespecificeerd, zodat de saldi per grootboekrekening uiteindelijk duidelijk werden. Dit was volgens hem een tijdrovend onderzoek waaruit uiteindelijk bleek dat er tussen de aansluiting van de jaarrekening 2010 en de openingsbalans per 1 januari 2011 een verschil was van ruim drie miljoen euro. In 6.11 van zijn verweerschrift heeft [verweerder sub 2] een overzicht gegeven van de aanpassingen die volgens hem noodzakelijk waren en waaruit het verschil van ruim drie miljoen blijkt. Deze verschillen moesten volgens hem vervolgens nog worden verwerkt in de financiële administratie van [achternaam] , zodat het saldo van de afzonderlijke grootboekrekeningen juist te specificeren was.
3.13.
[achternaam] heeft in reactie hierop enkel opgemerkt dat het onbegrijpelijk is dat het, nadat [verweerder sub 2] de beschikking kreeg over de gegevens van [A] , nog zo lang heeft geduurd tot hij de jaarrekening over 2011 gereed had. Daarmee heeft hij de door [verweerder sub 2] gestelde reden voor de duur van de werkzaamheden niet voldoende weerlegd en zijn stelling dat [verweerder sub 2] de jaarrekeningen eerder af had moeten hebben onvoldoende onderbouwd.
Over de jaren 2012 en verder
3.14.
Bij het opstellen van de jaarrekeningen over de jaren 2012 en verder heeft [verweerder sub 2] volgens [achternaam] fouten gemaakt. Hij wijst in dat verband op een bericht van 21 december 2014 (2.27 van de procesinleiding) van [bedrijfsnaam 2] aan [eiseres sub 8] waarin staat:
“Ik heb alvast een aantal vraagpunten/ opmerkingen ten aanzien van dit rapport en de andere jaarrekeningen:
• Zijn de jaarrekeningen van [eiseres sub 1] , [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 5] ook al klaar? Ik zou het graag in het geheel zien. Daarnaast lijkt me dat dat je niet eerst [...] kan maken en daarna pas de rest. Bijv. de waarde van de deelnemingen in de balans en het aandeel resultaat deelnemingen in de Winst & verliesrekening kan je pas invullen als je het definitieve resultaat hebt van de andere 3 BV's.
• (…)
• Er ontbreken specificaties van zowel de balans als de W&V rekening”
Daarnaast heeft [achternaam] een verklaring van [bedrijfsnaam 2] overgelegd waarin een aantal concrete punten worden genoemd waarbij [verweerder sub 2] niet juist zou hebben gehandeld bij het opstellen van de jaarrekeningen. Het gaat om de volgende punten:
1. De geconsolideerde jaarrekening van [eiseres sub 2] over 2013 was op 27 maart 2014 klaar/definitief, terwijl de jaarrekeningen van de dochtermaatschappijen op
9 augustus 2014 en 12 september 2014 gereed waren. Dat is onjuist: een geconsolideerde jaarrekening kan niet definitief worden vastgesteld als de jaarrekeningen van de onderliggende entiteiten nog niet definitief zijn.
2. De vermelding in de geconsolideerde jaarrekening over 2013 dat [eiseres sub 2] 90% van de aandelen van [eiseres sub 1] B.V. bezit, is niet juist. [eiseres sub 1] B.V. is een 100% dochter is van [bedrijfsnaam 1] B.V. en deelneming is niet in de jaarrekeningen van [bedrijfsnaam 1] B.V. opgenomen.
3. Zowel in de enkelvoudige jaarrekening van [eiseres sub 2] , als in de jaarrekening van [eiseres sub 1] is ten onrechte een lening van [bedrijfsnaam 6]
B.V. ter grootte van € 475.000 opgenomen. Er is één lening (van € 475.000) aan [eiseres sub 1] B.V. verstrekt. De lening hoort daarom alleen in de jaarrekening van [eiseres sub 1] B.V. voor te komen.
4. De beginbalans van een boekhouding moet aansluiten op de jaarrekening(en) van het jaar ervoor. Nadat [verweerder sub 2] , de jaarrekening had afgerond (september 2014), heeft het nog tot half maart 2015 geduurd voordat de beginbalans van 2014 in de boekhouding aansloot op deze jaarrekeningen.
5. Er was (als gevolg van deze punten) voortdurend onzekerheid over de betrouwbaarheid van de boekhouding en de jaarrekeningen en er moesten regelmatig handmatige correcties worden doorgevoerd in het financieel managementsysteem om ervoor te zorgen dat de cijfermatige opstellingen (die [bedrijfsnaam 2] in opdracht van [achternaam] maakte), de werkelijkheid in voldoende mate benaderden.
3.15.
[verweerder sub 2] heeft een en ander uitgebreid weersproken. Op de hiervoor kort weergegeven punten bracht hij – samengevat – het volgende naar voren.
(ad 1)
Volgens [verweerder sub 2] moet onderscheid worden gemaakt tussen de enkelvoudige jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van [eiseres sub 2] . De geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van [eiseres sub 2] (de moeder van het concern) waarin de balansen, winst- en verliesrekeningen van de drie
B.V.’s (de dochterondernemingen: [eiseres sub 1] B.V., [bedrijfsnaam 1]
B.V. en [bedrijfsnaam 5] B.V.) als één geheel worden weergegeven. Volgens [verweerder sub 2] had hij de enkelvoudige jaarrekening van [eiseres sub 2] al opgesteld voordat de enkelvoudige jaarrekeningen van de andere B.V.’s waren opgesteld. In de balans van de enkelvoudige jaarrekening van [eiseres sub 2] waren de waarderingen van de drie B.V.’s wel opgenomen en deze sloten aan op de cijfers van de afzonderlijke B.V.’s. Naar aanleiding van de mail van 21 december 2014 heeft [verweerder sub 2] naar voren gebracht dat de specificaties nimmer worden vermeld in de jaarrekeningen.
(ad 2)
Volgens [verweerder sub 2] is in de geconsolideerde jaarrekening van [eiseres sub 2] de aandelenverhouding niet onjuist. Hij heeft toegelicht dat eind 2013 10% van de aandelen in [eiseres sub 1] B.V. werd gehouden door de vennootschap van een werknemer van [achternaam] . Hij heeft daarbij verwezen naar de akte van levering van 24 maart 2016, waarbij de werknemer de aandelen aan [achternaam] heeft verkocht en waarin is vermeld dat de werknemer de 10% aandelen in twee stappen heeft verkregen: op 31 december 2012 en op 5 april 2013.
(ad 3)
Het punt van de lening is naderhand aangepast en de boeking heeft geen enkele invloed gehad op het resultaat of het vermogen.
(ad 4)
Het is [verweerder sub 2] niet duidelijk is op welke jaarrekeningen [bedrijfsnaam 2] hier doelt. Bovendien sloten de jaarrekeningen volgens [verweerder sub 2] volledig aan.
(ad 5)
De handmatige correcties die [bedrijfsnaam 2] moest aanbrengen in het administratieve systeem waren niet het gevolg van het handelen van [verweerder sub 2] . [verweerder sub 2] heeft toegelicht dat [bedrijfsnaam 2] maandelijks cijfers uit de boekhouding van [achternaam] overhevelde naar zijn eigen financiële systeem om rapportages op te stellen (bijvoorbeeld voor de bank). Die cijfers gaven volgens [verweerder sub 2] niet het juiste maandresultaat weer, ook niet bij benadering, omdat er geen aanpassingen plaatsvonden in intern geboekte inkopen/kostprijs ten opzichte van de verkopen in de betreffende maand. Er was dus lopende een boekjaar discrepantie tussen de cijfers. Voor de uiteindelijke jaarrekening had dit geen negatief effect, omdat de financiële administratie werd aangepast aan de hand van de voorraadopname aan het eind van elk jaar, aldus [verweerder sub 2] . Hij benadrukt dat hij niet de financiële administratie voerde en daar dus ook niet voor verantwoordelijk was.
3.16.
[achternaam] heeft zijn stellingen hierover vervolgens niet verder onderbouwd, terwijl dat wel op zijn weg lag omdat hij stelt dat [verweerder sub 2] zijn werk niet naar behoren heeft gedaan en hij daardoor schade heeft geleden.
3.17.
Zodoende is naar het oordeel van de rechtbank afdoende weerlegd dat [verweerder sub 2] fouten heeft gemaakt bij het opstellen van de (geconsolideerde) jaarrekening over 2013 (de punten 1 en 2 van de verwijten van [achternaam] ). Ook kan niet worden aangenomen dat de (aanvankelijk) onjuiste boeking van de lening van € 450.000,00 (punt 3) of het tijdsverloop tussen het vaststellen van de jaarrekening en de aansluiting van de cijfers bij de beginbalans (punt 4) het gevolg is van fouten die [verweerder sub 2] heeft gemaakt. Omdat [verweerder sub 2] geen bemoeienis had met de financiële administratie van [achternaam] en er concrete aanknopingspunten zijn voor de stelling van [verweerder sub 2] dat de noodzaak van handmatige correcties te maken hadden met het overbrengen van financiële gegevens van het boekhoudkundig systeem van [achternaam] naar dat van [bedrijfsnaam 2] , kan ook niet aangenomen worden dat de handmatige aanpassingen die [bedrijfsnaam 2] heeft gedaan (punt 5) het gevolg zijn van fouten van [verweerder sub 2] . Dat had [achternaam] verder moeten toelichten en onderbouwen en dat heeft hij nagelaten.
3.18.
Tijdens de zitting heeft [achternaam] nog aangevoerd dat [verweerder sub 2] in de jaarrekening van 2015 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de landbouwvrijstelling en herinvesteringsreserve. Aan dat verwijt gaat de rechtbank voorbij omdat dit eerder in de procedure naar voren gebracht had kunnen en moeten worden. [achternaam] heeft bij de onderbouwing van zijn vordering niets gesteld over de jaarrekening(en) over 2015 en [verweerder sub 2] heeft daartegen geen verweer kunnen voeren. De rechtbank ziet geen reden om [achternaam] alsnog de gelegenheid te geven dit debat te voeren. Voor het overige heeft [achternaam] geen bezwaren naar voren gebracht over de inhoud van de jaarrekeningen.
3.19.
De rechtbank merkt op dat [verweerder sub 2] in 7.1 van het verweerschrift een overzicht heeft gegeven van de data waarop de jaarrekeningen over 2012 tot en met 2015 zijn opgesteld. De geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekeningen van [eiseres sub 2] over die jaren heeft hij bijgevoegd (producties 16 tot en met 20). Naar aanleiding daarvan heeft [achternaam] opgemerkt dat [verweerder sub 2] niets heeft gezegd over de jaarrekeningen van de andere B.V.’s. Hij lijkt zich daarmee op het standpunt te stellen dat het aan [verweerder sub 2] was om aan te tonen dat hij de jaarrekeningen voor [achternaam] heeft opgesteld en dat hij daarin niet is geslaagd. [achternaam] miskent dan dat hij als eiser in deze procedure zijn stellingen dat [verweerder sub 2] zijn werk niet goed heeft gedaan moet uitwerken en onderbouwen. Hij heeft aan zijn vorderingen niet ten grondslag gelegd dat [verweerder sub 2] die jaarrekeningen niet (tijdig) heeft opgesteld en dat is ook op geen enkele manier toegelicht. Omdat [achternaam] [verweerder sub 2] dit verwijt niet heeft gemaakt, hoeft dit bij de beoordeling van de vordering ook niet besproken te worden.
3.20.
De conclusie voor dit punt is dat in het licht van het verweer van [verweerder sub 2] de stellingen van [achternaam] over de fouten in de jaarrekeningen niet voldoende zijn onderbouwd. In deze procedure is niet aangetoond dat [verweerder sub 2] bij het opstellen en/of uitbrengen van de jaarrekeningen fouten heeft gemaakt als gevolg waarvan [achternaam] schade heeft geleden die hij moet vergoeden.
De fiscale aangiften
3.21.
[achternaam] verwijt [verweerder sub 2] kort gezegd dat hij niet of te laat aangifte heeft gedaan voor de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014. [achternaam] verwijst in dit verband naar door [bedrijfsnaam 4] opgestelde overzichten en naar correspondentie met de Belastingdienst.
3.22.
Ook tegen deze verwijten heeft [verweerder sub 2] uitgebreid verweer gevoerd. [verweerder sub 2] erkent dat over 2011 de belastingaangiften niet op tijd zijn ingediend, maar hij voert aan dat dit het gevolg was van het te laat gereedkomen van de jaarrekening 2011, en dat hem ook hier geen verwijt treft. Hij betwist dat over de verdere jaren te laat aangifte is gedaan en daardoor schade is geleden. [verweerder sub 2] voert aan dat hij dit niet goed kan aantonen omdat hij niet meer over de volledige dossiers van [achternaam] beschikt en omdat door storingen in het systeem van de Belastingdienst de ontvangst van de aangiften in het verleden niet altijd goed werden geregistreerd. Hij kan deze gegevens nu ook niet meer bij de Belastingdienst opvragen, omdat hij niet langer contactpersoon is voor [achternaam] bij de Belastingdienst.
3.23.
[verweerder sub 2] heeft er verder op gewezen dat de Belastingdienst [achternaam] geen uitstel verleende voor het indienen van de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting omdat [A] als belastingconsulent daarvoor kort gezegd niet in aanmerking kwam. Dat betekende dat [A] voor zijn cliënten niet alleen geen of korter uitstel kreeg, maar ook dat die cliënten hogere boetes kregen bij niet tijdig doen van aangifte. Daarvan was [achternaam] volgens [verweerder sub 2] de dupe, ook in de periode dat [verweerder sub 2] de aangiften verzorgde.
3.24.
Daarnaast heeft [verweerder sub 2] in zijn verweerschrift omstandigheden naar voren gebracht over de gang van zaken binnen [achternaam] die volgens hem een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de jaarrekeningen en de daaruit voortvloeiende fiscale aangiften. Het gaat dan om de gevolgen van het ‘buiten de boeken houden’ van aflossingen op een achtergestelde lening en op deelname aan de inkeerregeling van de Belastingdienst.
[verweerder sub 2] stelt dat in strijd met afspraken met de bank jaarlijks € 95.000 werd afgelost op een lening die was verstrekt door een vennootschap van de schoonvader van [eiser sub 4] waardoor vragen zijn gerezen en dat door [achternaam] in de jaren 2002 tot en met 2008 in totaal een bedrag van € 1,2 miljoen op een Zwitserse bankrekening is gestort waarover geen belasting is betaald. In 2014 is [verweerder sub 2] hier pas van op de hoogte geraakt en heeft [achternaam] gebruik gemaakt van de inkeerregeling van de Belastingdienst. Dit heeft geleid tot een navordering voor de vennootschapsbelasting van in totaal € 287.031,00 en een naheffingen voor de inkomstenbelasting van in totaal € 125.221,00. Daarmee is volgens [verweerder sub 2] fiscaal afgerekend tot en met het belastingjaar 2012 en de toen al ingediende aangiften over de jaren daarna moesten nog worden gecorrigeerd. Er zijn dus jarenlang onjuiste jaarrekeningen opgesteld en onjuiste aangiften gedaan waardoor na 2014 correcties zijn doorgevoerd die niet voor rekening van [verweerder sub 2] komen.
3.25.
[achternaam] is op geen van deze argumenten van [verweerder sub 2] ingegaan. Niet op de gevolgen van de het te laat gereedkomen van de jaarrekening 2011, niet op de onmogelijkheid om uitstel te vragen om aangifte te doen, niet over de onjuiste boeking van achtergestelde lening en niet op (de gevolgen van) de vaststellingsovereenkomst vanwege de inkeerregeling. Dat had hij wel moeten doen. Het gaat hier niet, zoals [achternaam] stelt, slechts om het schetsen van een negatief beeld, maar om feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of [verweerder sub 2] zijn werk goed heeft gedaan en of de door [achternaam] gestelde problemen met de Belastingdienst door zijn fouten zijn veroorzaakt. In zijn procesinleiding heeft [achternaam] de indruk gewekt dat er sprake was van een concern met een boekhouding waar tot de komst van [verweerder sub 2] niets op aan te merken viel en dat er door het handelen van [verweerder sub 2] grote problemen zijn ontstaan met de Belastingdienst. De door [verweerder sub 2] aangedragen feiten en omstandigheden rond de belastingontduiking wijzen er op dat er meer aan de hand was en [verweerder sub 2] heeft duidelijk gemaakt dat de daarna met de Belastingdienst gemaakte afspraken doorwerkten in de fiscale aangiften van de vennootschappen en van [achternaam] in privé. Het gaat hier dus wel degelijk om gegevens die van belang zijn om te kunnen beoordelen of de gestelde schade vanwege het herstel en/of opnieuw indienen van de belastingaangiften het gevolg zijn van verwijtbaar handelen van [verweerder sub 2] . Onder deze omstandigheden kon [achternaam] niet volstaan met de enkele opmerking ter zitting dat de inkeerregeling alleen gevolgen had voor [achternaam] privé en dat de nieuwe aanslag vennootschapsbelasting daar niets mee te maken had.
3.26.
Uit de stukken die [achternaam] in het geding heeft gebracht kan worden afgeleid dat de fiscale aangiften niet allemaal (tijdig) zijn ingediend. Daarmee is echter in het licht van het door [verweerder sub 2] gevoerde verweer naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat [verweerder sub 2] zijn werk niet goed heeft gedaan en dat [achternaam] daardoor schade heeft geleden. [verweerder sub 2] heeft in zijn verweerschrift uitvoerig betoogd dat juist het handelen van [achternaam] heeft gezorgd voor complicaties bij de fiscale aangiften en dat feitelijk alle eerdere aangiften de vermogenssituatie van [achternaam] niet juist weergaven. [achternaam] is daar in het geheel niet op ingegaan. Als belastingplichtige kan zij alle relevante informatie van de belastingdienst opvragen die zij nodig heeft om het betoog van [verweerder sub 2] te weerspreken. Zij heeft in deze zaak echter volstaan met een verwijzing naar gedeelten van correspondentie van [bedrijfsnaam 4] aan de Belastingdienst en dat is niet onvoldoende. Daarmee heeft zij haar stellingen op dit punt niet voldoende onderbouwd.
Niet tijdig bezwaar tegen aanslagen en boetes
3.27.
Dit verwijt noemt [achternaam] expliciet in 1.3 van de procesinleiding, maar dat is verder niet toegelicht of onderbouwd. Dat [verweerder sub 2] in het kader van de overeenkomst met [achternaam] bezwaar had moeten maken en dat [achternaam] schade heeft geleden doordat dit niet is gebeurd, is daarmee niet komen vast te staan.
Bezwaar en beroep buiten [achternaam] om
3.28.
[achternaam] maakt [verweerder sub 2] het verwijt dat hij zonder medeweten en zonder machtiging van [achternaam] tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2011 bezwaar heeft gemaakt bij de Belastingdienst en daarover vervolgens een beroepsprocedure heeft gevoerd bij de bestuursrechter, die volgens [achternaam] door fouten van [verweerder sub 2] niet goed is geëindigd. Ook dit punt heeft [achternaam] echter niet voldoende toegelicht en onderbouwd. De desbetreffende uitspraak van de bestuursrechter is door [achternaam] niet overgelegd; er is alleen een gedeelte van een uitspraak gekopieerd in de spreekaantekeningen. Dit gedeelte is zonder datum, zonder procedurenummer en zonder kop met namen van partijen. Daardoor is niet duidelijk in welke zaak en in welke context de overwegingen zijn uitgesproken en kunnen daaraan geen conclusies worden verbonden. Verder geldt dat wat [achternaam] heeft aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigt dat als de gestelde fout niet was gemaakt, de aanslag lager zou zijn vastgesteld en/of de boete zou zijn kwijtgescholden. [achternaam] gaat daarvan uit omdat 2011 een verliesjaar was en de verliezen uit 2011 en 2012 verrekend hadden kunnen worden met de jaren waarin sprake was van winst. Daarbij gaat hij er echter aan voorbij dat - zoals [verweerder sub 2] uitvoerig heeft betoogd en door hem niet tegengesproken - in feite alle jaarrekeningen en financiële gegevens tot en met 2012 niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid, omdat een bedrag van 1,2 miljoen steeds buiten de boeken is gebleven. Het is dus verre van zeker dat een inhoudelijke procedure bij de bestuursrechter zou hebben geleid tot het door [achternaam] beschreven gunstige resultaat.
De conclusie
3.29.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerder sub 2] aansprakelijk is voor schade van [achternaam] . De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
De proceskosten
3.30.
[achternaam] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerder sub 2] worden begroot op:
  • griffierecht 3.946,00
  • salaris advocaat
Totaal € 7.360,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [achternaam] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder sub 2] tot op heden begroot op € 7.360,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis,
4.3.
veroordeelt [achternaam] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [achternaam] niet binnen 14 dagen na
_________________________________________________________________ _
aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Dondorp, E.M. de Stigter en J.O. Zuurmond en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020