ECLI:NL:RBMNE:2020:2151

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5046
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake Wmo huishoudelijke hulp en procesbelang

Op 15 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin werd medegedeeld dat een vrijwillige storting van € 49,50 zou worden teruggestort. Eiseres ontving huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en had het bedrag gestort omdat haar persoonsgebonden budget (pgb) niet toereikend was. Verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond en eiseres ging in beroep.

Tijdens de zitting op 3 februari 2020 werd het onderzoek geschorst om navraag te doen bij de gemeente Nieuwegein over de status van het bedrag. Verweerder diende op 24 februari 2020 een reactie in, maar eiseres reageerde hier niet op. De rechtbank besloot op 6 mei 2020 dat een nieuwe zitting niet nodig was, tenzij partijen daarom vroegen. Uiteindelijk werd het onderzoek op 28 mei 2020 gesloten.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang had, omdat het bedrag van € 49,50 door verweerder was terugbetaald en er geen nieuw toekenningsbesluit was. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij met het beroep een resultaat met feitelijke betekenis kon bereiken. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: H. van den Berg),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. O.F.M. Vonk).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder medegedeeld dat de vrijwillige storting van eiseres van het bedrag van € 49,50 binnen twee weken zal worden teruggestort. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder navraag te laten doen bij de gemeente Nieuwegein over de status van het bedrag van € 49,50 betreffende huishoudelijke hulp.
Verweerder heeft op 24 februari 2020 een reactie ingediend.
Hoewel zij hiertoe in de gelegenheid is gesteld, heeft eiseres hierop niet gereageerd.
Bij brief van 6 mei 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet nodig is om in deze zaak opnieuw een zitting te houden. De zitting zal daarom achterwege worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Partijen hebben niet laten weten dat zij op een zitting willen worden gehoord.
Bij brief van 28 mei 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is geboren op [1940] en ontvangt huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Verweerder zorgt voor de betaling van de zorgverlener vanuit het pgb. Omstreeks
27 juni 2019 is door eiseres (op verzoek van verweerder) een vrijwillige storting gedaan van
€ 49,50, omdat het pgb op dat moment niet toereikend was om de zorgverlener te betalen.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de gemeente Nieuwegein een herzien toekenningsbesluit heeft genomen met een opgehoogd budget, waardoor er geen reden meer was voor een vrijwillige storting. Verweerder heeft daarom het vrijwillig gestorte bedrag van € 49,50 aan eiseres teruggestort.
3. Eiseres voert in beroep aan dat er geen sprake is van een nieuw toekenningsbesluit voor een opvolgende periode en dat onder- en overbestedingen niet mogen worden verrekend. Volgens eiseres dient het bedrag van € 49,50 ten behoeve van overbesteding geboekt te worden op de factuur van [naam] voor werkzaamheden tot en met 13 mei 2019.
4. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat er voldoende procesbelang is als een eiser met het ingestelde beroep ook daadwerkelijk het resultaat kan bereiken dat hij beoogt. Daarnaast moet dit resultaat voor hem ook feitelijke betekenis kunnen hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres (vrijwillig) een bedrag van € 49,50 heeft betaald aan verweerder. Dit bedrag is vervolgens weer terugbetaald door verweerder, omdat het pgb toch toereikend bleek te zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in welk resultaat met feitelijke betekenis eiseres met deze beroepsprocedure kan bereiken. Eiseres heeft dit belang niet aannemelijk gemaakt. Het procesbelang ontbreekt. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in de gelegenheid rechter
om deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.