Op 15 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin werd medegedeeld dat een vrijwillige storting van € 49,50 zou worden teruggestort. Eiseres ontving huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en had het bedrag gestort omdat haar persoonsgebonden budget (pgb) niet toereikend was. Verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond en eiseres ging in beroep.
Tijdens de zitting op 3 februari 2020 werd het onderzoek geschorst om navraag te doen bij de gemeente Nieuwegein over de status van het bedrag. Verweerder diende op 24 februari 2020 een reactie in, maar eiseres reageerde hier niet op. De rechtbank besloot op 6 mei 2020 dat een nieuwe zitting niet nodig was, tenzij partijen daarom vroegen. Uiteindelijk werd het onderzoek op 28 mei 2020 gesloten.
De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang had, omdat het bedrag van € 49,50 door verweerder was terugbetaald en er geen nieuw toekenningsbesluit was. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij met het beroep een resultaat met feitelijke betekenis kon bereiken. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.