Uitspraak
[eiseres] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
advocaat T. van der Valk te Rotterdam,
1.[verweerder sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,2. [verweerster sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,verweerders in conventie,
advocaat M.J. Sarfaty te Amsterdam.
1.De procedure
“Cliënten kunnen nu niet anders dan concluderen dat de vloer(en) de keuring niet zouden kunnen doorstaan. Zou dit anders zijn geweest, dan had u immers de keuring mogelijk gemaakt en zou dit geen punt van discussie zijn geweest bij de oplevering.
€ 832.881,08:
3.Het geschil
€ 80.000,00. Met herstel van de oplevergebreken is een bedrag van € 9.843,85 gemoeid. [verweerder sub 1] c.s. vordert deze bedragen als vervangende schadevergoeding. Subsidiair vordert [verweerder sub 1] c.s. herstel van alle gebreken. Ten onrechte brengt [eiseres] als meerwerk kosten van [onderneming 5] in rekening en andere meerwerkposten, zodat [verweerder sub 1] c.s. een bedrag van
€ 19.882,91 onverschuldigd heeft betaald. De directievoering van [eiseres] gedurende het bouwproces van het appartement schoot ernstig tekort en heeft praktisch geheel ontbroken. [eiseres] kan dan geen aanspraak maken op de overeengekomen vergoeding van 7% over het meerwerk. In totaal heeft [eiseres] daarvoor een bedrag van € 31.381,14 inclusief BTW aan [verweerder sub 1] c.s. berekend. Dit bedrag is onverschuldigd betaald. Ten onrechte is over de totale aanneemsom 21% BTW berekend, terwijl voor isolatie-, schilder- en stucwerk een tarief geldt van 6% of 9%. De opleveringsdatum is overschreden, zodat [verweerder sub 1] c.s. aanspraak maakt op de contractuele boete van € 40.600,00. Door de tekortkomingen van [eiseres] heeft [verweerder sub 1] c.s. aanzienlijk hogere architect- c.q. begeleidingskosten aan zijn bouwbegeleider [A] moeten voldoen. De kosten die daarmee gemoeid zijn geweest worden begroot op € 46.737,95 inclusief BTW. Tot slot maakt [verweerder sub 1] c.s. aanspraak op door hem gemaakte (buitengerechtelijke) kosten.
4.De beoordeling
Van de vordering en de tegenvordering
€ 2.649,93 te vermeerderen met de contactuele rente ex artikel 1 lid 6 van de overeenkomst (6%) en op grond van paragraaf 45 lid 2 UAV 2012 (85). [verweerder sub 1] c.s. beroept zich op verrekening met de hieronder te bespreken door [eiseres] verschuldigde contractuele boete. De rechtbank stelt vast dat [verweerder sub 1] c.s. daarmee de verschuldigdheid van bovengenoemde bedragen niet langer betwist. [verweerder sub 1] c.s. is in beginsel ook de contractuele rente verschuldigd vanaf het moment van opeisbaarheid van bedoelde bedragen tot het moment dat [verweerder sub 1] c.s. zich terecht hebben beroepen op verrekening van de vordering. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat [verweerder sub 1] c.s. de bedragen verschuldigd is veertien dagen na het moment dat [eiseres] bij brief van 10 januari 2018 (bewijsstuk 7 bij de procesinleiding) [verweerder sub 1] c.s. in gebreke heeft gesteld. Aldus is [verweerder sub 1] c.s. in verzuim komen te verkeren met ingang van
24 januari 2019. [verweerder sub 1] c.s. heeft bij brief van 16 januari 2019 aanspraak gemaakt op de contractuele boete. Uit de brief van 22 februari 2019 van [eiseres] aan [verweerder sub 1] c.s. (bewijsstuk 11 bij de procesinleiding) valt af te leiden dat [eiseres] die mededeling, weliswaar bestreden, maar kennelijk ook heeft opgevat als een beroep op verrekening. Nu hieronder wordt overwogen dat een beroep op verrekening slaagt, is [verweerder sub 1] c.s. dan ook geen verdere rente verschuldigd.
€ 7.500,00. [eiseres] maakt aanspraak op betaling van het restantbedrag van € 12.328,53. [verweerder sub 1] c.s. betwist de juistheid van de factuur. [verweerder sub 1] c.s. stelt zich verder op het standpunt dat het meerwerk niet overeenkomstig artikel 16 lid 2 van de overeenkomst door hem, al dan niet via [A] , is geaccordeerd noch dat voldaan is aan artikel 7:755 BW. Daarnaast betreffen onderdelen al eerder betaald meerwerk of werk dat is verricht in het kader van de opleverpunten, aldus [verweerder sub 1] c.s. onder verwijzing naar de lijst van [A] van 27 november 2011 (bewijsstuk 55 bij verweerschrift).
1 januari 2019 van € 12.328,53 en de vordering van [verweerder sub 1] c.s. uit hoofde van onverschuldigde betaling voor wat betreft de gedeclareerde werkzaamheden (behoudens de post [onderneming 5] ) dus voor een bedrag van € 10.362,91 grotendeels ziet op hetzelfde betwiste meerwerk. Dit volgt uit een vergelijking tussen de opsomming in bewijsstuk 55 bij verweerschrift met de opsomming in bewijsstuk 82 bij verweerschrift. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vorderingen van partijen ten aanzien van het meerwerk vormt dan ook de laatste opstelling van [A] . Het gaat dan ten aanzien van dit onderdeel van het meerwerk uitsluitend om de vraag of [verweerder sub 1] c.s. het bedrag dat zij thans nog betwist al dan niet verschuldigd is. [eiseres] heeft gesteld dat prijzen voor meerwerk nimmer werden geaccordeerd, omdat [verweerder sub 1] c.s. dit tegen het einde van de overeenkomst wilde bespreken. Het niet ter discussie staande en gefactureerde meerwerk is ook zonder protest betaald. Het lag daarom op de weg van [verweerder sub 1] c.s. om te onderbouwen waarom voor deze factuur wel de letter van de overeenkomst en de weg van artikel 7:755 BW had moeten worden gevolgd. Dat heeft [verweerder sub 1] c.s. nagelaten. De rechtbank is verder van oordeel dat [eiseres] het meerwerk grotendeels voldoende heeft onderbouwd op basis van de niet, althans onvoldoende, weersproken uitleg ‘meerwerk bouwkundige werkzaamheden’ (bewijsstuk 39 bij verweerschrift op de tegenvordering). Dit geldt niet voor op de lijst van [A] vermelde aankoop tegelwerk voor een bedrag van € 2.000,00. Niet door [eiseres] is weersproken dat teveel platen (4) Porcelanosa van 500,00 per stuk zijn besteld, welke platen zijn beschadigd waardoor de leverancier niet bereid was deze terug te nemen. Niet valt in te zien op grond waarvan dit voor rekening van [verweerder sub 1] c.s. zou moeten komen. Dit betekent dat een bedrag van € 2.000,00 door [eiseres] teveel in rekening is gebracht.
€ 10.328,53 (€ 12.328,53 - € 2.000,00). De vordering van [verweerder sub 1] c.s. zal (voor het overige) worden afgewezen. [verweerder sub 1] c.s. heeft zich ten aanzien van de vordering van [eiseres] ook beroepen op verrekening met de contractuele boete. De door [eiseres] gevorderde contractuele rente van 6% ex artikel 1 lid 6 zal worden toegewezen vanaf 25 januari 2019 en met ingang van 8 februari 2019 worden verhoogd tot 8% op grond van paragraaf 45 lid UAV 2012 over het bedrag dat na aftrek van de nog resterende contractuele boete overblijft.
“Er moet echter wel een voorbehoud worden gemaakt ten aanzien van architectonische, bouwtechnische en constructieve wijzigingen. … Daarnaast behouden wij het recht om wijzigingen aan te brengen in materialen en afwerkingen, uiteraard zonder dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit van uw woning”
€ 31.381,14 dat door [eiseres] in rekening is gebracht voor directievoering terug. [verweerder sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat [eiseres] niet was toegerust op haar taak doordat veel fouten zouden zijn gemaakt en de bouw ernstige vertraging heeft opgelopen. [verweerder sub 1] c.s. wijst op de door hem aangevoerde ernstige gebreken. [eiseres] bestrijdt dat zij in de directievoering tekort is geschoten. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen directievoering over het meerwerk voor een percentage van 7% is overeengekomen (bewijsstuk 12 bij verweerschrift). Wil van onverschuldigde betaling sprake zijn dat moet de betaling aan [eiseres] zonder rechtsgrond zijn verricht (artikel 6:203 BW). Dat wil zeggen dat er geen rechtsverhouding aanwijsbaar is die het verrichten van de prestatie rechtvaardigt. Voor onderhavige betaling valt echter wel een rechtsverhouding aan te wijzen, namelijk de afspraak die [eiseres] met [verweerder sub 1] c.s. heeft gemaakt en waaraan uitvoering is gegeven. De vordering van [verweerder sub 1] c.s. zal dan ook worden afgewezen. Voor zover [verweerder sub 1] c.s, zich beroept op een toerekenbare tekortkoming in de van de afspraak tot directievoering, wat daar ook van zij, heeft te gelden dat dit beroep op zichzelf geen bevrijdend verweer is, dat wil zeggen dat [verweerder sub 1] c.s. zich niet definitief van haar betalingsverplichting kan bevrijden door (uitsluitend) te stellen dat [eiseres] haar werk niet goed heeft gedaan. Nu de overeenkomst waarop de facturen directievoering zijn gebaseerd, niet (partieel) is ontbonden of vernietigd, moet worden aangenomen dat de overeenkomst is blijven bestaan en dat [verweerder sub 1] c.s. dus verplicht is tot betaling.
€ 65,00 per werkdag. Per 19 oktober 2018 is de boete dan ook € 9.425,00. Indien de oplevering na 19 oktober 2018 plaatsvindt wordt de extra boete gesteld op € 500,00 per werkdag vanaf 19 oktober 2018 met een maximum van € 15.000,00. Zoals hierboven overwogen heeft de rechtbank de oplevering vastgesteld op 14 december 2018. Dit betekent dat [verweerder sub 1] c.s. in ieder geval aanspraak kan maken op de contractuele boete voor een bedrag van € 24.425,00 (€ 9.425,00 + € 15.000,00). [verweerder sub 1] c.s. stelt zich evenwel op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst van 31 mei 2018 buitengerechtelijk is ontbonden bij brief van 26 november 2018, zodat de boete dient te worden vastgesteld overeenkomstig artikel 5 lid 4 van de overeenkomst. De rechtbank volgt [verweerder sub 1] c.s. daarin niet. Afgezien van het feit dat nu juist in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen wat de consequenties dienen te zijn van het niet halen van de opleverdatum van 19 oktober 2018 vormt de aangevoerde reden dat het vertrouwen weg is op een goede afloop onvoldoende grondslag om tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst te kunnen komen.
4.804,- (2 punten x tarief € 2.402,-)
5.De beslissing
€ 6.288,11 te vermeerderen met de contractuele rente van 6% vanaf 25 januari 2019 en met ingang van 8 februari 2019 van 8% tot de voldoening;
- € 157,- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, en
12 juni 2020.