11.4De rechtbank is van oordeel dat verweerder het besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank deelt weliswaar het standpunt van verweerder dat daar waar het getallen zijn die NAW-gegevens van personen betreffen het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van die personen zwaarder gewicht toekomt dan het belang beoogt met openbaarmaking, maar dit geldt niet zonder meer voor zover het adresgegevens betreft van (horeca) bedrijven. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat en waarom daarmee inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van personen. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van verweerder dat er niet een inhoudelijke beoordeling is geweest, maar dat de lakking van de cijfers heeft plaatsgevonden omdat een beoordeling een te vergaande handeling was voor verweerder. Gelet op de uitleg van verweerder en het in beroep vervaardigde overzicht, was het voor verweerder mogelijk met het overzicht dat bij het primaire besluit is verstrekt meer gegevens openbaar te maken, omdat al met de in het overzicht beschikbare gegevens duidelijk was dat die gegevens betrekking hadden op een (horeca)bedrijf. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit gelet op de omvang van het overzicht een grote inspanning van verweerder verlangt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder daartoe gelet op de Wob en het verzoek wel gehouden was. De beroepsgrond van eiser slaagt. Wat dit betekent voor het beroep zal de rechtbank hieronder bespreken.
12. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat een juiste uitvoering is gegeven aan het Wob-verzoek door de uitgevoerde zoekslag en door de daarbij ‘naar boven gekomen’ gegevens om te zetten naar een Excel-bestand. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten dat verweerder moedwillig zoekmogelijkheden niet heeft benut, kolommen heeft weggelaten of andere dan in bovenstaande gegevens uit de bovengekomen gegevens heeft weggelaten in het overzicht. Wel heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of er met de in het overzicht beschikbare gegevens getallen waren die duidelijk huisnummers van
(horeca)bedrijven waren.
Hierom is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.
13.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit zal worden herroepen in zoverre hierbij is nagelaten de huisnummers van (horeca)bedrijven openbaar te maken. Omdat met het laatst overgelegde overzicht waarin onbetwist wél de huisnummers van (horeca)bedrijven zichtbaar zijn gemaakt het gebrek in het eerdere overzicht is hersteld, bepaalt de rechtbank dat verweerder dat overzicht op grond van de Wob openbaar moet maken. Hoewel eiser nog steeds een overzicht wenst waarin het aantal gegevens is teruggebracht tot de voor hem relevante informatie, was verweerder daar zoals eerder onder r.o. 10 is overwogen niet toe gehouden. Verweerder heeft alsnog de adresgegevens van (horeca)bedrijven met het overzicht openbaar gemaakt. Hierover heeft eiser verder ook geen inhoudelijke gronden aangevoerd. Verweerder heeft gelet op het verzoek met het in beroep aan eiser toegestuurde overzicht (alsnog) op een juiste wijze uitvoering gegeven aan de Wob.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
16. In beginsel is de bestuursrechter niet gehouden te toetsen of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden wanneer in beroep en/of hoger beroep niet over de duur van de procedure wordt geklaagd. In dit geval is dit anders omdat de rechtbank het onderzoek op 31 oktober 2019 heeft gesloten en daarbij heeft bepaald dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan, welke datum ligt binnen de hierna bedoelde termijn van twee jaar. Er was op 31 oktober 2019 geen overschrijding van de redelijke termijn en deze was, uitgaande van de in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde termijn voor het doen van een schriftelijke uitspraak, ook niet te voorzien, zodat er voor eiser ook geen reden was daarover te klagen. Er is daarom aanleiding vanwege de specifieke omstandigheden van dit geval ambtshalve te beoordelen of de redelijke termijn is overschreden en ambtshalve een vergoeding van immateriële schade toe te kennen.
17. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. In dit geval is er geen aanleiding van deze termijn af te wijken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. In dit geval is het bezwaarschrift ontvangen op 22 februari 2018. Verweerder heeft de beslissing op bezwaar genomen op 2 juli 2018, dat is binnen het halve jaar. De behandeling van het beroep bij de rechtbank heeft langer geduurd dan anderhalf jaar. De rechtbank stelt vast dat de termijn van twee jaar op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan is overschreden met (naar boven afgerond) vier maanden. Deze overschrijding van de redelijke termijn met vier maanden is volledig aan de rechterlijke fase toe te rekenen. Dat leidt tot een veroordeling ten laste van de Staat tot een bedrag van € 500,- (één maal € 500,-) aan immateriële schadevergoeding.