ECLI:NL:RBMNE:2020:2067

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
8198956 UC EXPL 19-13060
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens vermeende niet-naleving van cao in het beroepsgoederenvervoer

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [eiseres] B.V. een vordering ingesteld tegen Stichting VNB, waarbij zij primair een schadevergoeding van € 25.000,-- en subsidiair € 11.344,50 vordert. De vordering is gebaseerd op het standpunt dat VNB geen redelijke grond had voor haar verzoek om aan te tonen dat [eiseres] de cao voor het Beroepsgoederenvervoer correct heeft nageleefd. De procedure is gestart met een dagvaarding op 25 november 2019, waarna VNB op 3 februari 2020 een conclusie van antwoord heeft ingediend. Tijdens een mondelinge behandeling op 14 mei 2020, die via Skype plaatsvond vanwege de coronacrisis, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] onder de cao valt en dat VNB op basis van signalen van niet-naleving door andere ondernemingen een verzoek heeft gedaan om aan te tonen dat [eiseres] de cao correct naleefde. VNB heeft in haar verdediging gesteld dat er een redelijke grond was voor haar verzoek, gezien de structurele overtredingen van de cao in de pakkettenmarkt. De kantonrechter oordeelt dat VNB inderdaad een redelijke grond had voor haar verzoek en dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van VNB, die zijn begroot op € 960,--.

Het vonnis is uitgesproken op 10 juni 2020 door kantonrechter E.M. de Stigter en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8198956 UC EXPL 19-13060 MS/1270
Vonnis van 10 juni 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.M.A. Timmermans,
tegen:
de stichting
Stichting VNB,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen VNB,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.A. Severijn.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft op 25 november 2019 een dagvaarding aan VNB laten betekenen. VNB heeft op 3 februari 2020 een conclusie van antwoord ingediend.
1.2.
Op 14 mei 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, die in verband met de coronacrisis via Skype is gehouden. Namens [eiseres] zijn verschenen de heer [A] , finance manager bij [eiseres] , en mr. Timmermans. Namens VNB zijn verschenen mevrouw [B] , [functie] bij VNB, en mr. Severijn. Partijen hebben tijdens deze mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak op 10 juni 2020, of zoveel eerder als mogelijk, vonnis zal worden gewezen.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

voorgeschiedenis
2.1.
[eiseres] is - kort gezegd - een transportonderneming. Op haar is de (algemeen verbindend verklaarde) cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen, die liep van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019 (hierna: de cao), van toepassing.
2.2.
In artikel 78 lid 1a van de cao is bepaald dat de werkgever gehouden is op schriftelijk verzoek van een werknemersorganisatie binnen 4 weken aan te tonen dat de cao ten aanzien van een aantal met name genoemde cao-bepalingen correct is nageleefd.
In lid 1d is bepaald dat, indien het verzoek van de werknemersorganisatie aan de werkgever niet op redelijke grond is gedaan, de werknemersorganisatie gehouden is aan de werkgever een schadevergoeding te betalen van € 11.344,50 voor de schade die de werkgever heeft geleden tengevolge van het verzoek.
In lid 1e is bepaald dat, in afwijking van het gestelde in lid d, voor het niet op redelijke grond verzoeken van een controle op de naleving van de artikelen 26 en 40 een schadevergoeding van € 25.000,-- geldt.
2.3.
De FNV, die partij was bij het sluiten van deze cao, heeft haar controlebevoegdheid op grond van artikel 78 overgedragen aan VNB. VNB is een stichting die tot doel heeft de naleving van deze cao te verbeteren, onder meer door middel van collectieve handhaving van deze cao.
2.4.
VNB heeft [eiseres] bij brief van 6 juni 2018 meegedeeld dat zij signalen heeft binnengekregen waaruit blijkt dat door [eiseres] mogelijk de artikelen 19, 21, 26a en 40 van de cao niet correct worden nageleefd. Zij heeft [eiseres] namens FNV verzocht binnen 4 weken schriftelijk aan te tonen dat de cao op genoemde bepalingen correct is nageleefd.
2.5.
[eiseres] heeft VNB bij e-mail van 8 juni 2018 verzocht om meer informatie over de signalen die VNB heeft ontvangen, omdat zij zich er geen enkele voorstelling van kan maken dat zij de cao niet zou naleven. Op 15 juni 2018 is er telefonisch contract geweest tussen [eiseres] en een medewerker van VNB, mevrouw [C] (hierna: [C] ). [C] heeft daarbij toegelicht dat de naam van [eiseres] naar voren is gekomen in een onderzoek.
2.6.
[eiseres] heeft vervolgens de gevraagde informatie verstrekt. VNB heeft hierover schriftelijke opmerkingen gemaakt en [eiseres] heeft naar aanleiding hiervan nadere schriftelijke toelichtingen gegeven. VNB heeft [eiseres] uiteindelijk bij brief van 1 april 2019 meegedeeld dat [eiseres] heeft aangetoond dat zij op alle belangrijke punten de cao correct naleeft.
2.7.
[eiseres] heeft VNB bij brief van 1 april 2019 verzocht haar mee te delen op basis van welke redelijke grond zij het onderzoek heeft verricht en, bij gebreke daarvan, de in artikel 78 van de cao genoemde schadevergoedingen te betalen.
2.8.
VNB heeft zich bij brief van 18 april 2019 op het standpunt gesteld dat zij een redelijke grond had voor haar verzoek en dat zij geen schadevergoeding aan [eiseres] verschuldigd is. Zij heeft de redelijke grond als volgt onderbouwd:
“De pakkettenmarkt, als beroepsgoederenvervoer over de weg, valt onder de werkingssfeer van de CAO. In deze deelmarkt, in het bijzonder daar waar sprake is van onderaanneming, wordt de CAO op grote schaal niet correct nageleefd. FNV en Stichting VNB krijgen hierover veelvuldig meldingen binnen van zowel werknemers als van onderaannemers die werkzaam zijn voor onder meer [onderneming 1] ( pakketten ), [onderneming 2] en [onderneming 3] . In dat kader heeft Stichting VNB een groot aantal onderaannemers aangeschreven met het verzoek aan te tonen dat zij de CAO correct naleven, waaronder [eiseres] BV. Uw onderneming heeft, zo is ons gemeld, gewerkt voor [onderneming 3] ( [.] ). Mevrouw [C] van Stichting VNB heeft u over de aanleiding van het onderzoek telefonisch geïnformeerd.”
2.9.
[eiseres] heeft bij brief van 17 mei 2019 betwist dat sprake was van een redelijke grond voor het verzoek en heeft aanspraak gemaakt op een schadevergoeding van € 25.000,-- als VNB haar niet informeert over de grond(en) waarop zij haar verzoek heeft gebaseerd.
2.10.
VNB heeft bij e-mail van 6 juni 2019 haar standpunt gehandhaafd dat zij geen schadevergoeding aan [eiseres] verschuldigd is.
de vordering van [eiseres]
2.11.
vordert in deze procedure VNB te veroordelen tot betaling van primair een bedrag van € 25.000,-- en subsidiair een bedrag van € 11.344,50, vermeerderd met rente en kosten.
2.12.
[eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat VNB geen redelijke grond had voor haar verzoek aan [eiseres] om aan te tonen dat zij de cao correct naleeft en dat VNB gelet hierop op grond van primair artikel 78 lid 1e en subsidiair artikel 78 lid 1d van deze cao een schadevergoeding van € 25.000,-- dan wel € 11.344,50 aan haar is verschuldigd. Volgens [eiseres] kan het willekeurig aanschrijven van een groot aantal onderaannemers niet worden aangemerkt als een redelijke grond als bedoeld in artikel 78 lid 1e van de cao. De onderbouwing die VNB in haar brief van 18 april 2019 heeft gegeven wijkt bovendien af van de toelichting die [C] in het telefoongesprek van 15 juni 2018 heeft gegeven, namelijk dat de naam van [eiseres] in een onderzoek naar voren zou zijn gekomen.
2.13.
VNB stelt dat zij haar verzoek wel op een redelijke grond heeft gedaan en betwist bovendien dat [eiseres] als gevolg van het verzoek schade heeft geleden.
2.14.
[eiseres] heeft ten aanzien van de redelijke grond toegelicht dat er signalen waren dat in de pakkettenmarkt de cao op grote schaal wordt overtreden en dat zij sinds begin 2016 grootschalig onderzoek doet naar de beloning van werknemers in de pakketbezorging die in dienst van onderaannemers pakketten bezorgen voor de grote pakkettenvervoerders. In de pakkettenmarkt bepalen de grote opdrachtgevers de prijzen en omdat de kosten hetzelfde blijven worden de verdienmarges voor de onderaannemers steeds kleiner. Onderaannemers hebben VNB meegedeeld dat het onmogelijk is met deze tarieven te werken. Er wordt veel gebruik gemaakt van flexibele arbeidskrachten en van schijnzelfstandigen, waarop in het geheel geen cao wordt toegepast. Uit het door VNB verrichte onderzoek bij onder meer chauffeurs en transportondernemingen zelf komt steeds het verhaal naar boven dat de cao structureel wordt overtreden. VNB stelt dat zij gelet hierop een meer dan gegrond vermoeden had dat in de pakkettendienst de cao op grote schaal werd ontdoken en dat zij een gerechtvaardigd belang had om nader onderzoek te doen en gerichte controles uit te voeren bij ondernemingen die werkzaam zijn in deze branche. Dit heeft geleid tot het aanschrijven van meer dan 100 werkgevers. Hieronder vielen charters die, blijkens een lijst die VNB in het kader van haar onderzoek had ontvangen, voor [onderneming 3] werkten. [eiseres] was een van de werkgevers die op deze lijst werden genoemd. VNB heeft deze lijst in het geding gebracht. Er is volgens VNB dus geen sprake geweest van willekeurig aanschrijven, maar van een redelijke grond voor het onderzoek. VNB stelt dat in de praktijk ook is gebleken dat bij 99% van de aangeschreven werkgevers is vastgesteld dat de cao daadwerkelijk is overtreden en dat [eiseres] in dat opzicht als ‘witte raaf’ kan worden aangemerkt.
2.15.
[eiseres] heeft niet betwist dat de cao in de pakkettenmarkt op grote schaal structureel wordt overtreden en dat zij als onderaannemer voor [onderneming 3] pakketten heeft bezorgd. De kantonrechter neemt dit daarom in deze procedure als vaststaand aan. Gelet op de structurele overtreding van de cao door werkgevers in de pakkettenmarkt en de vervoerswerkzaamheden die [eiseres] als onderaannemer in de pakkettenmarkt heeft verricht, had VNB naar het oordeel van de kantonrechter een redelijke grond voor haar verzoek aan [eiseres] om aan te tonen dat zij de cao correct had nageleefd. VNB stelt terecht dat het voor het aannemen van een redelijke grond niet nodig is dat van tevoren al vaststaat dat een onderneming de cao daadwerkelijk heeft overtreden. Uit het feit dat uit het onderzoek is gebleken dat [eiseres] op alle belangrijke punten de cao correct heeft nageleefd, kan bovendien niet de conclusie worden getrokken dat er destijds geen redelijke grond voor het verzoek aanwezig was. Het onderzoek was nu juist bedoeld om dit vast te kunnen stellen. [eiseres] heeft daarom jegens VNB geen aanspraak op schadevergoeding. Het antwoord op de vraag of voor toekenning van de (forfaitaire) schadevergoeding nodig is dat de ondernemer daadwerkelijk schade heeft geleden, kan daarom in het midden blijven.
2.16.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VNB worden begroot op € 960,-- (2 punten x tarief € 480,--) voor salaris gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van VNB, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 960,-- voor salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2020.