ECLI:NL:RBMNE:2020:2046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
500809 / HA RK 20-94
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter en wrakingskamer in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2020 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker tegen mr. G.L.M. Urbanus, de behandelend rechter in een eerdere civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de gang van zaken tijdens een zitting op 6 maart 2020, waar verzoeker zich benadeeld voelde door de rechterlijke behandeling. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en hem het woord ontnam, en dat er geen aandacht was voor zijn argumenten met betrekking tot de gezinsvoogd en de Raad voor de Kinderbescherming. Het verzoek tot wraking werd echter te laat ingediend, waardoor de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaarde. Daarnaast werd het verzoek tot wraking van de wrakingskamer zelf buiten behandeling gelaten, omdat het verzoek als evident misbruik van recht werd beschouwd. De wrakingskamer benadrukte het belang van het beginsel van hoor en wederhoor en dat een wrakingsverzoek tijdig moet worden ingediend. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 500809 / HA RK 20-94
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
2 juni 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek gedateerd op 11 maart 2020, dat op 18 maart 2020 door de afdeling familierecht van de rechtbank is ontvangen;
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter;
- het proces-verbaal van de op 21 april 2020 gehouden zitting van de wrakingskamer;
- het proces-verbaal van de op 7 mei 2020 gehouden zitting van de wrakingskamer;
- de brief van verzoeker van 15 mei 2020 waarin hij onder andere om uitstel verzoekt van de mondelinge behandeling door de wrakingskamer op 19 mei 2020;
- het e-mailbericht van de wrakingskamer van 18 mei 2020, waarin het verzoek om uitstel wordt afgewezen;
- het e-mailbericht van verzoeker van 18 mei 2020, met daarin een voorwaardelijk verzoek tot wraking van de wrakingskamer als zij besluit de mondelinge behandeling voort te zetten.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 mei 2020 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker niet verschenen. De gewraakte rechter is met bericht van verhindering evenmin verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. G.L.M. Urbanus als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/496837 / JE RK 20/241.
2.2.
Verzoeker heeft de gang van zaken op de zitting van de rechter van 6 maart 2020 ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Op deze zitting was, naast de rechter en de griffier, alleen verzoeker aanwezig. Naar de mening van verzoeker heeft de rechter de (objectieve) indruk gewekt partijdig te zijn door:
- hem steeds het woord te ontnemen op het moment dat hij het handelen van mevrouw Jansen, de gezinsvoogd, aan de orde wilde stellen;
- hem mee te delen dat het niet ter zake doet dat er fouten/onjuistheden in de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd staan;
- niet geïnteresseerd te zijn in waarheidsvinding rondom de uitvoering van de OTS;
- wel te kijken naar de beschikking waarin het ouderlijk gezag van verzoeker is beëindigd, terwijl deze beschikking door geen van de partijen in de procedure was gebracht en niet nader onderzoek te doen in de dossiers van de eerdere OTS-procedures;
- te zeggen dat verzoeker stress krijgt van het procederen, terwijl dat niet het geval is;
- te vragen naar wat verzoeker wil bereiken;
- bij de door haar genoemde geïnventariseerde punten niet op te noemen dat verzoeker heeft verzocht om een dwangsom;
- hem uit te lachen als hij vertelt het belangrijk te vinden dat zijn zoon Fries kan blijven praten en tegen hem te zeggen “u moet stoppen met uw Fries”.
2.3.
Verzoeker heeft op 15 mei 2020 per brief verzocht om de mondelinge behandeling door de wrakingskamer te verplaatsen, omdat hij vanwege vervelende omstandigheden aan zijn kant op 19 mei 2020 verhinderd is. Daarbij heeft hij ook aangegeven dat hij wil dat de rechter op de zitting aanwezig is. Naar aanleiding van de afwijzing van zijn uitstelverzoek door de wrakingskamer heeft verzoeker op 19 mei 2020 per e-mailbericht (samengevat) laten weten niet akkoord te gaan met de mondelinge behandeling op 19 mei 2020, omdat hij verhinderd is. In het geval de wrakingskamer besluit de zaak toch inhoudelijk te behandelen, wraakt hij de wrakingskamer.
2.4.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich in de eerste plaats op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. In de tweede plaats geeft de rechter aan dat zij (door ziekte van de griffier), onwetend van het ingediende wrakingsverzoek, op 20 maart 2020 al een beschikking heeft gewezen in de zaak van verzoeker, zodat de procedure inmiddels is geëindigd. Het is daarmee de vraag of de wrakingskamer nog wel een inhoudelijke beslissing kan nemen over het wrakingsverzoek. Voor wat betreft de inhoud van het wrakingsverzoek schrijft de rechter niet vooringenomen te zijn ten aanzien van verzoeker en zij vindt ook niet dat zij de schijn heeft gewekt vooringenomen, partijdig of niet neutraal te zijn. Zij is daarbij concreet ingegaan op de door verzoeker opgeworpen (en zoals hiervoor weergegeven) punten. De rechter weerspreekt dat zij verzoeker heeft uitgelachen of anderszins niet serieus heeft genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Het beginsel van hoor en wederhoor is een belangrijk uitgangspunt in een gerechtelijke procedure. Het belang van dit beginsel vloeit voort uit het recht op een 'fair trial' zoals neergelegd in artikel 6 lid 1 EVRM en de jurisprudentie van het EHRM in dat kader alsook uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie waarin het beginsel erkend is als algemeen beginsel van Unierecht.
3.2.
Het beginsel van hoor en wederhoor houdt in dat een partij of anderszins betrokkene in een procedure de gelegenheid moet hebben zijn standpunt deugdelijk naar voren te brengen en ook gelegenheid moet hebben om te reageren op de standpunten en stukken van de wederpartij(en). Het is dan ook de vaste werkwijze dat een rechter tegen wie een wrakingsverzoek is ingediend, op de hoogte wordt gesteld van het wrakingsverzoek en andere correspondentie en in de gelegenheid wordt gesteld hierop schriftelijk en ter zitting van de wrakingskamer te reageren. Anderzijds wordt een verzoeker op de hoogte gesteld van een eventuele schriftelijke reactie van de rechter in kwestie en kan hij, als hij aanwezig is, kennis nemen van hetgeen de rechter ter zitting van de wrakingskamer naar voren brengt. Hierop kan hij dan ook reageren. De werkwijze is ook in deze zaak het uitgangspunt geweest. Een verplichting, voor de rechter of de verzoeker, om te verschijnen bij de wrakingskamer is echter niet in de wet opgenomen en vloeit ook niet voort uit de beginselen van een goede procesorde.
3.3.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek was eerder op de zitting van 21 april en 7 mei jl. geagendeerd. Uit het proces-verbaal van de zitting van 21 april jl. blijkt dat verzoeker niet was verschenen omdat hij de oproep voor die zitting niet tijdig had ontvangen. De behandeling van het wrakingsverzoek is daarom aangehouden tot de zitting van 7 mei jl. Ook op deze zitting is verzoeker niet verschenen. Omdat verzoeker in een eerder stadium de datum van 7 mei als verhinderdatum had opgegeven, heeft de wrakingskamer de behandeling nogmaals aangehouden tot 19 mei. Deze datum was niet als verhinderdatum opgegeven door verzoeker. Daarnaast is de uitnodiging voor de zitting, op eigen verzoek van verzoeker, een week voor de zittingsdatum per post naar hem verzonden. Verzoeker heeft vervolgens in de brief van 15 mei jl. om uitstel verzocht van de mondelinge behandeling, met als reden dat hij vanwege vervelende omstandigheden verhinderd is. De wrakingskamer heeft dit verzoek afgewezen, vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering aan de zijde van verzoeker. In zijn daarop volgende e-mail geeft verzoeker aan dat hij verhinderd is vanwege werkverplichtingen. Niet alleen wijkt de nu naar voren gebrachte reden af van de eerder vermelde reden, maar ook nu is de verhindering niet (met stukken) onderbouwd. Uit art. 5.3 van het wrakingsprotocol Midden-Nederland volgt verder dat een wrakingsverzoek in beginsel op de eerstvolgende reguliere zittingsdag van de wrakingskamer wordt behandeld. Om die reden worden geen verhinderdata opgevraagd. Uit coulance heeft de wrakingskamer in dit geval rekening gehouden met de door verzoeker ingediende verhinderdata. Omdat de zittingsdag van 19 mei geen verhinderdatum was van verzoeker, hij tijdig op de hoogte is gesteld van deze nieuwe zittingsdatum en omdat zijn verzoek om uitstel niet onderbouwd is, heeft de wrakingskamer besloten het verzoek om uitstel af te wijzen en het wrakingsverzoek inhoudelijk te behandelen.
3.4.
Nu het uitstelverzoek door de wrakingskamer is afgewezen, is de voorwaarde waaronder verzoeker de wraking van de rechters van de wrakingskamer verzoekt, vervuld.
het verzoek jegens de wrakingskamer
3.5.
Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd – zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. Onder bepaalde omstandigheden kan een verzoek tot wraking van een of meer van haar leden door de wrakingskamer zelf wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gelaten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. In dit verband wijst de wrakingskamer op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
3.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan bij de voorwaardelijke wraking door verzoeker sprake is. Het wrakingsverzoek is niet gegrond op mogelijk gedrag van een of meer leden van de wrakingskamer, maar op een door de wrakingskamer, ten tijde van het indienen van het verzoek, nog te nemen procesbeslissing. Procesbeslissingen zijn in beginsel geen grond voor wraking. Dit is uitsluitend anders als de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:20l8:l413).
3.7.
Verzoeker wendt het middel van wraking aan als rechtsmiddel tegen een hem onwelgevallige beslissing, die nog moest worden genomen – en gemotiveerd – ten tijde van de indiening van het verzoek. Onder die omstandigheden is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument en kan de wrakingskamer in deze samenstelling het verzoek zelf afdoen.
3.8.
De enkele omstandigheid dat de wrakingskamer het verzoek om uitstel heeft afgewezen, kan niet leiden tot de conclusie dat de wrakingskamer vooringenomen zou zijn. Verzoeker heeft geen bijkomende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan anders moet worden geoordeeld. Het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer wordt dan ook buiten behandeling gesteld.
het verzoek jegens de rechter
3.9.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Op grond van artikel 37 Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
3.10.
De gronden die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zien volledig op de gang van zaken tijdens de zitting op 6 maart jl. Tijdens de zitting was verzoeker dan ook al op de hoogte van alle feiten en omstandigheden waarop het verzoek tot wraking steunt. Verzoeker heeft vervolgens pas vijf dagen later, namelijk op 11 maart 2020 het wrakingsverzoek opgesteld en dit op 17 maart 2020 afgeleverd bij de rechtbank. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet tijdig is in de zin van artikel 37 lid 1 Rv. De omstandigheid dat verzoeker geen advocaat heeft en, zoals hij in zijn verzoek stelt, alles zelf heeft moeten uitzoeken, maakt het niet tijdig indienen van het verzoek niet verschoonbaar nu de wraking puur ziet op wat op de zitting zou hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
stelt het tegen de wrakingskamer gedane verzoek tot wraking buiten behandeling;
4.2.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, alsmede aan de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2020.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.