In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de WOZ-waarde van zijn woning had vastgesteld op € 347.000,- voor het belastingjaar 2019. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde heeft van € 245.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd om de vastgestelde waarde te onderbouwen met de ingediende taxatiematrix. De rechtbank heeft de waarde van de woning uiteindelijk schattenderwijs vastgesteld op € 340.000,-, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verlaagd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.175,26, en moet het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen op 29 mei 2020, zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.