ECLI:NL:RBMNE:2020:1965
Rechtbank Midden-Nederland
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek tegen rechter in verkeersboetezaak
In deze wrakingszaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van een rechter in een verkeersboetezaak. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, diende op 9 april 2020 een wrakingsverzoek in tegen mr. M.E. Falkman, de behandelend kantonrechter. Het verzoek was gebaseerd op de aanhouding van de zaak door de rechter, ondanks het verzoek van verzoekster om dit niet te doen. Verzoekster stelde dat de aanhouding blijk gaf van vooringenomenheid van de rechter, omdat deze de officier van justitie extra tijd gaf om ontbrekende stukken aan te leveren. De rechter verweerde zich door te stellen dat het gebruikelijk is om een zaak aan te houden in dergelijke situaties en dat de beslissing tot aanhouding een procesbeslissing is die niet kan worden getoetst op vooringenomenheid.
De wrakingskamer oordeelde dat de rechter onpartijdig was en dat de aanhouding van de zaak niet kon worden gezien als een blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster geen objectieve gronden had aangevoerd die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing van de rechter om de zaak aan te houden was in lijn met de gebruikelijke gang van zaken en er was geen bewijs van persoonlijke vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard.
De wrakingskamer droeg de griffier op om de beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen en bepaalde dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 8189867 UM VERZ 19-3940 voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.