Overwegingen
1. Op 20 juni 2018 heeft er een politieactie in de woning plaatsgevonden waarbij inspecteurs van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving betrokken waren. Hiervan is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de inspecteurs. In het proces-verbaal is neergelegd dat de politie tijdens de politieactie een handelshoeveelheid harddrugs in de woning heeft aangetroffen. Ook werden zaken aangetroffen die duiden op handel in harddrugs. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs kan volgens verweerder worden geconcludeerd dat in de woning middelen als bedoeld in de Opiumwet aanwezig waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Verweerder vindt de aanwezigheid van en handel in harddrugs een ernstige verstoring van de openbare orde.
2. Eiser voert aan dat in de artikel 8:29-procedures onzorgvuldig is gehandeld. Verweerder heeft één dag voor de zitting een geanonimiseerde versie van de bestuurlijke rapportage overgelegd, zonder een verzoek op grond van artikel 8:29 van de Awb in te dienen. Pas op zitting heeft verweerder alsnog een artikel 8:29-verzoek gedaan. Verder heeft de rechtbank eiser niet vooraf in de gelegenheid gesteld om op (de motivering van) het tweede artikel 8:29-verzoek te reageren. Ook wekt de rechtbank volgens eiser de schijn van vooringenomenheid, nu de eerste en de tweede artikel 8:29-beslissing door dezelfde geheimhoudingskamer van de rechtbank zijn genomen. Tot slot schiet de motivering van de beslissing van de geheimhoudingskamer van de rechtbank volgens eiser te kort. Dat de gelakte informatie verband houdt met een lopend strafrechtelijk onderzoek maakt niet dat die informatie niet aan eiser bekend kan worden gemaakt. Bovendien is (een deel van) de informatie al vermeld in het proces-verbaal en dus aan eiser bekend.
3. Eiser voert verder aan dat verweerder niet bevoegd was om de woning te sluiten. De beslissing is enkel gebaseerd op een - niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt - proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2018. Pas anderhalf jaar na dato is dat proces-verbaal alsnog gedateerd en op ambtsbelofte opgemaakt. Volgens eiser is dat onzorgvuldig. Aan dat proces-verbaal mag daarom geen waarde worden toegekend. Eiser is van mening dat de bevindingen in het proces-verbaal onvoldoende zijn voor de conclusie dat er een handelshoeveelheid harddrugs in de woning aanwezig was. Uit het proces-verbaal blijkt niet wie welke hoeveelheden of soorten drugs heeft aangetroffen en waar dat is gebeurd. De gewichten van de hoeveelheden zijn schattingen. De politie heeft niet al tijdens de doorzoekingen kunnen vaststellen of sprake is van verboden middelen. Zo’n onderzoek wordt altijd achteraf verricht. Er zijn ook geen andere bewijsmiddelen, zoals foto’s, bij het proces-verbaal gevoegd, waaruit blijkt dat een handelshoeveelheid verboden middelen in de woning aanwezig was. De overige bevindingen van het proces-verbaal zijn volgens eiser ook onvoldoende voor het aannemen van een vermoeden van handel in harddrugs. Telefoons, simkaarten, een weegschaal en ponypacks zijn in ieder huishouding aanwezig. Verder is niet onderbouwd dat er sprake is van een ernstige situatie. Dat geldt ook voor de indicatoren van het beleid. Voor een vergaande maatregel als sluiting van de woning bestaat onvoldoende feitelijke grondslag. Het bestreden besluit is volgens eiser daarom ook onvoldoende gemotiveerd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij een gebrek in het proces-verbaal in bezwaar mag herstellen. Omdat de inhoud van het proces-verbaal niet is gewijzigd, is eiser daardoor volgens verweerder niet in zijn belangen geschaad. Verweerder is van mening dat hij mag uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal, ook al is het niet ambtsedig opgemaakt. De enkele betwisting van de inhoud van het proces-verbaal is onvoldoende om aan de juistheid ervan te twijfelen. Eiser heeft geen concrete gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat de inhoud van het proces-verbaal onjuist is. Daarnaast heeft verweerder de bestuurlijke rapportage van overgelegd, die het proces-verbaal inhoudelijk ondersteunt. Uit zowel het proces-verbaal als de bestuurlijke rapportage blijkt dat er een ruime handelshoeveelheid harddrugs in de woning is aangetroffen. De politie heeft aan de hand van testen vastgesteld dat het ging om cocaïne en heroïne. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was, aldus verweerder.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
5. De rechtbank zal allereerst ingaan op wat door eiser naar voren is gebracht ten aanzien van de beslissingen van de geheimhoudingskamer van de rechtbank van 21 november 2019 en 27 november 2019. Daarin ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Evenmin komt de rechtbank tot de conclusie dat het verdedigingsbelang van eiser is geschaad. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6. Op 15 november 2019 heeft verweerder de rechtbank een bestuurlijk rapportage van de politie Midden-Nederland van 11 november 2019 verstrekt met een verzoek om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Bij beslissing van 21 november 2019 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek om beperkte kennisneming afgewezen, waarna verweerder op 25 november 2019 een geanonimiseerde versie van de bestuurlijke rapportage heeft overgelegd.
7. Ter zitting van 26 november 2019 heeft verweerder verzocht om voor de gelakte passages in de bestuurlijke rapportage van 11 november 2019 beperkte kennisneming toe te passen. Bij beslissing van 27 november 2019 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank dit verzoek om beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht.
8. De rechtbank ziet in wat door eiser is betoogd geen grond voor het oordeel dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Weliswaar kan de geheimhoudingskamer van de rechtbank de andere partij in de gelegenheid stellen op de mededeling inzake geheimhouding te reageren, maar daartoe is de geheimhoudingskamer van de rechtbank niet verplicht. De enkele omstandigheid dat de beslissingen in het kader van artikel 8:29 van de Awb door dezelfde geheimhoudingskamer zijn genomen is onvoldoende om daaruit vooringenomenheid af te leiden. Eiser heeft in beroep en op de beide zittingen voldoende gelegenheid gehad om zijn grieven ten aanzien van het artikel 8:29-verzoek van verweerder naar voren te brengen. Van schending van het beginsel van hoor- en wederhoor is geen sprake.
9. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid van de Awb. Van de geanonimiseerde passages in de bestuurlijke rapportage kan de rechtbank daarom geen kennis nemen. Of de informatie in de bestuurlijke rapportage over de hoeveelheden in de woning aangetroffen verdovende middelen overeenkomt met wat in het proces-verbaal is vermeld, kan de rechtbank daarom niet beoordelen.
Bewijskracht proces-verbaal
10. Daargelaten dat het proces-verbaal van bevindingen alsnog op ambtsbelofte is opgemaakt, is ondertekend door de verbalisanten en is gedagtekend op 25 juni 2018 ziet de rechtbank in wat door eiser is aangevoerd geen aanleiding te concluderen dat het niet op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2018 zonder betekenis is.
11. De omstandigheid dat een proces-verbaal niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt brengt met zich dat aan het proces-verbaal minder bewijskracht toekomt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet betekent dat aan dat proces-verbaal geen betekenis toekomt. Dat volgt ook uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.Daarbij is van belang dat het proces-verbaal is opgesteld door toezichthouders van verweerder, van wie niet is gebleken dat zij een belang hebben bij het onjuist vermelden van wat zij hebben waargenomen. Betwisting is op zichzelf onvoldoende om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen.
12. Verweerder heeft de bestuurlijke rapportage van 11 november 2019 in beroep overgelegd. Verwezen is naar uitspraak van 18 oktober 2019 van deze rechtbank, waarin verweerder partij was, in welke uitspraak de rechtbank het proces-verbaal van bevindingen onvoldoende heeft geacht om de woning in die zaak op grond van artikel 13b Opiumwet te sluiten. Verweerder heeft met het overleggen van de bestuurlijke rapportage het bestreden besluit in beroep nader gemotiveerd. Namens eiser is terecht naar voren gebracht dat dit pas in beroep is gebeurd. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu eiser door het motiveringsgebrek in zijn procesbelangen is geschaad.
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu verweerder met de bestuurlijke rapportage het bestreden besluit heeft voorzien van een nadere motivering, zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
14. Volgens rechtspraak van de Afdelinggaat verweerder op basis van de door hem gehanteerde beleidsregels over tot sluiting van een woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als in de woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
15. Volgens het door verweerder vastgestelde Damoclesbeleidis de bevoegdheid om door oplegging van een last onder bestuursdwang een woning te sluiten –gelet op de daarmee gepaard gaande grondrechten- ingrijpend en daarom een uiterst middel. De maatregel wordt alleen ingezet als ultimum remedium in ernstige situaties in het kader van de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit (lees georganiseerde drugshandel).
16. Van een ernstige situatie is sprake als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een woning plaatsvindt of als aanwezigheid van drugs hierop duidt. De vraag of sprake is van een ernstige situatie wordt volgens verweerders beleid bepaald aan de hand van een aantal indicatoren. Eén daarvan is de hoeveelheid aangetroffen middelen. Als er sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen of een combinatie van hard- of softdrugs, is het aantreffen van deze handelshoeveelheid op zich al voldoende om handel aan te nemen. Daadwerkelijk verkoop, afleveren, of verstrekken hoeft dan niet aangetoond te worden. Een andere indicator voor het aannemen van een ernstig geval is de mate waarin de woning is betrokken dan wel bekend staat als pand waar drugshandel plaatsvindt of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht of het aantreffen van attributen in de woning die op handel in verdovende middelen wijst, zoals weegschalen, grote hoeveelheden contant geld, versnijdingsmaterialen, verpakkingsmaterialen, etc.
17. Verder moet een sluitingstermijn passen bij het ultimum remedium karakter van het instrument en de ernst van de situatie. Omdat de maatregel alleen wordt ingezet bij ernstige situaties als hierboven omschreven, acht verweerder een sluitingstermijn van minimaal zes maanden tot maximaal twaalf maanden redelijk. Hiermee kan maatwerk geleverd worden passend bij de ernst van de situatie. Zo kan bijvoorbeeld bij verzwarende omstandigheden (bijv. aanwezigheid van minderjarige(n), combinatie van indicatoren, weging van de indicatoren) de termijn opgehoogd worden, met dien verstande dat niet langer dan twaalf maanden gesloten kan worden. Een sluitingstermijn langer dan zes maanden moet in het besluit extra gemotiveerd worden. De rechtbank acht deze beleidsregel niet onredelijk.
Ernst en omvang overtreding
18. De rechtbank stelt vast dat de aanwezigheid van een ruime handelshoeveelheid drugs in de woning van eiser kan worden afgeleid uit het proces-verbaal van bevindingen. Daarnaast heeft verweerder in beroep gewezen op de inhoud van de bestuurlijke rapportage, waarin de handelshoeveelheid drugs in de woning wordt bevestigd en waarin is neergelegd dat de aangetroffen drugs is getest en cocaïne en heroïne bleken te zijn. Dat de onderliggende stukken van de meldingen van overlast van omwonenden niet zijn overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van het proces-verbaal en/of wat verweerder in beroep heeft vermeld aangaande de bestuurlijke rapportage. Dat geldt ook voor het feit dat er geen foto’s van de aangetroffen spullen in de woning voorhanden zijn. Daarbij acht de rechtbank van betekenis dat eiser geen tegenbewijs heeft geleverd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder van de juistheid van de door de politie verstrekte informatie mocht uitgaan. Verweerder was op basis van zijn beleidsregels daarom bevoegd om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
19. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat in dit geval sprake is van een ernstige situatie. Verweerder heeft daarbij betrokken dat er een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, verpakkingsmateriaal (ponypacks) een weegschaal, mobiele telefoons en losse simkaarten in de woning is aangetroffen. Verder zijn er gebruiksbenodigdheden aangetroffen zoals baspijpjes, bongen en witte resten harddrugs. Verweerder heeft verder betrokken dat de woning werd gebruikt door verschillen de personen die in en uit liepen en beschikten over een sleutel van de woning. Dit alles duidt op betrokkenheid van de woning bij georganiseerde drugshandel. Verweerder heeft eiser een verwijt kunnen maken. Eiser is als huurder van de woning verantwoordelijk voor wat er in de woning gebeurt en wat zich in de woning bevindt.
20. Gelet op de drugshandel in of vanuit de woning en het feit dat algemeen bekend is dat drugs vaak gepaard gaan met geweld, heeft verweerder het risico voor omwonenden aanzienlijk mogen achten. Verweerder heeft kunnen concluderen dat de situatie dermate ernstig was dat een sluiting van de woning voor twaalf maanden nodig was om te voorkomen dat de woning opnieuw zou worden gebruikt voor de georganiseerde drugshandel. Daarbij heeft verweerder de overlast door aanloop van gebruikers naar de woning als een verzwarende omstandigheid mogen aanmerken.
Bijzondere omstandigheden
21. Eiser voert aan dat hij niet wist dat er zulke grote hoeveelheden harddrugs in de woning aanwezig waren en hij ook niet de hoogte was van de handel vanuit zijn woning. Hij had enkel hoeveelheden drugs in zijn bezit voor eigen gebruik of voor zijn vrienden. De aanwezigheid van de handelshoeveelheid harddrugs kan eiser daarom niet worden verweten. Nu eiser als gevolg van de sluiting van zijn woning dakloos is geraakt, treft de sluiting hem onevenredig zwaar.
22. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat gelet op de klachten en de onveiligheidsgevoelens van de omwonenden en het feit dat de situatie al enige tijd voortduurde er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde. Verweerder heeft daarom het algemeen belang bij de sluiting van de woning zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser om in zijn woning te kunnen blijven wonen. Dat eiser dakloos is geworden, levert op zichzelf nog geen bijzondere omstandigheid op. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij nergens kan worden opgevangen.
Conclusie en proceskosten
23. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit worden daarom in stand gelaten.
24. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.575,- aan verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op de zittingen, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
25. Ook ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.