ECLI:NL:RBMNE:2020:1936

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
UTR 19/2734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-uitkering in het kader van psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Ham, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die sinds 15 februari 2016 ziek is door rugklachten, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv werd dit percentage per 14 november 2018 vastgesteld op 29,70%, wat leidde tot een beëindiging van de uitkering per 12 maart 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de klachten van eiser zorgvuldig heeft beoordeeld en dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de vereisten voldeden. Eiser heeft geen nieuwe medische onderbouwing kunnen aanleveren die de conclusies van het Uwv zou kunnen weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen onjuiste conclusies heeft getrokken en dat de door eiser aangedragen klachten niet hebben geleid tot een andere beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,- en is het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser vergoed. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Inleiding

1.1
Eiser werkte bij [bedrijfsnaam] B.V. (werkgever) en heeft zich op 15 februari 2016 ziekgemeld met rugklachten. Vanaf 12 februari 2018 ontvangt eiser een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Op 6 juli 2018 heeft de werkgever bij verweerder verzocht om een herbeoordeling van eiser. Vervolgens heeft een verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en heeft een arbeidsdeskundige een arbeidskundige beoordeling gedaan.
1.2
Met het daaropvolgende besluit van 26 november 2018 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat de loongerelateerde WGA-uitkering wordt voortgezet tot 11 maart 2020. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is per 14 november 2018 gewijzigd naar 37,72%. Eiser en zijn werkgever hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3
In het besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Ook het bezwaar van werkgever is ongegrond verklaard in een afzonderlijk besluit van 25 juni 2019. Het Uwv heeft zich gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep. Zowel eiser als de werkgever hebben hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/3023.
1.4
Het Uwv heeft tijdens de beroepsprocedure op 10 oktober 2019 naar aanleiding van arbeidskundig onderzoek een gewijzigde beslissing op het bezwaar van werkgever genomen (het bestreden besluit 2). Met dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van werkgever alsnog gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij bepaald dat eiser per 14 november 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 29,70%, en heeft beslist dat de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser per 12 maart 2020 wordt beëindigd. Verweerder heeft verzocht het bestreden besluit 2 te betrekken in de beroepsprocedure. De werkgever heeft het beroep vervolgens ingetrokken. Eiser heeft laten weten dat hij het beroep wenst voort te zetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door tolk M. Iqachaura. Verweerder heeft zich wegens ziekte van de behandelend medewerker afgemeld.

Overwegingen

Ten aanzien van het bestreden besluit 1
2.1
Het beroep van eiser heeft, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. De rechtbank stelt vast dat het Uwv met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 heeft vervangen. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit 1, zodat het beroep hiertegen niet-ontvankelijk is.
2.2
Omdat het Uwv in beroep het bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser die eiser in verband met dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1. punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Verder moet verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoeden.
Ten aanzien van het bestreden besluit 2
Het geschil
3. Bij het bestreden besluit 2 heeft het Uwv eiser per 14 november 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het beroep van de werkgever het Claimbeoordelings en BorgingsSysteem (CBBS-systeem) opnieuw geraadpleegd, een computerprogramma waar de functies in staan en waar de vergelijking wordt gemaakt tussen de belastbaarheid en deze functies. Zij heeft in de klasse van minder dan 35% nog een functie kunnen bijduiden, namelijk de functie van monteur 1 (SBC-code 267041). Zij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend en vastgesteld op 29,70%.
Eiser is het hier niet mee eens. Hij vindt dat het Uwv medisch gezien verdergaand beperkt is dan waar het Uwv van uitgaat. Ook zijn de geduide functies niet passend voor hem.
Beoordelingskader: hoe toetst de rechtbank?
4. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Uwv het arbeidsongeschiktheids-percentage juist heeft vastgesteld op 29,70% per 14 november 2018 (de beoordelingsdatum). Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch uit de rapporten voortvloeien. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Medische beoordeling van de psychische klachten
5. Eiser is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor zijn psychische klachten meer of verdergaande beperkingen had moeten aannemen in
het belastbaarheidsprofiel, de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 mei 2019. Eiser voert aan dat hij altijd hoofdpijn heeft en dat hij in behandeling is voor zijn psychische klachten. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een brief van de GZ-psycholoog [A] van 16 september 2019 in beroep overgelegd. Eiser voert ook aan dat hij zich niet goed kan concentreren en dat zijn geheugen niet goed is. Er hadden dan ook beperkingen voor concentreren, aandacht verdelen en geheugen moeten worden aangenomen.
6. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. De medische informatie die in de brief van 16 september 2019 staat is hetzelfde als de brief van 16 november 2018 van de GZ-psycholoog, die de primaire verzekeringsarts heeft betrokken bij zijn onderzoek. Dit heeft de gemachtigde van eiser ook op zitting erkend. Deze informatie was dus bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het medisch rapport van 13 mei 2019 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen redenen zijn om meer of zwaardere beperkingen in de FML aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat zij én de primaire verzekeringsarts geen concentratie- en geheugenklachten hebben waargenomen. Bovendien worden zwaardere beperkingen in de FML op de aspecten 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht) en 1.3 (herinneren) volgens de CBBS‑instructies alleen toegekend als er sprake is van een ernstige stoornis. Eiser heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd ter onderbouwing hiervan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van de psychische klachten. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling van de lichamelijke klachten
7. Eiser voert daarnaast aan dat zijn lichamelijke gezondheidsklachten niet zijn verbeterd. Er is volgens hem onvoldoende rekening gehouden met zijn gezondheidsklachten aan zijn rechter onderarm, rug, het linkerbeen, en zijn klachten als gevolg van het obstructief slaapapneu syndroom. Ook heeft hij last van hoge bloeddruk. Eiser voert verder aan dat tillen niet mogelijk is en dat het hand- en vingergebruik beperkt moet worden. Hij kan de middelvinger en ringvinger niet strekken. Een schroefbeweging maken gaat niet. Hij kan niet knijpen. Tijdens het eten doet de rechterhand pijn. Hij kan een lepel niet goed vasthouden. Het knielen en het geknield actief zijn is ook beperkt. Verder moeten zijn werktijden worden beperkt. Ter onderbouwing van zijn klachten heeft eiser een medicatie-overzicht, een brief van de anesthesioloog van 13 januari 2020, een afsprakenkaart voor fysiotherapie en een bloeddrukoverzicht in beroep overgelegd. Op de zitting heeft eiser verklaard dat de klachten aan zijn rechterhand zijn verslechterd.
8. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle klachten heeft onderkend in haar medisch rapport van 13 mei 2019 en dat er lichamelijk onderzoek is gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast informatie van de plastisch-, reconstructief- en handchirurg van 13 december 2018 en van de anesthesioloog van 11 januari 2018 kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. De informatie van de anesthesioloog en de andere (medische) informatie die eiser heeft overgelegd is van ná de beoordelingsdatum. Dit kan in deze zaak dan ook niet leiden tot een andere uitkomst van de medische beoordeling van de gezondheidssituatie van eiser op de beoordelingsdatum, 14 november 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport vermeld dat er door haar geen afwijkingen aan de hand zijn waargenomen. Zij heeft erop gewezen dat de klachten niet verklaard kunnen worden door het medisch feitencomplex (p. 9). De verzekeringsarts heeft ook inzichtelijk gemotiveerd dat toetsenbordgebruik en handgebruik niet verder beperkt is, omdat er geen medische contra-indicatie is tegen repetitieve bewegingen (p. 10). Dit kan de rechtbank, gelet op de beschikbare medische informatie, volgen. Dat eiser wel meer klachten ervaart en zich zieker voelt is zonder nadere medische onderbouwing niet voldoende om gelijk te krijgen (zie overweging 4). Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van zijn lichamelijke klachten op de beoordelingsdatum. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
9. Het Uwv heeft naar aanleiding van het beroepschrift van de werkgever een nieuw arbeidskundig onderzoek uitgevoerd door het CBBS-systeem opnieuw te raadplegen. Uit dit arbeidskundig rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 oktober 2019 blijkt dat de functie monteur 1 (SBC-code 267041) binnen de gestelde belastbaarheid van eiser ook passend wordt geacht. In dit rapport staat verder vermeld dat eiser 34 jaar in Nederland woont, waarbij hij ruim 17 jaar heeft gewerkt voor zijn laatste werkgever. Daarom vindt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat bij eiser de beheersing van de Nederlandse taal op NT1 niveau, het laagst vereiste niveau bij de inburgering in Nederland, verondersteld mag worden, dan wel dat dit binnen een half jaar is aan te leren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het opleidingsniveau gesteld op niveau 2.
10. Eiser heeft op zitting de beroepsgrond over het opleidingsniveau ingetrokken, zodat deze beroepsgrond niet meer besproken hoeft te worden.
11. Eiser voert aan dat hij niet Nederlands kan schrijven en dat daardoor de functies niet geschikt zijn. Eiser wijst er in dit verband op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit in combinatie met artikel 2 van de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden (Regeling) niets zeggen over de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal. Het Uwv heeft volgens eiser zonder bewijs gesteld dat eiser binnen een half jaar in staat moet worden geacht zich de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal eigen te maken.
12. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 oktober 2019 overwogen dat in de geduide functies, waar het gaat om eenvoudige, routinematige werkzaamheden, geen groter beroep wordt gedaan op de Nederlandse taal dan bij niveau NT1. Op grond van vaste rechtspraak moet iemand met een beperkte beheersing van de Nederlandse taal wel in staat moet worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen. De rechtbank wijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3420. Er is geen reden om hier in het geval van eiser, gelet op de duur van zijn verblijf in Nederland, anders over te oordelen. De rechtbank is niet gebleken dat de functies, gelet op de beschrijvingen hiervan, een zodanig (hoog) niveau van de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal vereisen, waardoor eiser niet in staat is om die functies uit te oefenen. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser voert voor de functie monteur 1 specifiek aan dat hij deze functie, gelet op de functiebeschrijving, niet kan uitvoeren, omdat hij alleen eenvoudig Nederlands spreekt, geen vervolgonderwijs heeft genoten en nooit met werkinstructies heeft hoeven werken, zoals voor deze functie wel geldt. Hij kan wel Nederlands lezen, maar hij kan niet begrijpen wat hij leest. Daarom heeft hij dagelijks hulp van mevrouw [B] , zijn maatschappelijk begeleider. Op de zitting heeft hij toegelicht dat zijn vrouw op het werk acht jaar lang ook zijn collega was en hem altijd hielp, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat eiser beschikt over het voor de functie van monteur vereiste niveau van beheersing van de Nederlandse taal. De rechtbank wijst allereerst op wat zij hiervoor onder overweging 11 heeft overwogen. Uit de functieomschrijving bij monteur 1 blijkt verder dat het gaat om werkzaamheden waarbij producten handmatig worden samengesteld. Bij aanvang worden mondeling instructies en schriftelijke opdrachten gegeven volgens het kanban sturingssysteem. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 oktober 2019 op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat er moet worden gelezen/gesproken op basaal niveau en dat er een praktijkgerichte opleiding is waarin de werkzaamheden worden voorgedaan en weer moeten worden nagedaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht eiser hiertoe in staat, omdat de Nederlandse taal hierbij van minder groot belang is. De rechtbank kan dit volgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een kanban sturingssysteem bij eenvoudige werkzaamheden voornamelijk uit pictogrammen bestaat en in minder mate uit tekst. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij eiser aangenomen beperkingen, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. De rechtbank overweegt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft waarom bij de functie van monteur 1 en de functies productiemedewerker industrie en medewerker intern transport de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze functies het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 29,70%.
Conclusie
16. Omdat eiser per 14 november 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder terecht bepaald dat eiser per 12 maart 2020 geen recht meer heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
17. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-;
  • draagt verweerder op aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden.
Deze uitspraak is op 18 mei 2020 gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.