2.2Omdat het Uwv in beroep het bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser die eiser in verband met dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1. punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Verder moet verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoeden.
Ten aanzien van het bestreden besluit 2
3. Bij het bestreden besluit 2 heeft het Uwv eiser per 14 november 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het beroep van de werkgever het Claimbeoordelings en BorgingsSysteem (CBBS-systeem) opnieuw geraadpleegd, een computerprogramma waar de functies in staan en waar de vergelijking wordt gemaakt tussen de belastbaarheid en deze functies. Zij heeft in de klasse van minder dan 35% nog een functie kunnen bijduiden, namelijk de functie van monteur 1 (SBC-code 267041). Zij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend en vastgesteld op 29,70%.
Eiser is het hier niet mee eens. Hij vindt dat het Uwv medisch gezien verdergaand beperkt is dan waar het Uwv van uitgaat. Ook zijn de geduide functies niet passend voor hem.
Beoordelingskader: hoe toetst de rechtbank?
4. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Uwv het arbeidsongeschiktheids-percentage juist heeft vastgesteld op 29,70% per 14 november 2018 (de beoordelingsdatum). Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch uit de rapporten voortvloeien. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Medische beoordeling van de psychische klachten
5. Eiser is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor zijn psychische klachten meer of verdergaande beperkingen had moeten aannemen in
het belastbaarheidsprofiel, de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 mei 2019. Eiser voert aan dat hij altijd hoofdpijn heeft en dat hij in behandeling is voor zijn psychische klachten. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een brief van de GZ-psycholoog [A] van 16 september 2019 in beroep overgelegd. Eiser voert ook aan dat hij zich niet goed kan concentreren en dat zijn geheugen niet goed is. Er hadden dan ook beperkingen voor concentreren, aandacht verdelen en geheugen moeten worden aangenomen.
6. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. De medische informatie die in de brief van 16 september 2019 staat is hetzelfde als de brief van 16 november 2018 van de GZ-psycholoog, die de primaire verzekeringsarts heeft betrokken bij zijn onderzoek. Dit heeft de gemachtigde van eiser ook op zitting erkend. Deze informatie was dus bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het medisch rapport van 13 mei 2019 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen redenen zijn om meer of zwaardere beperkingen in de FML aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat zij én de primaire verzekeringsarts geen concentratie- en geheugenklachten hebben waargenomen. Bovendien worden zwaardere beperkingen in de FML op de aspecten 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht) en 1.3 (herinneren) volgens de CBBS‑instructies alleen toegekend als er sprake is van een ernstige stoornis. Eiser heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd ter onderbouwing hiervan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van de psychische klachten. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling van de lichamelijke klachten
7. Eiser voert daarnaast aan dat zijn lichamelijke gezondheidsklachten niet zijn verbeterd. Er is volgens hem onvoldoende rekening gehouden met zijn gezondheidsklachten aan zijn rechter onderarm, rug, het linkerbeen, en zijn klachten als gevolg van het obstructief slaapapneu syndroom. Ook heeft hij last van hoge bloeddruk. Eiser voert verder aan dat tillen niet mogelijk is en dat het hand- en vingergebruik beperkt moet worden. Hij kan de middelvinger en ringvinger niet strekken. Een schroefbeweging maken gaat niet. Hij kan niet knijpen. Tijdens het eten doet de rechterhand pijn. Hij kan een lepel niet goed vasthouden. Het knielen en het geknield actief zijn is ook beperkt. Verder moeten zijn werktijden worden beperkt. Ter onderbouwing van zijn klachten heeft eiser een medicatie-overzicht, een brief van de anesthesioloog van 13 januari 2020, een afsprakenkaart voor fysiotherapie en een bloeddrukoverzicht in beroep overgelegd. Op de zitting heeft eiser verklaard dat de klachten aan zijn rechterhand zijn verslechterd.
8. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle klachten heeft onderkend in haar medisch rapport van 13 mei 2019 en dat er lichamelijk onderzoek is gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast informatie van de plastisch-, reconstructief- en handchirurg van 13 december 2018 en van de anesthesioloog van 11 januari 2018 kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. De informatie van de anesthesioloog en de andere (medische) informatie die eiser heeft overgelegd is van ná de beoordelingsdatum. Dit kan in deze zaak dan ook niet leiden tot een andere uitkomst van de medische beoordeling van de gezondheidssituatie van eiser op de beoordelingsdatum, 14 november 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport vermeld dat er door haar geen afwijkingen aan de hand zijn waargenomen. Zij heeft erop gewezen dat de klachten niet verklaard kunnen worden door het medisch feitencomplex (p. 9). De verzekeringsarts heeft ook inzichtelijk gemotiveerd dat toetsenbordgebruik en handgebruik niet verder beperkt is, omdat er geen medische contra-indicatie is tegen repetitieve bewegingen (p. 10). Dit kan de rechtbank, gelet op de beschikbare medische informatie, volgen. Dat eiser wel meer klachten ervaart en zich zieker voelt is zonder nadere medische onderbouwing niet voldoende om gelijk te krijgen (zie overweging 4). Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van zijn lichamelijke klachten op de beoordelingsdatum. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
9. Het Uwv heeft naar aanleiding van het beroepschrift van de werkgever een nieuw arbeidskundig onderzoek uitgevoerd door het CBBS-systeem opnieuw te raadplegen. Uit dit arbeidskundig rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 oktober 2019 blijkt dat de functie monteur 1 (SBC-code 267041) binnen de gestelde belastbaarheid van eiser ook passend wordt geacht. In dit rapport staat verder vermeld dat eiser 34 jaar in Nederland woont, waarbij hij ruim 17 jaar heeft gewerkt voor zijn laatste werkgever. Daarom vindt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat bij eiser de beheersing van de Nederlandse taal op NT1 niveau, het laagst vereiste niveau bij de inburgering in Nederland, verondersteld mag worden, dan wel dat dit binnen een half jaar is aan te leren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het opleidingsniveau gesteld op niveau 2.
10. Eiser heeft op zitting de beroepsgrond over het opleidingsniveau ingetrokken, zodat deze beroepsgrond niet meer besproken hoeft te worden.
11. Eiser voert aan dat hij niet Nederlands kan schrijven en dat daardoor de functies niet geschikt zijn. Eiser wijst er in dit verband op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit in combinatie met artikel 2 van de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden (Regeling) niets zeggen over de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal. Het Uwv heeft volgens eiser zonder bewijs gesteld dat eiser binnen een half jaar in staat moet worden geacht zich de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal eigen te maken.
12. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 oktober 2019 overwogen dat in de geduide functies, waar het gaat om eenvoudige, routinematige werkzaamheden, geen groter beroep wordt gedaan op de Nederlandse taal dan bij niveau NT1. Op grond van vaste rechtspraak moet iemand met een beperkte beheersing van de Nederlandse taal wel in staat moet worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen. De rechtbank wijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3420. Er is geen reden om hier in het geval van eiser, gelet op de duur van zijn verblijf in Nederland, anders over te oordelen. De rechtbank is niet gebleken dat de functies, gelet op de beschrijvingen hiervan, een zodanig (hoog) niveau van de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal vereisen, waardoor eiser niet in staat is om die functies uit te oefenen. De beroepsgrond slaagt niet. 13. Eiser voert voor de functie monteur 1 specifiek aan dat hij deze functie, gelet op de functiebeschrijving, niet kan uitvoeren, omdat hij alleen eenvoudig Nederlands spreekt, geen vervolgonderwijs heeft genoten en nooit met werkinstructies heeft hoeven werken, zoals voor deze functie wel geldt. Hij kan wel Nederlands lezen, maar hij kan niet begrijpen wat hij leest. Daarom heeft hij dagelijks hulp van mevrouw [B] , zijn maatschappelijk begeleider. Op de zitting heeft hij toegelicht dat zijn vrouw op het werk acht jaar lang ook zijn collega was en hem altijd hielp, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat eiser beschikt over het voor de functie van monteur vereiste niveau van beheersing van de Nederlandse taal. De rechtbank wijst allereerst op wat zij hiervoor onder overweging 11 heeft overwogen. Uit de functieomschrijving bij monteur 1 blijkt verder dat het gaat om werkzaamheden waarbij producten handmatig worden samengesteld. Bij aanvang worden mondeling instructies en schriftelijke opdrachten gegeven volgens het kanban sturingssysteem. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 oktober 2019 op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat er moet worden gelezen/gesproken op basaal niveau en dat er een praktijkgerichte opleiding is waarin de werkzaamheden worden voorgedaan en weer moeten worden nagedaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht eiser hiertoe in staat, omdat de Nederlandse taal hierbij van minder groot belang is. De rechtbank kan dit volgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een kanban sturingssysteem bij eenvoudige werkzaamheden voornamelijk uit pictogrammen bestaat en in minder mate uit tekst. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij eiser aangenomen beperkingen, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. De rechtbank overweegt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft waarom bij de functie van monteur 1 en de functies productiemedewerker industrie en medewerker intern transport de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze functies het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 29,70%.
16. Omdat eiser per 14 november 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder terecht bepaald dat eiser per 12 maart 2020 geen recht meer heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
17. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.