1.5.Bij besluit van 25 november 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit 2, met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw een bedrag van € 3.249,- van eiseres teruggevorderd. Daaraan ligt ten grondslag dat de belastingteruggave 2 moet worden aangemerkt als inkomen over het jaar 2018 als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw, waarover eiseres pas naderhand de beschikking heeft gekregen.
2. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat verweerder de belastingteruggaven 1 en 2 ten onrechte heeft aangemerkt als inkomen over het jaar 2017 respectievelijk het jaar 2018. Deze teruggaven vinden hun oorsprong in de jaren tot en met het jaar 2015, toen eiseres geen bijstand ontving. De belastingteruggaven 1 en 2 zijn het gevolg van opgebouwde belastbare verliezen in de jaren tot en met 2015. Eiseres heeft betoogd dat de belastingteruggaven 1 en 2 als vermogen moeten worden aangemerkt. Ter ondersteuning van haar betoog heeft eiseres verwezen naar antwoorden van de Staatsecretaris op Kamervragen.Nu de als vermogen aan te merken belastingteruggaven 1 en 2 onder de voor haar geldende vermogensgrens vallen, is er over de jaren 2017 en 2018 niet te veel bijstand betaald.
3. Verweerder heeft met verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 januari 2013dit standpunt van eiseres gemotiveerd bestreden.
4. De rechtbank is van oordeel dat wat eiseres in beroep heeft aangevoerd niet tot vernietiging van de bestreden besluiten 1 en 2 kan leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De door eiseres ontvangen belastingteruggaven 1 en 2 moeten op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pw als inkomen worden toegerekend aan de periode waarop deze teruggaven betrekking hebben. In dit geval hebben de teruggaven betrekking op het jaar 2017 respectievelijk het jaar 2018. Dat deze belastingteruggaven hun grondslag hebben in een verrekenbaar verlies over het jaar 2015 is niet van belang.
Uit de kamerstukken waarnaar eiseres heeft verwezen blijkt dat de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Minister en de Staatssecretaris) bij brief van 21 juni 2018 op vragen van de Tweede Kamer onder meer het volgende op vraag 89 hebben geantwoord:
“Of verrekenbaar verlies tot de inkomens- of vermogenscomponent moet worden gerekend bij de bijstandverstrekking is afhankelijk van de periode waarop het inkomen betrekking heeft. Als het verrekenbaar verlies betrekking heeft op een periode in het verleden waarin geen bijstand is verstrekt dan dient het inkomen uit verrekenbaar verlies als vermogenscomponent te worden beschouwd.”Voor zover de Minister en de Staatssecretaris hiermee hebben bedoeld dat een verrekenbaar verlies dat zijn grondslag heeft in een periode dat geen bijstand is verstrekt behoort tot de vermogenscomponent, ook als de teruggaaf van het verrekenbaar verlies betrekking heeft op een jaar waarin bijstand is verstrekt, dan is het antwoord van de Minister en de Staatssecretaris niet in overeenstemming met artikel 32, eerste lid, van de Pw, en de uitleg die de CRvB aan deze bepaling in zijn uitspraak van 22 januari 2013 heeft gegeven. Het antwoord kan aan die bepaling in een wet in formele zin ook niet afdoen.
5. Nu eiseres in het gehele jaar 2017 en het gehele jaar 2018 een beroep op bijstand heeft gedaan, behoren de belastingteruggaven 1 en 2 tot de middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Pw, waarover eiseres pas naderhand heeft kunnen beschikken. Gelet hierop heeft verweerder terecht de belastingteruggaven 1 en 2 over het jaar 2017 respectievelijk het jaar 2018 aangemerkt als inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw, dat betrekking heeft op een periode waarover bijstand is verleend. Verweerder was dan ook op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pw bevoegd om het bedrag van € 3.138,- en het bedrag van € 3.249,- van eiseres terug te vorderen.
6. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.