ECLI:NL:RBMNE:2020:1859

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op studiefinanciering voor migrerende werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Duitse studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over haar recht op studiefinanciering, specifiek de reisvoorziening. Eiseres had in de periode van juni tot en met augustus 2019 recht op deze voorziening, maar de Minister stelde dat zij per 1 september 2019 niet langer als migrerend werknemer kon worden beschouwd, omdat zij geen bewijs had over haar werk na 2 augustus 2019. Eiseres voerde aan dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat zij ongelijk werd behandeld ten opzichte van Nederlandse studenten, omdat zij geen recht op studiefinanciering voor een jaar kreeg toegekend.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar recht op studiefinanciering te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat het aan eiseres was om aan te tonen dat zij recht had op de reisvoorziening, en dat zij hierin niet was geslaagd. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat er sprake was van ongelijke behandeling, omdat de situatie van migrerende werknemers niet vergelijkbaar was met die van Nederlandse studenten. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht had besloten dat eiseres geen recht meer had op de reisvoorziening en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: B.C. Rots).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een wijziging doorgevoerd met betrekking tot de studiefinanciering, meer specifiek de reisvoorziening, van eiseres. Deze wijziging houdt in dat eiseres in de periode van september tot en met december 2019 geen recht heeft op de reisvoorziening.
Bij besluit van 19 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op [2000] en heeft de Duitse nationaliteit. Zij is op 1 juni 2019 begonnen met een voltijdse bacheloropleiding aan de [opleiding] . Eiseres woont in [woonplaats] . Sinds 2 mei 2019 heeft eiseres een tijdelijke uitzendovereenkomst (tot en met 2 augustus 2019) bij [werkgever] te [vestigingsplaats] .
2. Voor de periode juni 2019 tot en met augustus 2019 heeft verweerder aan eiseres een reisvoorziening toegekend, omdat zij wordt beschouwd als migrerend werknemer.
Bij besluit van 20 juni 2019 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat hij op
6 juni 2019 een wijziging heeft doorgevoerd met betrekking tot de studiefinanciering van eiseres. Deze wijziging houdt in dat eiseres in de periode van september tot en met december 2019 geen recht heeft op de reisvoorziening. Eiseres heeft tegen het besluit van 20 juni 2019 bezwaar gemaakt. Daarop heeft verweerder het bestreden besluit genomen en heeft eiseres daartegen beroep ingesteld.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres met ingang van
1 september 2019 geen recht meer heeft op studiefinanciering, meer specifiek de reisvoorziening. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per 1 september 2019 niet meer wordt beschouwd als migrerend werknemer, omdat zij geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij ook na 2 augustus 2019 werkzaam is. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat eiseres op grond van een verblijfsduur van vijf jaar of meer recht heeft op studiefinanciering.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. De rechtbank zal hierna ingaan op de door eiseres aangevoerde gronden.
Is er sprake van onzorgvuldige besluitvorming?
5. Eiseres voert allereerst aan dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming door verweerder. Verweerder had op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) navraag moeten doen bij de werkgever van eiseres. Eiseres heeft deze gegevens ondanks dat daartoe is verzocht niet van haar werkgever gekregen terwijl ze daar ten tijde van deze procedure wel werkzaam was. De werkgever heeft haar mondeling toegelicht dat de arbeidsovereenkomst voldoende is om haar rechtspositie te duiden.
6. De rechtbank stelt vast dat het een aanvraagsituatie betreft. Eiseres dient aannemelijk te maken dat zij recht heeft op studiefinanciering, door middel van het overleggen van de daartoe benodigde bescheiden. Dat zij dit heeft nagelaten voor de periode van na 2 augustus 2019 dient daarom in beginsel voor haar rekening en risico te komen. Dat eiseres de benodigde bescheiden niet kan overleggen en daarom verweerder navraag had moeten doen bij haar werkgever volgt de rechtbank niet nu daarvoor geen grondslag bestaat en er geen voldoende verklaring is gekomen over waarom er geen bankgegevens of salarisspecificaties zijn overgelegd. Eiseres heeft immers van de periode voor 2 augustus 2019 wel salarisspecificaties overgelegd. De beroepsgrond faalt.
Is er sprake van een ongelijke behandeling?
7. Verder stelt eiseres dat zij ongelijk behandeld wordt ten opzichte van Nederlandse studenten, omdat de gangbare praktijk is dat studiefinanciering voor een jaar wordt toegekend. Dit is bij buitenlandse studenten en dus ook bij eiseres niet het geval. Eiseres is van mening dat verweerder moet kijken naar het moment van de aanvraag en of op dat moment aan alle voorwaarden is voldaan. Daarvan is in dit geval sprake volgens eiseres. De presumptie dat de arbeidsovereenkomst eindigt, terwijl dit een stilzwijgende verlenging in zich heeft, is onjuist. Dit betekent volgens eiseres niet per definitie dat het migrerend werknemerschap eindigt, omdat dit eenvoudig te herstellen is door inschrijving bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Eiseres heeft geen nadere informatie overgelegd omdat in dat geval altijd een procedure nodig is om het recht vast te stellen. Volgens eiseres gaat het juist om de principiële vraag hoe de beoordeling op het moment van toekenning moet plaatsvinden. Daarbij is van belang dat een periodieke controle waarbij nadere gegevens worden gevraagd onnodig belastend werkt aangezien eiseres afhankelijk is van derden voor het verkrijgen van die gegevens.
Eiseres verzoekt de rechtbank ter zitting om prejudiciële vragen te stellen over het vraagstuk of de beoordeling die verweerder hanteert ten aanzien van de duur van de toekenning van de studiefinanciering, rechtmatig is.
8. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen. Dit komt omdat er geen sprake is van vergelijkbare gevallen nu eiseres op grond van de status van migrerend werknemer in aanmerking komt voor studiefinanciering, terwijl dat bij studenten met de Nederlandse nationaliteit niet het geval is. Bovendien is er geen sprake van een ongelijke behandeling nu ten tijde van de aanvraag wordt beoordeeld of de aanvrager recht heeft op studiefinanciering. Als ten aanzien van dit recht vanaf enig moment een contra-indicatie bestaat, wordt de studiefinanciering tot dat moment toegekend. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen buitenlandse studenten en Nederlandse studenten. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat bij Nederlandse studenten het recht op studiefinanciering voor een kortere periode dan een kalenderjaar wordt toegekend als bijvoorbeeld blijkt dat de studie eerder is afgerond dan het einde van het kalenderjaar. Bovendien volgt ook uit de wet dat de toekenning van studiefinanciering per tijdvak gaat. [1] Dit is een kalenderjaar of een gedeelte daarvan en deze periode is ten minste één kalendermaand. [2] Verweerder mag vervolgens periodiek controleren. [3] Dat dit extra administratieve belasting met zich brengt wordt toegegeven maar die belasting is niet excessief, in het licht van het systeem van periodieke controle. Bovendien is dit inherent aan het gegeven dat het recht van eiseres op studiefinanciering gebaseerd is op haar status van migrerend werknemer. De rechtbank onderkent, evenals de Centrale Raad van Beroep, het belang van verweerder om in het geval van EU-studerenden periodiek te controleren of zij nog voldoen aan de vereisten van het migrerend werknemerschap. De beroepsgrond slaagt niet. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Zowel de rechter als de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 3.21 lid 1 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2.Artikel 1.1 van de Wsf 2000.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 augustus 2017, (ECLI:NL:CRVB:2017:2973).