ECLI:NL:RBMNE:2020:1835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
C/16/497631 / KG ZA 20-77
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging lidmaatschap amateurvoetbalvereniging DWSV door KNVB na wanordelijkheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de amateurvoetbalvereniging DWSV en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). DWSV, opgericht in 1931, was tot voor kort lid van de KNVB, maar kreeg te maken met ernstige wanordelijkheden tijdens wedstrijden, waaronder een incident op 27 oktober 2019 waarbij de scheidsrechter werd bedreigd. De KNVB heeft na een tuchtrechtelijke procedure besloten het lidmaatschap van DWSV op te zeggen, wat DWSV betwistte in deze kort geding procedure. DWSV voerde aan dat de opzegging onterecht was, omdat zij al maatregelen had genomen om het gedrag van spelers te verbeteren en dat de KNVB niet zorgvuldig had gehandeld in de besluitvorming. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de KNVB terecht had geconcludeerd dat DWSV niet in staat was om de veiligheid op en rond het veld te waarborgen. De rechter stelde vast dat de opzegging van het lidmaatschap noodzakelijk was om de veiligheid van spelers en functionarissen te waarborgen, en dat de KNVB voldoende zorgvuldigheid had betracht in de totstandkoming van het besluit. De vorderingen van DWSV werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/497631 / KG ZA 20-77
Vonnis in kort geding van 13 mei 2020
in de zaak van
de vereniging
DOOR WILSKRACHT STEEDS VOORUIT,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. E.N. de Bode,
tegen
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.A. Knijff.
Partijen zullen hierna DWSV en de KNVB worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 21
  • de aanvullende producties 22 en 23 van DWSV
  • de antwoordakte van de KNVB
  • de pleitaantekeningen van de KNVB met producties 1 tot en met 5
  • de antwoordakte van DWSV
  • de antwoordakte II van KNVB.
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
DWSV is een amateurvoetbalvereniging die is opgericht in 1931 en die tot voor kort lid was van de KNVB.
2.2.
Er is gedurende enige jaren overleg geweest tussen DWSV en de KNVB over, onder meer, wanordelijkheden die plaatsvonden bij wedstrijden waaraan DWSV deelnam. Op 2 september 2019 hebben DWSV en de KNVB een ‘Contract Risicoaanpak’ gesloten. DWSV heeft het contract ‘onder protest’ getekend (productie 2 van DWSV). In dit document staat kort gezegd dat er in het verleden structureel incidenten hebben plaatsgevonden, dat eerder aan DWSV is gevraagd om een preventieve aanpak te ontwikkelen tegen incidenten en dat dat geen effect heeft gehad. In het contract wordt afgesproken dat DWSV, kort gezegd, zich niet meer schuldig maakt aan zware tuchtzaken en optreedt tegen ernstige incidenten.
2.3.
Op zondag 27 oktober 2019 speelde het eerste zondagelftal van DWSV tegen SV Rivierwijkers. Die wedstrijd is voortijdig door de scheidsrechter stilgelegd vanwege wanordelijkheden en door de scheidsrechter ervaren bedreiging.
2.4.
De KNVB heeft op 1 november 2019 alle wedstrijden van alle teams van DWSV opgeschort. De aanklager van de KNVB heeft kort na de wedstrijd van 27 oktober 2019 een onderzoek aangekondigd, wat uitmondde in een tuchtrechtelijke procedure. De Tuchtcommissie regio West van de KNVB schrijft in haar uitspraak van 26 november 2019 onder meer het volgende (productie 20 van DWSV):
“De tuchtcommissie acht bewezen dat betrokkene[DWSV, rechtbank]
zich schuldig heeft gemaakt aan het feit dat één of meer spelers en/of toeschouwers van de vereniging DWSV zich ter gelegenheid van de wedstrijd DWSV 1 - Rivierwijkers 1, gespeeld op 27 oktober 2019 te Utrecht gedurende de wedstrijd niet behoorlijk hebben gedragen door:
- tegen de aanvoerder van de tegenstander (die een zogenoemde regenboogband droeg) zeggen: met je homo-aanvoerdersband;
- het leveren van commentaar op de scheidsrechter;
- het beledigen van de scheidsrechter met de woorden: ‘lafbek, bange scheiterd, tyfushond, racist, kankerscheidsrechter’.
- het aannemen van een dreigende en/of intimiderende lichaamshouding jegens de scheidsrechter;
- het gooien van een bidon naar de scheidsrechter.
(…)
De tuchtcommissie heeft zowel de gedragingen van spelers van DWSV als gedragingen van toeschouwers van DWSV in haar oordeel betrokken. Omdat aan DWSV artikel 2 lid 2 sub b Algemeen Reglement ten laste is gelegd, kunnen ook de gedragingen van toeschouwers in ogenschouw worden genomen. Dit artikel bepaalt voor zover relevant (onderstreping door tuchtcommissie):
"Met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van de Statuten verplicht ieder lid, genoemd in artikel 6 lid 2 onder d en e van de Statuten, zich: [ ... ] b. ter gelegenheid van een voetbalwedstrijd, hetzij voor, hetzij gedurende, hetzij na de wedstrijd, behoorlijk te gedragen enzonodig mee te helpen bij het handhaven van de orde"
Onder de onderstreepte zinsnede wordt mede verstaan het in het gareel houden van toeschouwers. Door betrokkene zijn nauwelijks maatregelen genomen om toeschouwers in toom te houden. Uit de verklaringen van getuigen komt het beeld naar voren dat toeschouwers de scheidsrechter (ernstig) hebben beledigd en ook het veld zijn opgekomen, zonder dat daar door betrokkene (adequaat) tegen is opgetreden.
(…)
De tuchtcommissie acht de gedragingen van de leden en toeschouwers van betrokkene ontoelaatbaar. Dergelijke gedragingen - waarbij de scheidsrechter zich zo bedreigd heeft gevoeld dat hij van het complex is gevlucht en een willekeurige omstander heeft aangehouden met het verzoek de politie te bellen - hebben niets met de voetbalsport te maken en schaden de voetbalsport en brengen deze in diskrediet. Dit handelen dient dan ook zwaar bestraft te worden.
2.5.
De Tuchtcommissie heeft de volgende straffen opgelegd: (i) een geldboete van € 750 en (ii) het definitief uit de competitie nemen van het eerste zondagelftal, met onmiddellijke ingang. DWSV heeft haar beroep tegen deze beslissing niet doorgezet.
2.6.
Op 18 december 2019 heeft het bondsbestuur van de KNVB aan DWSV een brief gestuurd waarin zij aan DWSV bekendmaakte dat zij het voornemen had om het lidmaatschap van DWSV op te zeggen. Hij stelde DWSV in de gelegenheid om uiterlijk op 3 januari 2020 een schriftelijke zienswijze in te dienen.
2.7.
De advocaat van DWSV heeft naar aanleiding daarvan de KNVB verzocht om een kopie van het dossier op basis waarvan de KNVB haar zienswijze heeft gevormd. Daaraan heeft de KNVB geen gehoor gegeven. De KNVB schreef in haar e-mail van 23 december 2019 wel dat de advocaat van DWSV ontbrekende stukken kon opvragen. In haar brief van 30 december 2019 heeft DWSV vervolgens voor wat betreft haar zienswijze geschreven:

Het gaat in deze niet om een eenvoudige boete dan wel voorwaardelijke sanctie. Bij het overnemen van het voorgenomen besluit om het lidmaatschap op te zeggen, treft u niet alleen de vereniging als rechtspersoon, maar met haar ook de vele leden van de vereniging. Namens mijn cliënte had ik het voornemen om naast een inhoudelijke reactie op het voorgenomen besluit, ook een uitleg te geven over de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de vereniging en haar leden, de buurt en de gemeente, alsmede had ik graag een aantal voorstellen en opties willen aandragen, die gericht zouden zijn op een herstel van de situatie.
Kennelijk is het uitsluiten van het 1e zondag elftal niet voldoende en wordt de uitspraak van de tuchtcommissie door de KNVB aangevuld cq. aangepast met een opzegging van het lidmaatschap i.p.v. de bij tuchtrecht opgelegde boete van € 750,--.
Hoe de KNVB hierbij omgaat met de "trias politica", althans de onafhankelijke positie van het tuchtorgaan binnen de eigen organisatie, is niet duidelijk.
(…)
Mocht ook u geen gehoor willen geven aan het verzoek tot inzage in het dossier, dan rest mij in deze niets anders dan "pro Forma" bezwaar te maken tegen het voorgenomen besluit en wel om de zeer algemene reden dat het besluit, de leden van de vereniging zeer hard zal treffen. Het gaat hier om enkele 'rotte appels' die het voor de meerderheid verpesten.
Na opzegging van het lidmaatschap, zullen deze rotte appels elders lid kunnen worden, waarbij "het probleem" niet zal zijn verholpen.
De gemeente Utrecht zit met een groot sportpark, die niet gebruikt zal worden en welk niet kan bijdrage aan een positieve invulling aan het buurtbeleid, waarbinnen de vereniging is gelegen.
Tevens wil ik u erop wijze dat het besluit is genomen, nadat het beroep was ingetrokken. Op basis van de bij tuchtrecht vastgestelde ernst van de bewezenverklaarde gedragingen (aldus de KNVB in haar brief van 18 december jl.) is de KNVB van mening dat afspraken tussen D.W.S.V. en de KNVB zijn geschonden. Dit heeft ook de tuchtcommissie kunnen vaststellen, echter komt zij tot de afweging dat een boete van €750,-- passend is. Het huidige besluit is onbegrijpelijk en past niet binnen de regels van het Tuchtrecht en of het verenigingsrecht.
2.8.
In zijn brief van 14 januari 2020 heeft het bondsbestuur van de KNVB het lidmaatschap van DWSV opgezegd (hierna: het opzeggingsbesluit). In de brief staat onder meer het volgende:

3. In het kader van de aanpak risicoverenigingen heeft de KNVB de afgelopen seizoenen zeer frequent contact gehad met het bestuur van DWSV en in februari 2017 is DWSV ingestroomd in de eerste fase, ‘duiden’, van deze aanpak. Aangezien deze fase niet met een goed resultaat is doorlopen, is DWSV in april 2017 doorgestroomd naar de tweede fase, ‘sturen’. In het afgelopen seizoen (2018/'19) hebben er vervolgens meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen de KNVB en het bestuur van DWSV. Ondanks deze gesprekken en pogingen van de KNVB om te komen tot een ondersteuningstraject, waarbij DWSV aan de hand van een procesbegeleider meegenomen wordt om zaken op orde te brengen, is nog steeds herhaaldelijk ongewenst gedrag tijdens wedstrijden van teams van DWSV waargenomen.
4. Door het blijven voortduren van herhaaldelijk ongewenst gedrag tijdens wedstrijden van teams van DWSV heeft de KNVB daarom tijdens een gesprek op 9 april 2019 aangegeven dat DWSV door zou stromen naar de derde fase, ‘straffen’, van de aanpak, een uitwerking van dit gesprek is op 19 april 2019 door de KNVB aan DWSV verzonden. In deze fase wordt het ondersteuningstraject vanuit de KNVB stopgezet. Dit betekent dat het bestuur van DWSV zelfstandig moest doorgaan met de eigen plannen en de handhaving ervan. De KNVB heeft DWSV in voornoemd gesprek te kennen gegeven dat zij een laatste kans kreeg om misstanden op het voetbalveld te voorkomen. Tussen de KNVB en DWSV is een Contract Risicoaanpak opgesteld, waarin onder andere is afgesproken dat DWSV:
- zich actief inzet om de door de KNVB vastgestelde reglementen en ordemaatregelen uit te voeren;
- zich niet meer schuldig maakt aan zware tuchtzaken;
- excessen en wanordelijkheden direct proactief aangeeft bij de KNVB; en
- elke speler die zich schuldig maakt aan ernstige incidenten, zal royeren.
5. Op zondag 27 oktober 2019 is de wedstrijd DWSV 1 - Rivierwijkers 1 gestaakt vanwege wanordelijkheden waarbij vermoedelijk spelers, functionarissen en/of supporters van DWSV betrokken zijn geweest.(…)
6. De tuchtcommissie regio West van de KNVB (hierna: tuchtcommissie) heeft DWSV naar aanleiding van de wedstrijd DWSV 1 - Rivierwijkers 1 schuldig bevonden aan overtreding van artikel 2 lid 2 sub b van het Algemeen Reglement van de KNVB.(…).
14. Gesteld is dat men voornemens was om in de zienswijze van DWSV een aantal voorstellen en opties voor herstel van de situatie aan te dragen, echter doordat geen dossier voorhanden was is dit niet namens DWSV gedaan. Feit is evenwel dat DWSV vanaf februari 2017 onderdeel uitmaakte van de aanpak risicoverenigingen om de problematiek bij DWSV op te lossen. Ondanks deze aanpak is het DWSV niet gelukt om te komen tot oplossing van de problematiek bij DWSV, herhaaldelijk ongewenst gedrag tijdens wedstrijden van teams van DWSV bleef bestaan. Dit heeft in april 2019 geleid tot een laatste waarschuwing van de KNVB aan DWSV.(…)
15. Het bondsbestuur van de KNVB is van oordeel dat het voor een aanbod tot het zullen gaan aandragen van voorstellen en opties tot herstel van de situatie (voor zover mogelijk) te laat is. Deze weg is door DWSV en de KNVB reeds bewandeld, echter heeft dit niet geleid tot oplossing van de situatie bij DWSV.
16. Door de situatie bij DWSV heeft het bondsbestuur van de KNVB er geen vertrouwen in dat het bestuur van DWSV bij toekomstige wedstrijden van DWSV de orde zal kunnen handhaven. Dit brengt met zich mee dat de veiligheid van spelers en functionarissen van andere verenigingen in het geding komt. Het is de verantwoordelijkheid van de KNVB om de algemene belangen van de KNVB, waaronder mede wordt verstaan de veiligheid van spelers en functionarissen van haar leden, te waarborgen.
17. Het bondsbestuur van de KNVB is van oordeel dat, onverlet de straf van de onafhankelijke tuchtcommissie van de KNVB, welke aan DWSV is opgelegd naar aanleiding van een specifieke wedstrijd (DWSV 1 - Rivierwijkers 1 ). hij genoodzaakt is om gebruik te maken van zijn bestuurlijke bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 10 lid 1 sub a, lid 2 sub b en lid 3 van de Statuten van de KNVB, om bestuurlijk op te treden tegen DWSV gelet op de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang die hebben geleid tot het Contract Risicoaanpak en de recente schending van het Contract Risicoaanpak door DWSV.
2.9.
Volgens DWSV is het opzeggingsbesluit vernietigbaar. DWSV voert daarvoor samengevat de volgende argumenten aan:
( i) De KNVB heeft kort nadat de wedstrijd van 27 oktober 2019 werd stilgelegd, in de media aangekondigd dat DWSV ‘geroyeerd’ zou worden. Op dat moment was het onderzoek van de aanklager van de KNVB nog niet afgerond en hadden de tuchtrechtelijke organen van de KNVB nog niet een onafhankelijk oordeel kunnen vormen over het voorval. De KNVB kon op dat moment nog niet een zorgvuldige belangenafweging hebben gemaakt, maar het besluit om DWSV te royeren had toen wel al gestalte gekregen.
( ii) DWSV kreeg de gelegenheid om haar zienswijze over het voorgenomen opzeggingsbesluit in te dienen, maar kreeg ondanks verzoeken daartoe niet een afschrift van het dossier waarop het bondsbestuur van de KNVB haar voornemen had gebaseerd. Daardoor kon DWSV niet zinvol reageren op het voornemen. Volgens DWSV is de procedure daarom niet zorgvuldig geweest.
( iii) DWSV is aan de slag gegaan met het verbeteren van het gedrag van spelers, onder meer in het kader van het Contract Risicoaanpak. Er zijn bijvoorbeeld probleemveroorzakers geroyeerd toen zij niet wilden meewerken aan een agressieregulatietraining. Dat leidde ertoe dat in een volgende wedstrijd geen wanordelijkheden hebben plaatsgevonden. Tot de wedstrijd van 27 oktober 2019 zijn er in het seizoen 2019-2020 geen andere verenigingstuchtzaken geweest.
( iv) De meeste stappen uit het Contract Risicoaanpak moesten, conform het tijdsplan van dat contract, nog worden gezet. DWSV heeft ten onrechte niet de kans gekregen om de afspraken na te komen.
( v) De opzegging voldoet niet aan het vereiste van subsidiariteit. Een mindere maatregel, het uit de competitie nemen van het eerste zondagelftal, was voldoende en is ook gebeurd.
( vi) De opzegging is disproportioneel omdat het tot gevolg heeft dat een belangrijke pijler voor saamhorigheid in de buurt wordt weggenomen en een onlangs door de Gemeente Utrecht opgeknapt sportcomplex braak blijft liggen.
( vii) De opzegging is niet doelmatig omdat het niet een oplossing vormt voor het eigenlijke probleem. De spelers die over de schreef gaan krijgen een tuchtstraf van enkele maanden en worden weggestuurd door DWSV, om vervolgens bij een andere club te gaan voetballen. Het (feitelijk) opheffen van een voetbalclub is niet de oplossing voor dit probleem. Zwaardere persoonlijke straffen zijn een betere oplossing.
2.10.
In dit kort geding vordert DWSV – samengevat – dat de voorzieningenrechter het opzeggingsbesluit opschort tot na een eventuele bodemprocedure en de KNVB gebiedt met DWSV in overleg te reden om te bezien of – en onder welke voorwaarden – het opzeggingsbesluit kan worden ingetrokken, met veroordeling van de KNVB in de proceskosten. De KNVB voert verweer.

3.De beoordeling

Inleiding

3.1.
Dit kort geding gaat over de vraag of het opzeggingsbesluit, naar voorlopig oordeel, in stand kan blijven. Het antwoord is ‘ja’. Hierna zal worden uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot deze conclusie is gekomen.
Toetsingskader
3.2.
Voordat kan worden toegekomen aan de beoordeling van het opzeggingsbesluit, zal eerst worden ingegaan op het toetsingskader. De wet en de rechtspraak bepalen hoe de rechter het opzeggingsbesluit moet beoordelen. [1]
3.3.
Het opzeggingsbesluit is een opzegging van het lidmaatschap door de vereniging in de zin van artikel 2:35 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zo’n opzegging is volgens artikel 2:35 lid 2 BW mogelijk als “
redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren”. Diezelfde norm is ook opgenomen in artikel 10 lid 3 van de statuten van de KNVB (productie 16 van DWSV). DWSV vindt dat het opzeggingsbesluit op grond van artikel 2:15 onder b BW vernietigbaar is omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Artikel 2:15 onder b BW verwijst naar het eerste lid van artikel 2:8 BW. [2] Daarin wordt bepaald, voor zover dat hier relevant is, dat een vereniging en degenen die op grond van de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken, zich tegenover elkaar moeten gedragen in lijn met ‘de eisen van redelijkheid en billijkheid’. Het gaat dan om de totstandkoming van het besluit en om de inhoud daarvan. Het bestuur moet dus de redelijkheid en billijkheid bij haar besluitvorming in acht nemen en kan alleen het lidmaatschap opzeggen als het voortduren daarvan in redelijkheid niet van de vereniging kan worden gevraagd.
3.4.
De eisen die aan de totstandkoming van een besluit worden gesteld, kunnen als volgt worden uitgewerkt. In de eerste plaats moet een besluit voldoende zorgvuldig worden voorbereid. Het bestuur moet de nodige kennis verzamelen over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het beginsel van hoor- en wederhoor speelt daarbij een rol: afhankelijk van de aard van het te nemen besluit en de in de statuten opgenomen procedures moeten de belanghebbenden bij dat besluit de gelegenheid krijgen tot inspraak.
3.5.
Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling wijst DWSV terecht op de eisen van ‘subsidiariteit’ en ‘proportionaliteit’. Bij subsidiariteit gaat het om de vraag of het besluit nodig is om het beoogde doel te bereiken. Bij proportionaliteit gaat het om de vraag of de inhoud en voorziene gevolgen van dat besluit niet te verstrekkend zijn voor het bereiken van dat doel. Daarbij geldt dat het beoogde doel én de wijze waarop dat beoogde doel moet worden bereikt, in beginsel worden bepaald door de vereniging en het bestuur. Het bestuur heeft daarbij de nodige beoordelingsvrijheid. De rechter kan alleen beoordelen of de gedachtegang van het bestuur in redelijkheid te volgen is. Het gaat om de vraag of het bestuur het besluit heeft kunnen nemen bij een voldoende zorgvuldige voorbereiding en een te begrijpen inhoudelijke afweging. Aan de motivering van het besluit mogen niet te hoge eisen worden gesteld. Zo wordt niet zonder meer verlangd dat het bestuur alle tegenargumenten weerlegt. Het is aan het bestuur om een belangenafweging te maken. Het is alleen de taak van de rechter om de belangenafweging van het bestuur te controleren. De rechter moet dus terughoudend zijn. [3]
Het opzeggingsbesluit: waar gaat het om?
3.6.
Daarmee wordt toegekomen aan de beoordeling van het opzeggingsbesluit. DWSV is het niet eens met de totstandkoming en met de inhoud van het besluit, zo blijkt uit de argumenten die in 2.9 werden opgesomd. Voordat daarop kan worden ingegaan, stelt de voorzieningenrechter voorop dat de KNVB onweersproken heeft aangegeven dat zij, in de kern, er voor dient te zorgen dat de veiligheid van spelers en functionarissen op en rond het voetbalveld wordt gewaarborgd. De KNVB heeft in het opzeggingsbesluit en in deze procedure naar voren gebracht dat DWSV die veiligheid niet voldoende waarborgt. Zij vreest dat het in de toekomst weer misloopt. Daarom kan van de KNVB redelijkerwijs niet worden gevergd het lidmaatschap van DWSV te laten voortduren, aldus de KNVB.
3.7.
Aan dit hoofdargument gaat DWSV met haar bezwaren grotendeels voorbij. In de redenering van DWSV is de opzegging een straf. Het bondsbestuur beschouwt de opzegging echter niet als straf, maar als maatregel die nodig is met het oog op het (acute) belang van veiligheid. Daarbij gaat het niet om het gedrag van individuele spelers, maar om de vraag of DWSV individuele spelers én toeschouwers voldoende in het gareel kan houden. DWSV heeft (terecht) niet weersproken dat de KNVB ervoor mag en moet zorgen dat de veiligheid op en rondom het voetbalveld door de clubs (preventief) wordt bewaakt. Omdat het opzeggingsbesluit niet is bedoeld om DWSV of spelers te straffen, is het niet aan de rechter om te beoordelen of DWSV en haar spelers ‘voldoende zijn gestraft’. De vraag waar het in dit kort geding wel over gaat is of de inschatting van het bondsbestuur dat DWSV de veiligheid op en rond het veld niet kan waarborgen, zorgvuldig tot stand gekomen. Is het opzeggingsbesluit tegen die achtergrond in lijn met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit? De voorzieningenrechter oordeelt dat dat zo is en zal uitleggen waarom.
De totstandkoming van het opzeggingsbesluit
3.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de totstandkoming van het besluit niet helemaal ‘volgens het boekje’ lijkt te zijn verlopen. DWSV verwijt het bondsbestuur van de KNVB dat zij al kort na de wedstrijd van 27 oktober 2019 een ‘royement’ zou hebben aangekondigd, terwijl het tuchtrechtelijke onderzoek naar het voorval nog liep. De KNVB betwist dat die uitingen door haar zijn gedaan. Vast staat echter dat dergelijke uitingen door de media zijn opgetekend. De rechter acht het niet aannemelijk dat deze uitingen door de media geheel uit de lucht zijn gegrepen. Voor zover de KNVB derhalve in de media over ‘een royement’ van DWSV heeft gesproken, dan is dat op zichzelf niet zorgvuldig ten opzichte van DWSV. Daar staat tegenover dat het te begrijpen valt dat de KNVB zich na de gebeurtenissen van 27 oktober 2019, zoals deze volgens de berichtgeving hadden plaatsgevonden, wilde reageren en het publiek wilde laten weten dat er stevige maatregelen zouden worden genomen. Bovendien is niet gebleken dat de KNVB na haar uitlatingen in de media over een royement, daaraan gebonden is geweest en niet meer tot een ordentelijk besluitvormingsproces is komen. Niet is gebleken dat de beslissing om DWSV te royeren door het bestuur al definitief was genomen kort na het incident op 27 oktober 2019. Dat zou immers betekenen dat het besluitvormingsproces nadien (de voorlopige schorsing van alle wedstrijden van DWSV, het voorgenomen besluit tot opzegging, de uitnodiging tot het geven van een zienswijze en het definitieve opzeggingsbesluit) uitsluitend voor de bühne zou zijn geweest. Dat is echter niet gebleken.
3.9.
DWSV verwijt de KNVB verder dat haar advocaat, toen zij de gelegenheid kreeg om een zienswijze in te dienen naar aanleiding van het voorgenomen opzeggingsbesluit, ook bij navraag niet ‘het dossier’ van de KNVB ontving. Daarmee bedoelt DWSV het dossier waarop het bondsbestuur zijn beslissing heeft gebaseerd. De KNVB heeft weliswaar aangeboden om stukken waarover de advocaat van DWSV niet beschikte, te verstrekken, maar het had meer voor de hand gelegen dat de KNVB alle stukken, waarop haar voorgenomen opzeggingsbesluit berustte, te verstrekken.
3.10.
Deze onvolkomenheden zijn echter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de totstandkoming van het opzeggingsbesluit onzorgvuldig was, laat staan zó onzorgvuldig dat het besluit vernietigbaar is. Vaststaat immers dat het bondsbestuur heeft meegewogen welke incidenten er door de jaren heen bij DWSV zijn voorgevallen. DWSV was zelf uiteraard ook op de hoogte van die incidenten. En vast staat dat partijen door de jaren heen verschillende gesprekken hebben gevoerd (waaronder gesprekken in het kader van de aanpak risicoverenigingen). Het voornemen tot opzegging heeft de KNVB ruim na de wedstrijd van 27 oktober 2019 aan DWSV kenbaar gemaakt. Het bondsbestuur heeft daarbij betekenis gehecht aan de uitspraak van de Tuchtcommissie regio West van 26 november 2019. DWSV kende de inhoud daarvan en heeft het beroep daartegen niet doorgezet. Tot slot is DWSV in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze in te dienen. Het beginsel van hoor- en wederhoor is daarmee toegepast. Anders dan DWSV stelt, moet worden aangenomen dat zij voldoende feitelijke aanknopingspunten had om een zienswijze in te dienen.
De inhoud van het opzeggingsbesluit
3.11.
Daarmee wordt toegekomen aan de inhoud van het opzeggingsbesluit. Aan zijn besluit om het lidmaatschap van DWSV op te zeggen, legt het bondsbestuur om te beginnen een lange geschiedenis van tuchtzaken tegen DWSV ten grondslag. Deze blijken uit de ‘strafkaart’, die alleen betrekking heeft op tuchtzaken tegen DWSV en niet op tuchtzaken tegen individuele spelers van DWSV. De KNVB heeft deze als productie 3 overgelegd. Het gaat om ongeveer vijftig tuchtzaken sinds 2005, die voor een deel betrekking hebben op wanordelijkheden en agressie en voor een deel op ander gedrag. Uit deze lijst blijkt onder meer dat er met regelmaat wedstrijden zijn gestaakt wegens wanordelijkheden en dat, zoals de KNVB ook aanvoert, deze tuchtzaken betrekking hebben op verschillende teams. Ook heeft het bondsbestuur zijn besluit gebaseerd op het voorval van 27 oktober 2019 en de uitspraak van de Tuchtcommissie regio West van 26 november 2019 daarover. De Tuchtcommissie overweegt onder meer dat DWSV er niet in is geslaagd om toeschouwers in toom te houden. Of uit dit alles valt af te leiden dat wanordelijkheden ‘in het DNA’ van DWSV zitten, zoals de KNVB stelt, laat de voorzieningenrechter in het midden. Met deze voorgeschiedenis en deze recente gebeurtenis lag het wel op de weg van DWSV om duidelijk te maken dat zij wel degelijk in staat is om wanordelijkheden en onveiligheid te voorkomen. Dat heeft DWSV in haar zienswijze én in deze kort gedingprocedure echter niet duidelijk gemaakt. Daarom gaat de rechter ervan uit dat de inschatting van het bondsbestuur dat DWSV niet in staat is om (zelfstandig) de orde te kunnen handhaven, juist is.
3.12.
Is het opzeggingsbesluit tegen die achtergrond nodig (subsidiariteit) en evenredig (proportionaliteit)? Volgens DWSV is dat niet zo, om de volgende redenen. DWSV vindt dat zij en haar spelers al voldoende zijn ‘gestraft’. Er zijn spelers geroyeerd en het eerste zondagelftal mag een heel seizoen niet meedoen aan de competitie. Bovendien wijst DWSV erop dat de meeste stappen uit het Contract Risicoaanpak volgens de planning daarvan nog worden uitgevoerd. DWSV is ook niet gewaarschuwd voor deze opzegging. Andere clubs worden bovendien anders behandeld: de KNVB maakt zich schuldig aan willekeur, aldus DWSV. Verder betoogt DWSV dat de problematische spelers gewoon lid worden van een andere vereniging als DWSV wegvalt, zodat de opzegging geen zin heeft. De opzegging leidt tot het einde van DWSV en dat beschadigt de buurt. Het gerenoveerde terrein van DWSV zal onbenut blijven.
3.13.
De rechter overweegt daarover het volgende. Aangenomen kan worden dat het opzeggingsbesluit ook negatieve effecten heeft voor de saamhorigheid van de buurt. Dat de opzegging feitelijk tot gevolg heeft dat DWSV, een club die bijna een eeuw oud is, tot een einde zal komen omdat zij niet meer zinvol kan deelnemen aan de voetbalcompetitie, kan als een gegeven worden beschouwd. Dat als gevolg daarvan het gerenoveerde terrein van DWSV – voorlopig – niet zal worden benut, is aannemelijk. De gevolgen van de opzegging zijn dan ook niet licht; zij zijn zwaar. Tegenover deze gevolgen van de opzegging staat een ander groot belang: de veiligheid en orde op en rondom het voetbalveld. De incidenten die hebben plaatsgevonden liegen er niet om. Het blijft niet bij het schelden met ernstige ziektes, maar er wordt ook fysiek geïntimideerd en geweld toegepast. Dat dit niet bij
elkewedstrijd gebeurt, neemt niet weg dat het risico daarop doorlopend aanwezig is, gezien de strafkaart. Dit vraagt om veiligheidsmaatregelen en een cultuurverandering. Maar niet is gebleken dat DWSV zich daarvoor (voldoende) heeft ingezet.
3.14.
Zoals hiervoor in 3.5 werd overwogen, is het aan het bondsbestuur van de KNVB om de betrokken belangen af te wegen. De rechter kan alleen controleren of die afweging te begrijpen is. In dit geval is het antwoord ‘ja’. De KNVB vindt dat het lidmaatschap in redelijkheid niet langer van haar gevergd kan worden, omdat zij er geen vertrouwen in heeft dat DWSV (preventief) de orde kan handhaven. Het is niet alleen te begrijpen, maar ook terecht dat de KNVB de veiligheid vooropstelt. De argumenten die DWSV daartegen aanvoert, slagen niet. Om te beginnen is het opzeggingsbesluit niet bedoeld als straf, zodat niet relevant is of DWSV al voldoende is gestraft. Evenmin is relevant of DWSV is gewaarschuwd, omdat het ontbreken van een waarschuwing niet betekent dat er geen acuut belang is om de veiligheid te waarborgen. Overigens moet DWSV ook zonder waarschuwing, en ook zonder Contract Risicoaanpak, begrijpen dat zij de veiligheid moet waarborgen. Het zou niet nodig moeten zijn dat een ander haar dat vertelt. Dat de opzegging verder strekt dan de aangekondigde consequenties in het Contract Risicoaanpak is van onvoldoende gewicht, omdat niet zo zeer dat contract (als overeenkomst) maar artikel 10 lid 3 van de statuten van de KNVB aan het opzeggingsbesluit ten grondslag is gelegd. Het Contract Risicoaanpak neemt die bevoegdheid niet weg, zeker niet waar het om veiligheidsbelangen gaat. DWSV heeft nog aangevoerd dat het opzeggingsbesluit willekeurig is omdat een dergelijke verstrekkende maatregel niet tegen andere ‘probleemclubs’ wordt ingezet. DWSV heeft dit echter in het geheel niet feitelijk onderbouwt. En de KNVB heeft in haar Antwoordakte II uiteengezet dat en waarom van willekeur geen sprake is. De meeste andere probleemclubs kunnen weer op de juiste koers worden gebracht, aldus de KNVB. De rechter vindt dat voldoende aannemelijk.
3.15.
Verder is niet gebleken dat de KNVB een minder verstrekkend besluit had kunnen nemen om het doel (veiligheid) te bereiken. Het enige wat DWSV in dat verband lijkt aan te voeren is dat het eerste zondagelftal al uitgesloten was van de competitie, zodat in dat verband geen wanordelijkheden kunnen plaatsvinden. De KNVB heeft echter naar voren gebracht dat uit de tuchtrechtelijke geschiedenis blijkt dat het probleem niet is beperkt tot één elftal en dat er stelselmatig en jarenlang wangedrag is geweest. DWSV heeft in haar zienswijze voorafgaande aan het opzeggingsbesluit niets naar voren gebracht over de vraag welke maatregelen zij voor ogen heeft om de veiligheid te garanderen. De vraag of en hoe zij de veiligheid op en rondom het veld – ondanks de incidenten in het verleden – kan en zal waarborgen, blijft onbeantwoord. Ook in deze procedure zwijgt zij daarover, zodat het gebrek van vertrouwen van de KNVB begrijpelijk is, en het opzeggingsbesluit in stand kan blijven.
Conclusie
3.16.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van DWSV worden afgewezen.
Proceskosten
3.17.
DWSV krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van KNVB worden begroot op:
- griffierecht € 656,-
- salaris
€ 980,-
Totaal € 1.636,-

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt DWSV in de proceskosten, aan de zijde van KNVB tot op heden begroot op € 1.636,-;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman, bijgestaan door mr. R. Bloemink als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020. [4]

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBMNE:2020:1083 Rechtbank Midden-Nederland 27 maart 2020, Papendorp - KNVB
2.Conclusie A-G Assink 18 oktober 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1178, punt 3.25.
3.HR 2 december 1983,
4.type: RB (5128)