ECLI:NL:RBMNE:2020:1738

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
UTR 20/1326
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder bestuursdwang voor het verwijderen van een woonwagen

Op 22 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S.J.M. Jaasma, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, vertegenwoordigd door S.T. de Graaf. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang die aan verzoeker [verzoeker 1] was opgelegd voor het verwijderen van een derde woonwagen op hun perceel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek deels toegewezen door de begunstigingstermijn te verlengen tot en met 29 april 2020, maar heeft het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige afgewezen. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.050,- en het betaalde griffierecht van € 178,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan, aangezien er drie woonwagens op het perceel stonden terwijl er slechts twee waren toegestaan. Verzoekers stelden dat er concreet zicht op legalisatie was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet het geval was, omdat de gemeente niet bereid was om de derde woonwagen te legaliseren. Ook werd het beroep op het recht op betoging en het huisrecht van verzoeker [verzoeker 2] afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat de belangen van handhaving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1326

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

22 april 2020 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: S.T. de Graaf).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit uitsluitend voor zover
het de hierin gestelde begunstigingstermijn betreft;
- treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot en met
29 april 2020 en wijst het verzoek om voorlopige voorziening in zoverre toe;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.050,-.

Inleiding

1. Verzoekers wonen op het perceel [adres] in [woonplaats] . Verzoeker [verzoeker 1] woont hier al langere tijd in een woonwagen. Daarnaast staat er op het perceel ook een woonwagen waar zijn zoon [A] in woont. Verzoeker [verzoeker 2] is de andere zoon van verzoeker [verzoeker 1] . In oktober 2019 is er een derde woonwagen op het perceel geplaatst. Hier woont [verzoeker 2] sindsdien in, samen met zijn vriendin.
2. Verweerder heeft op 3 april 2020 een last onder bestuursdwang aan verzoeker [verzoeker 1] opgelegd. Verweerder heeft dit gedaan omdat het plaatsen van de derde woonwagen in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft [verzoeker 1] opgedragen de derde woonwagen vóór 18 april 2020 te verwijderen en verwijderd te houden. Als hij dit niet doet, zal verweerder dit zelf doen. De kosten zijn dan voor [verzoeker 1] .
3. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 april 2020. Daarnaast hebben zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verweerder heeft het besluit van 3 april 2020 vervolgens gewijzigd: de begunstigingstermijn is verlengd tot één dag na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4. Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 22 april 2020 via een Skypeverbinding. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Zelf hebben ze de zitting gevolgd via de telefoon van hun gemachtigde en op die manier hebben ze ook hun standpunt kunnen toelichten. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
5. De voorzieningenrechter heeft na afloop van de zitting mondeling uitspraak gedaan. Onder ‘Overwegingen’ wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot de beslissing is gekomen.

Overwegingen

6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het duidelijk is dat er sprake is van een overtreding. Dit vinden partijen ook. Er staan namelijk drie woonwagens op het perceel [adres] , terwijl er volgens het bestemmingsplan maar twee woonwagens toegestaan zijn. Voor de derde woonwagen is geen omgevingsvergunning verleend. Dit zou op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wel moeten en daarom is er sprake van een overtreding.
7. Omdat er een overtreding is, is verweerder bevoegd en in beginsel verplicht om handhavend op te treden. Dit is alleen anders in uitzonderingsgevallen. Die uitzonderingsgevallen zijn als er concreet zicht op legalisatie is of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
8. Verzoekers stellen dat er concreet zicht op legalisatie is. De bestemming van het perceel is al ‘Woonwagenstandplaats’, dus er kan heel gemakkelijk een derde woonwagen mogelijk gemaakt worden door verweerder. Verweerder is ook verplicht om voor meer woonwagenstandplaatsen te zorgen volgens verzoekers. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen verzoekers naar het Beleidskader gemeentelijke woonwagen- en standplaatsenbeleid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van juli 2018 (hierna: het beleidskader) en een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2019 [1] .
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen concreet zicht op legalisatie is. Het standpunt van verzoekers klopt dus niet. Verweerder heeft gezegd niet mee te willen werken aan het legaliseren van een derde woonwagen op [adres] . Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de hoogste rechter in dit soort zaken, volgt dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie als een bestuursorgaan niet bereid is om iets mogelijk te maken. Alleen hierom is er dus al geen sprake van concreet zicht.
10. Verzoekers voeren verder aan dat handhavend optreden onevenredig is en zij hebben daar elk hun eigen reden voor. Allereerst voert [verzoeker 1] aan dat de woonwagen er staat om actie te voeren voor meer woonwagenstandplaatsen in de gemeente De Bilt. Er hing, tot een paar weken geleden, ook een spandoek op de woonwagen. Daarmee is sprake van een betoging. Dat de woonwagen nu weg moet, is in strijd met de Grondwet en de Wet openbare manifestaties omdat het recht op betoging wordt beperkt.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen schending is van het recht op betoging. De voorzieningenrechter ziet het zo, dat het belangrijkste doel van de woonwagen niet het betogen is, maar een woonplek voor [verzoeker 2] . Verzoeker [verzoeker 1] heeft wel gesteld dat het bewonen van de woonwagen door [verzoeker 2] moet worden gezien als een uitingsvorm van het doel dat met de betoging bereikt moet worden, maar daar kan de voorzieningenrechter niet in mee gaan. Er is namelijk ook toegelicht door verzoeker [verzoeker 2] dat hij daar met zijn vriendin woont omdat hij nergens anders kan wonen. Het doel is daardoor meer wonen dan betogen.
12. Verzoeker [verzoeker 2] voert aan dat handhavend optreden onevenredig is, omdat daardoor zijn huisrecht geschonden wordt. Hij woont in de woonwagen en kan verder nergens terecht. Ook heeft hij sinds kort een vaste baan in de buurt. Het moeten verwijderen van de woonwagen is een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het huisrecht van artikel 8 van het EVRM niet geschonden worden. In artikel 8 van het EVRM is bepaald dat dit recht beperkt mag worden ter bescherming van rechten en vrijheden van anderen, als dat in een wet bepaald is. De Wabo, de wet waar het in deze zaak om draait, is zo’n wet. Dit betekent dat het huisrecht in principe beperkt mag worden. Wel blijft dan de vraag over of verweerder in dit geval, gelet op alle relevante belangen, het huisrecht van [verzoeker 2] heeft kunnen beperken. Verweerder heeft het algemene belang van handhaving belangrijker gevonden dan het belang van [verzoeker 2] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder dit mag doen. [verzoeker 2] is in de woonwagen gaan wonen, terwijl hij wist dat dit niet mocht. Hij heeft zichzelf in deze situatie gebracht. Verweerder heeft het belang van handhaving daarom zwaarder mogen laten wegen. Verzoeker [verzoeker 2] krijgt op dit punt geen gelijk.

Conclusie

14. Verzoekers krijgen geen gelijk in hun standpunten. De voorzieningenrechter ziet geen reden waarom het besluit van 3 april 2020 in de bezwaarfase niet in stand zou kunnen blijven.
15. Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot één dag na deze uitspraak. Omdat de voorzieningenrechter het wel van belang vindt dat er genoeg tijd is voor verzoeker [verzoeker 1] om de woonwagen te verwijderen en voor verzoeker [verzoeker 2] om andere woonvoorzieningen te treffen, verlengt de voorzieningenrechter de begunstigingstermijn tot en met 29 april 2020.
16. Omdat de begunstigingstermijn verlengd wordt, wordt het verzoek deels toegewezen. Om die reden wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter bepaalt ook dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2020.
de voorzieningenrechter is verhinderd het
proces-verbaal te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Deze uitspraak is te vinden via ECLI:NL:RBROT:2019:7779.