ECLI:NL:RBMNE:2020:171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
16-243013-19, 16-125805-19, 16-198029-19 en 16-167732-19 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diverse winkeldiefstallen, belediging van buitengewoon opsporingsambtenaren en wederspannigheid met oplegging van ISD-maatregel

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen, belediging van ambtenaren en wederspannigheid. De verdachte, geboren in 1989 in Jamaica en momenteel gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Den Haag, is veroordeeld voor het stelen van levensmiddelen en babyvoeding van Albert Heijn en parfums van Kruidvat. Daarnaast heeft hij ambtenaren beledigd en zich verzet tegen zijn aanhouding. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De vorderingen van benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor immateriële schade heeft vastgesteld op €100 voor benadeelde partij 1 en €200 voor benadeelde partij 3. De rechtbank heeft ook vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, nu de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd krijgt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 38m, 38n, 180, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers strafzaken:
16-243013-19, 16-125805-19, 16-198029-19 en 16-167732-19 (gev. ttz.)
Parketnummers vorderingen tot tenuitvoerlegging:
13-067224-18, 13-701256-18, 16-175960-18 en 21-001787-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Jamaica),
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Den Haag.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16-243013-19:
1. op 17 september 2019 te Almere diverse levensmiddelen van Albert Heijn heeft gestolen;
2. op 17 juli 2019 te Almere meerdere pakken babyvoeding van Albert Heijn heeft gestolen;
3.
op 8 juli 2019 te Almere 3 pakken babyvoeding en 4 blikjes sardientjes van Albert Heijn heeft gestolen;
Ten aanzien van parketnummer 16-125805-19:
1. op 23 mei 2019 te Almere de ambtenaren in functie [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft beledigd door hun toe te voegen: ''kankerlijer'' en/of ''lik mijn reet'' en/of ''kankerflikker'' en door zijn broek naar beneden te trekken;
2. op 23 mei 2019 te Almere zich met (bedreiging met) geweld heeft verzet tegen de ambtenaren in functie [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] bij zijn aanhouding door slaande en/of schoppende bewegingen te maken en [benadeelde 3] tegen de borst te schoppen;
Ten aanzien van parketnummer 16-198029-19:
op 26 juni 2019 te Almere meerdere parfums van Kruidvat heeft gestolen;
Ten aanzien van parketnummer 16-167732-19:
op 12 juli 2019 te Bussum twee pakken Nutrilon babyvoeding van Albert Heijn heeft gestolen.
De rechtbank nummert de tenlastegelegde feiten als volgt:
  • de bij dagvaarding met parketnummer 16/243013-19 ten laste gelegde feiten als de feiten 1, 2, en 3;
  • de bij dagvaarding met parketnummer 16-125805-19 ten laste gelegde feiten als de feiten 4 en 5;
  • het bij dagvaarding met parketnummer 16-198029-19 ten laste gelegde feit als feit 6, en
  • het bij dagvaarding met parketnummer 16-167732-19 ten laste gelegde feit als feit 7.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1. tot en met 7. ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 3, 6 en 7 ten laste gelegde wegens het ontbreken aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 2, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen feit 1, 3 en 6:
De gevoerde bewijsverweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
Bewijsoverwegingen feit 7:
De verdediging heeft, overeenkomstig de verklaring van verdachte, aangevoerd dat verdachte niets heeft gestolen, niet als heer en meester over goederen heeft beschikt en evenmin heeft getracht het bezit van goederen te maskeren. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Voor een veroordeling ter zake van diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht - is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159). Uit de bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van aangifte, volgt dat verdachte in de winkelruimte verpakkingen babyvoeding heeft gepakt en in zijn tas had gedaan en vervolgens richting de kassa is gelopen. Dat hij op enig moment terugliep de winkel in – al dan niet doordat hij bemerkte dat winkelpersoneel hem in de gaten hield – en die verpakkingen weer in de winkel heeft teruggelegd (op andere plekken dan waar zij eerder in de stellingen hadden gestaan), doet aan het bewijs van de diefstal niet af. Immers, beoordeeld naar de hierboven beschreven uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen heeft verdachte als heer en meester over die babyvoeding beschikt, zodat sprake is van een voltooide wegneming.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1.

op 17 september 2019 te Almere diverse levensmiddelen, die aan een ander toebehoorden, te weten aan Albert Heijn (locatie: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;2.
op 17 juli 2019 te Almere meerdere pakken babyvoeding, die toebehoorden aan een ander, te weten aan Albert Heijn (locatie: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

3.

op 8 juli 2019 te Almere 3 pakken babyvoeding en 4 blikjes sardientjes, die aan een ander toebehoorden, te weten aan Albert Heijn (locatie: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

4.op 23 mei 2019 te Almere, opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door die [benadeelde 1] de woorden toe te voegen: ''kankerlijer'' en ''lik mijn reet'' en ''kankerflikker'' en door die [benadeelde 2] het woord “kankerlijer” toe te voegen en door zijn broek naar beneden te trekken;
5.op 23 mei 2019 te Almere zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van de verdachte, [verdachte] , welk geweld bestond uit- slaande en schoppende bewegingen maken richting voornoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en- het met kracht tegen de borst schoppen van [benadeelde 3] ;
6.
hij op 26 juni 2019 te Almere parfums, die aan een ander toebehoorden, te weten aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
hij op 12 juli 2019 te Bussum twee pakken Nutrilon babyvoeding, die aan een ander toebehoorden, te weten aan Albert Heijn (locatie: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1. tot en met 7. meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 6 en 7, telkens:
diefstal;
Ten aanzien van feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 5:
wederspannigheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte op te leggen:
- de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van het voorarrest, ter beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van verdachtes problematiek op vrijwel alle leefgebieden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte zowel aan de wettelijke criteria tot oplegging van de ISD-maatregel voldoet, als ook aan de ‘Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders)’ (hierna: de Richtlijn).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair, gelet op de bepleite vrijspraken, verzocht verdachte met onmiddellijke ingang in vrijheid te stellen, gelet op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en hem een laatste kans te bieden. Het reclasseringsrapport van Fivoor bevat geen onderbouwing van antisociaal gedrag en de kans op herhaling. Bovendien voldoet hij niet aan de ‘zachte criteria’ om tot oplegging van de ISD-maatregel te kunnen overgaan. Voorts is nog niet alles qua hulpverlening ingezet, bijvoorbeeld een klinische opname en nog intensievere begeleiding.
Indien de rechtbank toch tot oplegging van de ISD-maartregel overgaat, dan dient deze voor een termijn van één jaar te worden opgelegd, nu er geen onderbouwing is gegeven voor oplegging ervan voor de duur van twee jaar.
Indien de rechtbank tot oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar overgaat, heeft de verdediging verzocht de ondergane voorlopige hechtenis daarop in mindering te brengen en een tussentijdse toets te bepalen na één jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier winkeldiefstallen bij Albert Heijn en een diefstal bij Kruidvat. Dit zijn vervelende feiten die niet alleen de betreffende supermarkten en Kruidvat, maar ook de maatschappij schade en overlast oplevert.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan belediging van twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de N.V. Nederlandse Spoorwegen (verder: NS), belast met de handhaving van orde, rust en veiligheid van station Almere Centrum. Hij heeft deze ambtenaren, die gewoon hun werk deden toen het alarm van de OV chipkaart poorten (waar men dient in te checken voor een reis met de NS) afgingen, in hun eer en goede naam aangetast. Vervolgens heeft verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding door trappende en slaande bewegingen te maken en één van de ambtenaren met kracht tegen de borst te schoppen. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van deze ambtenaren wordt bemoeilijkt, maar ook omdat zij erdoor in hun gezag worden aangetast. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens deze ambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor deze mensen en voor het openbaar gezag en heeft verdachte bovendien de lichamelijke integriteit van één van hen geschonden. Uit diens verklaring volgt dat verdachte door zijn verzet de ambtenaar een hevige pijn heeft bezorgd.
Het is bovendien niet de eerste keer dat verdachte strafbare feiten begaat. Verdachte is blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 30 december 2019 (hierna: het uittreksel) veelvuldig onherroepelijk veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Conclusie en advies reclassering
In haar reclasseringsadvies van 10 december 2019 concludeert GGZ Reclassering Fivoor (hierna: de reclassering), zakelijk weergegeven, onder meer als volgt.
Er is een delictpatroon zichtbaar op het uittreksel van verdachte aangaande het plegen van
vermogensdelicten. Verdachte voldoet aan de criteria die gelden voor stelselmatige daders.
Op 14 november 2018 is aan verdachte een verplicht reclasseringstraject opgelegd
met de voorwaarden ambulante behandeling, beschermd wonen en deelname aan de leefstijltraining. Uit onderzoek van de reclassering blijkt dat hij zijn (behandel-) afspraken, in de periode voor zijn huidige preventieve detentie, niet voldoende nakwam. Een eerder opgelegd reclasseringstoezicht is door betrokkene positief afgerond in 2015. Wegens het ervaren van teveel stress heeft betrokkene toentertijd niet aan zijn ambulante behandelverplichting hoeven te voldoen.
Uit onderzoek van de reclassering zijn de financiën, het ontbreken van dagbesteding,
middelengebruik en het psychosociaal functioneren naar voren gekomen als risicofactoren voor herhaling in delictgedrag. Het ontbreekt verdachte aan probleembesef en ziekte-inzicht. Verdachte stelt dat er geen sprake is van verslavings- dan wel psychische problematiek. Echter, verdachte is onder andere gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van cocaïne en antisociaal gedrag. Wegens het ontkennen van psychische- en verslavingsproblematiek neemt verdachte geen medicatie tot zich. De sociaal-maatschappelijke situatie van verdachte is instabiel. Het ontbreekt hem aan dagbesteding, voorts beschikt hij niet over stabiele huisvesting en er is sprake van een instabiele financiële situatie.
De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies en/of reclasseringstoezicht het recidiverisico te verminderen. De reclassering vermoedt dat verdachte zijn uitgesproken motivatie voor een klinische (verslavings-)behandeling voortkomt uit angst om de ISD-maatregel opgelegd te krijgen. Verdachte heeft in de afgelopen periode geen motivatie getoond voor een (verslavings-)behandeling. Tevens blijkt uit het reclasseringsdossier dat hij zich onvoldoende houdt aan afspraken binnen een voorwaardelijk kader. De ISD-maatregel is in de ogen van de reclassering een passende maatregel om de kans op recidive terug te dringen. Binnen deze maatregel kan met verdachte worden gewerkt aan het vergroten van probleembesef en ziekte-inzicht. Wanneer verdachte tijdens de ISD-maatregel wordt gemotiveerd, is de kans groter dat een klinisch traject van de grond kan gaan komen. Middels diagnostiek kan zorgvuldig worden onderzocht waar behandeling zich, binnen de extramurale fase, op dient te richten. Het strikte karakter van deze maatregel biedt verdachte de kans om het traject volledig af te ronden, de kans op recidive terug te dringen en hem te begeleiden richting maatschappelijk herstel.
De sociaal maatschappelijke positie van betrokkene is dermate problematisch, dat de kans op herhaling in delictgedrag hoog is. Er is sprake van verslavingsproblematiek, betrokkene beschikt niet over zinvolle dagbesteding en tevens zijn er vermoedens van psychosociale problematiek. Gezien het verloop van het huidige reclasseringstoezicht en het feit dat ambulante behandeling niet van de grond lijkt te komen, wordt de kans op onttrekking aan de voorwaarden ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de verschenen reclasseringswerker als deskundige gehoord en heeft zij de inhoud van voornoemd rapport, met de daarin opgenomen conclusies en adviezen, onderschreven. Zij heeft bovendien nog eens benadrukt dat het gebrek aan ziekte-inzicht bij verdachte ervoor zorgt dat de reclassering geen fiducie heeft in een deels voorwaardelijke straf met (stevige) bijzondere voorwaarden.
Oplegging ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en ook overigens voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Bewezen is verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit voornoemd uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan deze feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Het in dit vonnis bewezen verklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit het hiervoor genoemde reclasseringsrapport, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane feiten.
Ook is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de
Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) van het Openbare Ministerie. Verdachte valt namelijk onder de definitie van stelselmatige dader. Hij is immers een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De vele tot nu toe aan verdachte opgelegde straffen en ook enkele behandeltrajecten hebben er niet toe geleid dat hij zijn gedrag heeft veranderd. De rechtbank acht de oplegging van de ISD-maatregel onontkoombaar en zal daarom daartoe overgaan. De verdediging heeft zich hier weliswaar tegen verzet, maar heeft niets in het bijzonder aangedragen dat de inhoud van voornoemd reclasseringsrapport in een ander licht stelt. Evenmin is van de kant van de verdediging een overtuigend (concreet) alternatief aangedragen noch zijn er handvatten geboden om anderszins het recidivegevaar toereikend het hoofd te bieden en verdachte te helpen zich in deze maatschappij staande te houden. De rechtbank ziet die alternatieven voor een minder zwaar in te zetten middel ter voorkoming van recidive, en om gedragsverandering te bewerkstelligen, in elk geval niet.
De rechtbank acht het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, om zo recidive van verdachte in de toekomst te voorkomen, de maatschappij optimaal te beschermen en de behandeling van zijn problematiek alle kansen te geven. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van 2 jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van die maatregel. De rechtbank zal evenmin op voorhand bepalen dat er na één jaar een tussentijdse toets dient plaats te vinden. Indien de verdachte dat wenst, kan hij te zijner tijd het verzoek doen een tussentijdse toets te laten plaatsvinden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 200,-- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 375,-- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [benadeelde 1] wordt toegewezen en dat de vordering van [benadeelde 3] wordt toegewezen tot een bedrag van € 200,--, nu de uitspraken waarmee dit bedrag is onderbouwd, niet vergelijkbaar zijn.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, alsmede dat de wettelijke rente wordt toegepast.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht beide vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, nu de benadeelde partijen mede schuld hebben aan hetgeen heeft plaatsgevonden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde 1] :
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 100,00, gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. De vordering zal ten aanzien van het meer gevorderde worden afgewezen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 100,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde 3] :
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 200,--, gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. De vordering zal ten aanzien van het meer gevorderde worden afgewezen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 200,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevinden zich vier vorderingen tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie, te weten in de zaken met parketnummers 13-067224-18, 13-701256-18,
16-175960-18 en 21-001787-18. In voornoemde zaken zijn – onherroepelijk – (deels) voorwaardelijke straffen opgelegd en verdachte heeft, zoals blijkt uit de inhoud van dit vonnis, strafbare feiten gepleegd voor het einde van de in die zaken vastgestelde proeftijden. Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, ziet de rechtbank aanleiding om overeenkomstig de vordering van de officier van justitie de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de in voornoemde zaken opgelegde voorwaardelijke straffen af te wijzen (parketnummers 13-701256-18, 16-175960-18 en 21-001787-18).
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-067224-18 zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de bij voornoemd parketnummer opgelegde voorwaardelijke straf reeds volledig ten uitvoer is gelegd bij arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 20 september 2019.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 180, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 tot en met 7 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 tot en met 7 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging ISD-maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaren;
Benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 4)
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 100,--;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 100,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 5)
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 200,--;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 200,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
-
wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummers 13-701256-18,
16-175960-18 en 21-001787-18;
-
verklaart niet-ontvankelijkde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
13-067224-18.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en
A.W.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 januari 2020. Mr. Ferschtman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 16-243013-19:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2019 te Almere diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (locatie: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2019 te Almere meerdere pakken babyvoeding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (locatie: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 8 juli 2019 te Almere 3 pakken babyvoeding en 4 blikjes sardientjes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (locatie: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 16-125805-19:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid,
mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: ''kankerlijer'' en/of ''lik mijn reet'' en/of ''kankerflikker'', althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking
en/of
door zijn broek naar beneden te trekken;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Almere, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te
weten de aanhouding van de verdachte, [verdachte] , bestond door
- slaande en/of schoppende bewegingen te maken richting voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- door die [benadeelde 3] met kracht tegen de borst te schoppen.
Ten aanzien van parketnummer16-198029-19:
hij op of omstreeks 26 juni 2019 te Almere, meerdere parfums, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 16-167732-19:
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Bussum, gemeente Gooise Meren, twee pakken Nutrilon babyvoeding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn (locatie: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.