In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen SVO Harderwijk B.V. en [gedaagde] B.V. SVO vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door [gedaagde] waren gelegd op het bouwdepot, de bankgarantie en het appartementencomplex. De achtergrond van de zaak betreft een aannemingsovereenkomst tussen SVO en [gedaagde] voor de realisatie van een appartementencomplex. Na oplevering van het werk heeft [gedaagde] facturen ingediend die door SVO niet zijn betaald, wat heeft geleid tot het leggen van conservatoir beslag door [gedaagde]. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat SVO niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van [gedaagde] bij handhaving van de beslagen zwaarder weegt dan het belang van SVO bij opheffing van die beslagen. De vorderingen van SVO zijn afgewezen en SVO is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].