ECLI:NL:RBMNE:2020:1669

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
UTR 19/558, 19/1597, 18/3516 en 19/3026
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer en de toekenning van een IVA-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2020, zijn er vier zaken aan de orde met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van een werknemer en de toekenning van een IVA-uitkering. De werknemer, die sinds 2011 kampt met medische klachten, heeft in 2017 een WIA-aanvraag ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), onvoldoende informatie heeft verzameld over de ernst van de medische aandoening van de werknemer op verschillende beoordelingsmomenten. De rechtbank concludeert dat de motivering van de Uwv dat er een meer dan geringe kans op herstel bestond, niet voldoende onderbouwd is. Dit leidt tot de conclusie dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat de bestreden besluiten van de Uwv vernietigd moeten worden. De rechtbank draagt de Uwv op om nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij de termijn voor het nemen van deze besluiten is vastgesteld op vier maanden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers toegewezen, die in totaal € 3.057,25 bedragen voor de werkgeefster en € 525,- voor de werknemer. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/558, 19/3026, 19/1597 en 18/3516
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2020 in de zaak tussen
[werkgeefster/eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de werkgeefster of eiseres,
gemachtigde: mr. A. Polak,
[werknemer/eiser], te [woonplaats] , hierna te noemen: de werknemer of eiser,
gemachtigde: mr. A. Bijlsma,
samen: eisers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder,
gemachtigde: mr. L. Smid,
Eisers hebben verklaard te willen deelnemen als derde-partij in het beroep van de ander tegen het Uwv in de hierboven genoemde zaken.

1.Procesverloop

De zaken met zaaknummer 19/558 en 18/3516.
1.1.
Naar aanleiding van een WIA-aanvraag van de werknemer op 31 oktober 2017 heeft verweerder bij besluit van 19 februari 2018 aan de werknemer per 1 november
2016 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
80-100%. Daarbij is beslist dat de WGA-loongerelateerde uitkering loopt tot 4 april 2017.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2018 heeft verweerder de aan de werknemer toegekende
WGA-loongerelateerde uitkering per 4 april 2017 beëindigd en aan hem per deze datum een
WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.3.
Naar aanleiding van een ziekmelding van de werknemer vanuit de WW op
11 februari 2016 heeft verweerder bij besluit van 21 februari 2018 aan de werknemer meegedeeld dat hij vanaf 8 februari 2018 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Verder is beslist dat de hoogte van zijn recht op een WIA-loonaanvullingsuitkering vanaf 8 februari 2018 wijzigt.
1.4.
Bij besluit van 9 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van de werkgeefster tegen de eerder genoemde besluiten ongegrond verklaard.
1.5.
De werkgeefster en de werknemer hebben allebei afzonderlijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep van de werkgeefster is geregistreerd onder zaaknummer 19/558. Het beroep van de werknemer staat geregistreerd onder zaaknummer 18/3516. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De zaken met zaaknummer 19/3026 en 19/1597.
1.6.
Naar aanleiding van een verzoek op 26 juni 2018 van de werkgeefster om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, heeft verweerder bij besluit van 23 november 2018 vastgesteld dat de WGA-uitkering op grond van de Wet WIA van werknemer naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 100% ongewijzigd blijft.
1.7.
Bij besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het laatstgenoemde besluit ongegrond verklaard.
1.8.
De werknemer en de werkgeefster hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk
beroep ingesteld. Het beroep van de werkgeefster is geregistreerd onder zaaknummer
19/3026 en het beroep van werknemen staat geregistreerd onder zaaknummer 19/1597.
Verweerder heeft verweerschriften gediend.
In alle zaken.
1.9.
De werknemer heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken
die medische gegevens bevatten aan de werkgeefster. De rechtbank heeft de medische
stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
toegestuurd aan de door de werkgeefster ingeschakelde gemachtigde. Om te
voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van de uitspraak bij de werkgeefster
bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens zo veel mogelijk vermeden.
1.10.
De beroepen van eisers zijn gevoegd behandeld op de zitting van 10 maart 2020. Namens de werkgeefster is verschenen mr. F.M. Westerbos als arts-gemachtigde. De werknemer heeft zich tevoren schriftelijk afgemeld voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2.Overwegingen

Zaak 18/3516.
Is het beroep van de werknemer tegen het bestreden besluit van 9 augustus 2018 ontvankelijk?
2.1.
De rechtbank stelt vast dat de werknemer geen bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten van 19, 20 en 21 februari 2018. De brief van 16 april 2018, waarin de gemachtigde van de werknemer aan verweerder vraagt als mede-belanghebbende deel te mogen nemen in de bezwaarprocedure van de werkgeefster tegen het besluit van 20 februari 2018, merkt de rechtbank niet als zodanig aan. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat er geen bezwaar is gemaakt door de werknemer tegen de hiervoor genoemde besluiten. Hieruit volgt dat het beroep van de werknemer tegen het besluit van 9 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat hij alleen beroep kan instellen tegen een besluit als hij hiertegen eerst bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank merkt op dat de werknemer wel als derde-belanghebbende wordt aangemerkt in de beroepsprocedure van de werkgeefster tegen het bestreden besluit van 9 augustus 2018.
Zaak 19/558.
Is het bezwaar van de werkgeefster tegen het besluit van 19 februari 2018 terecht ontvankelijk verklaard?
2.2.
Verweerder heeft vastgesteld dat de werkgeefster te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 19 februari 2018. De termijn liep tot en met 2 april 2018. Het bezwaar is ontvangen op 9 april 2018. Hoewel verweerder de gegeven uitleg van de werkgeefster niet helemaal kan volgen, heeft hij het bezwaar wel ontvankelijk verklaard, omdat verweerder de uitleg van de werkgeefster, dat zij het besluit na 3 april 2018 heeft ontvangen, niet kan vaststellen. De rechtbank is het eens met deze beslissing van verweerder. Daarom kan de werkgeefster ook ontvangen worden in haar beroep tegen het bestreden besluit van
9 augustus 2018, voor zover dat ziet op het besluit van 19 februari 2018.
De feiten
2.3.
De werknemer was bij de werkgeefster werkzaam als schoonmaker voor gemiddeld 44,12 uur per week. Op 17 maart 2011 is de werknemer voor zijn werk uitgevallen vanwege medische klachten. Per einde wachttijd, 13 maart 2013, is aan de werkgeefster een loonsanctie opgelegd tot en met 12 maart 2014. Daarna is de werknemer per 13 maart 2014 een WIA-uitkering geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het tegen deze beslissing gemaakte bezwaar door de werknemer is bij besluit van 4 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2.4.
De werknemer heeft zich op 31 oktober 2017 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij de besluiten van 19 respectievelijk 20 februari 2018 is aan de werknemer vanaf 1 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Vervolgens is deze uitkering per 4 april 2017 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, ook op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Naar aanleiding van een ziekmelding vanuit de WW op 11 februari 2016 is de hoogte van deze loonaanvullingsuitkering per 8 februari 2018 gewijzigd vanwege het beëindigen van de ZW-uitkering.
Waar gaat het over?
2.5.
De strekking van de beroepen is in alle zaken hetzelfde. Volgens de werkgeefster en de werknemer had verweerder een IVA-uitkering aan de werknemer moeten verstrekken, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. In deze zaken gaat het om de vraag of de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten per 1 november 2016,
4 april 2017 en 8 februari 2018.
Standpunt van de werkgeefster
2.6.
De werkgeefster is van mening dat er recht is op een IVA-uitkering, omdat er al vanaf 2011 sprake is van beperkingen voor arbeid als gevolg van medische klachten. Volgens de werkgeefster maakt verweerder niet aannemelijk of, op welke gronden en op welke termijn op de verschillende data in geding sprake is van een redelijke tot goede verwachting met betrekking tot verbetering van de belastbaarheid. Daarbij moet de bezwaarverzekeringsarts aangeven welke concrete resultaten hiermee bereikt kunnen worden. Verder wijst de arts-gemachtigde van de werkgeefster er op dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte de werknemer niet heeft opgeroepen op het spreekuur. Op de zitting heeft de arts-gemachtigde van de werkgeefster nogmaals gewezen op de ernst van de medische klachten van de werknemer en de professionele medische organisatie, waar de werknemer al jarenlang onder behandeling is.
Standpunt van verweerder
2.7.
Uit verkregen schriftelijke informatie van de behandelend arts van 14 juni 2016, blijkt dat de werknemer sinds 2011 kampt met medische klachten en dat deze klachten in de zomer van 2014 zijn toegenomen door ontslag. Er zijn individueel weinig behandelmogelijkheden, dus de prognose is dubieus. Een andere behandelend arts schrijft in een brief van 31 juli 2018, dat sinds 2014 de klachten zijn toegenomen door verlies van werk. Volgens deze behandelend arts zijn de medische klachten langdurig en ernstig. De huidige behandeling heeft tot op heden nog geen positief resultaat opgeleverd. De behandelend arts zegt op dit moment nog geen uitspraken te kunnen doen over de prognose.
De bezwaarverzekeringsarts concludeert hieruit in zijn rapportage van 8 augustus 2018 dat geen sprake is van duurzaamheid. Er is sprake van langer durende problematiek. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is vastgesteld dat de medische klachten per maart 2014 grotendeels verdwenen waren. De werknemer heeft zich per 11 februari 2016 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Aangenomen kan worden dat met behandeling de medische klachten wederom kunnen verdwijnen. De werknemer gaat verder nog een behandeling krijgen, waarvoor hij is aangemeld. De bezwaarverzekeringsarts ziet mogelijkheden voor een adequate behandeling van de medische klachten, zeker gezien het feit dat in een eerdere periode ook sprake was van deze klachten en de klachten in 2014 na behandeling weer zijn verminderd. Verder mag volgens deze arts van de werknemer worden verwacht dat hij aan de behandeling meewerkt, waarbij zo mogelijk de behandeling aandacht heeft voor culturele aspecten. Er is geen sprake van een (progressief of stabiel) ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Met deze behandeling mag een verbetering van de klachten worden verwacht in het komende jaar. Aangenomen kan worden dat de werknemer met adequate behandeling belastbaar wordt en kan werken conform de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 maart 2014.
Wettelijk kader
2.8.
Op grond van artikel 4 van de WIA is iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als iemand duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Met duurzaam wordt bedoeld: een medisch stabiele of verslechterende situatie. Er is ook sprake van duurzaamheid bij een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
2.9.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van het oordeel dat de belastbaarheid naar verwachting nog zal verbeteren. De enkele stelling dat er nog behandelmogelijkheden zijn, is daarvoor onvoldoende. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896 en ECLI:NL:CRVB:2019:3727.
Beoordeling door de rechtbank
2.10.
De rechtbank vindt dat uit de in bezwaar beschikbare medische gegevens onvoldoende steun te vinden is voor het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat er kans op verbetering is. De rechtbank stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts geen onderscheid maakt tussen de verschillende beoordelingsmomenten. Uitgaande van de beoordelingsmomenten 1 november 2016, 4 april 2017 en 8 februari 2018 wordt niet duidelijk welke concrete behandeling kan leiden tot een meer dan geringe kans op herstel binnen een jaar. Ook wordt niet uitgelegd welk resultaat verwacht kan worden van die behandeling en wat dit betekent voor de belastbaarheid voor werk van de werknemer. De verkregen informatie van de behandelend arts is te algemeen van aard om een goed beeld van een behandeling te krijgen. Er heeft, voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan, geen (telefonisch) overleg plaatsgevonden tussen de behandelend arts en de (bezwaar)verzekeringsarts over de kansen op herstel. Het enkele gegeven dat er een behandeling mogelijk is, is een onvoldoende motivering voor de conclusie dat er een meer dan geringe kans op herstel bestaat. Het lijkt er op dat de bezwaarverzekeringsarts laat meewegen dat de werknemer zelf een belangrijk aandeel heeft in het in stand houden van de medische klachten. Wat daar verder ook van zij, dat kan geen reden zijn om de medische klachten waarvoor de werknemer al jarenlang onder behandeling staat, niet als duurzaam te kwalificeren.
2.11.
De conclusie is dan ook dat verweerder onvoldoende informatie heeft verzameld over de ernst van de medische aandoening van de werknemer op de beoordelingsmomenten die hier voorliggen en onvoldoende concreet heeft onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel bestond op de beoordelingsmomenten. Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en berust op een ondeugdelijke medische grondslag.
De zaken 19/3026 en 19/1597.
De feiten
2.12.
De werkgeefster heeft op 25 juni 2018 verweerder verzocht om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Hierop is de beslissing van 23 november 2018 genomen, waarbij de WGA-uitkering van werknemer ongewijzigd naar de mate van 100% wordt voortgezet. De bezwaren tegen dit besluit zijn bij de bestreden beslissing van
19 maart 2019 ongegrond verklaard.
Waar gaat het over?
2.13.
Ook in deze zaken vinden de werkgeefster en de werknemer dat verweerder een IVA-uitkering aan de werknemer moet verstrekken, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de beoordelingsdatum 25 juni 2018 is, het moment waarop het herbeoordelingsverzoek is ingediend.
Standpunt van eisers
2.14.
Voor het standpunt van de werkgeefster verwijst de rechtbank naar het standpunt in de vorige zaak onder rechtsoverweging 2.6.
2.15.
De gemachtigde van de werknemer wijst voor de medische argumenten naar het advies van zijn medisch adviseur van 2 augustus 2018. De werknemer handhaaft dezelfde argumenten als die gelden voor de vorige besluiten. Alleen de beoordelingsdatum verschilt. Volgens de medisch adviseur van de werknemer is de werknemer vanaf 2011 nooit vrij geweest van ziekte. Vanwege ziekte was hij niet belastbaar en was de werknemer bezig met re-integratie. Deze re-integratie benaderde bij lange na niet het eigen werk van de werknemer, het ging altijd over enkele uren per week, met daarnaast nog forse beperkingen in alle overige rubrieken van de FML. Deze medisch adviseur stelt dat de ernst van aandoening blijkt uit het ziekteverleden van de werknemer. Volgens de medisch adviseur is de aandoening progressief vanaf 2016. De conclusie van de werknemer is dat hij op de beoordelingsdatum duurzaam niet belastbaar is met arbeid.
Standpunt van verweerder
2.16.
De bezwaarverzekeringsarts verwijst in zijn rapportage van 23 oktober 2018 in deze zaken ook naar zijn conclusies in de rapportage van 8 augustus 2018 in de hiervoor besproken zaak. Bij deze beoordeling is ook de brief van 18 oktober 2018 betrokken van de behandelaar van de werknemer. Hieruit komt hetzelfde klachtenbeeld naar voren als uit de eerdere brief van 31 juli 2018 van de behandelend arts. Verder wordt nog vermeld dat de medicatie is gewijzigd, maar nauwelijks tot verbetering heeft geleid. Tenslotte wordt vermeld dat een wijziging van medicatie tot de mogelijkheden behoort.
De bezwaarverzekeringsarts merkt op dat andere problemen, dan de medische klachten waarvoor de werknemer in behandeling is, ‘aangepakt’ kunnen worden. Uiteindelijk is de verwachting gerechtvaardigd dat de medische klachten zullen verminderen en dat de weknemer weer belastbaar zal zijn conform de FML van 7 maart 2014.
Beoordeling door de rechtbank
2.17.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verkregen informatie van 18 oktober 2018 niet afkomstig is van een arts. In de eerste alinea van deze brief wordt ook opgemerkt dat de aangeschreven arts niet meer werkzaam is bij de organisatie. De rechtbank stelt verder vast dat de inhoud van de brief over het klachtenverloop van de werknemer gelijk is aan de eerdere brief van de behandelend arts van 31 juli 2018.
Met betrekking tot de beoordelingsdatum 25 juni 2018 komt de rechtbank tot dezelfde conclusie als in de hiervoor genoemde zaak met nummer 19/558. Zij verwijst daarom naar de overwegingen in rechtsoverweging 2.10. De later verkregen informatie van de behandelaar van 18 oktober 2018 bevat geen andere informatie over de behandeling en het te verwachten herstel.
2.18.
De rechtbank vindt dat verweerder ook in deze zaak onvoldoende informatie heeft verzameld over de ernst van de medische aandoening van de werknemer op 25 juni 2018 en onvoldoende concreet heeft onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel bestond op deze datum. Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en berust op een ondeugdelijke medische grondslag.
Conclusie
2.19.
Het voorgaande betekent dat de bestreden besluiten van 9 augustus 2018 en
19 maart 2019 worden vernietigd. Gelet op het benodigde nadere medisch onderzoek, ziet de rechtbank geen ruimte om uit oogpunt van finale geschilbeslechting de rechtsgevolgen in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal verweerder opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met betrekking tot de beoordelingsmomenten 1 november 2016, 4 april 2017,
8 februari 2018 en 25 juni 2018. Normaal gesproken bepaalt de rechtbank de termijn waarop een nieuwe beslissing genomen moet worden op zes weken. Vanwege de overheidsmaatregelen die er thans gelden in verband met de coronacrisis, zal de rechtbank de beslistermijn bepalen op vier maanden na dagtekening van deze uitspraak.
Proceskosten en griffierecht
2.20.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. In de zaken van werkgeefster met nummers 19/558 en 19/3026 stelt de rechtbank de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Verder heeft de werkgeefster een factuur van
€ 1.482,25 overgelegd voor de inschakeling van, en rapportage door, een medisch deskundige. De rechtbank is van oordeel dat deze factuur volstaat ter onderbouwing van de gemaakte kosten. De genoemde kosten komen geheel voor vergoeding in aanmerking. De totale door verweerder aan de werkgeefster te vergoeden proceskosten komen hiermee op
€ 3.057,25.
2.21.
In de zaak van de werknemer met nummer 19/1597 stelt de rechtbank de kosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
2.22.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank verder dat verweerder het door de werknemer in de zaak 19/1597 (€ 47,-) en het door de werkgeefster in de zaken 19/558 en 19/3026 (1x € 47,-) betaalde griffierecht aan hen vergoedt.
2.23.
De werknemer heeft nog verzocht om vergoeding van de wettelijke rente. Omdat de beoordeling van dit verzoek afhankelijk is van de nieuw te nemen besluiten door verweerder, ligt het nu niet op de weg van de rechtbank om zich daarover uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij de nieuw te nemen besluiten ook zal moeten beslissen over het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente.

3.Beslissing

zaaknummer 18/3516:
- verklaart het beroep van de werknemer tegen het besluit van 9 augustus 2018 niet- ontvankelijk;
zaaknummers 19/558, 19/3026 en 19/1597:
- verklaart de beroepen van de werkgeefster en de werknemer gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 9 augustus 2018 en 19 maart 2019;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met betrekking tot de beoordelingsmomenten 1 november 2016, 4 april 2017, 8 februari 2018 en 25 juni 2018 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder de nieuwe besluiten op bezwaar binnen uiterlijk vier maanden na dagtekening van deze uitspraak moet nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van werkgeefster tot een bedrag van
€ 3.057,25;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van werknemer tot een bedrag van
€ 525,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan werkgeefster te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan werknemer te vergoeden.
Deze uitspraak is op 15 april 2020 gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
(
de rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.