ECLI:NL:RBMNE:2020:1568

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 478
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na weigering medische machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.E. Stefels, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Mijs. Eiseres had een Ziektewet (ZW)-uitkering die per 1 augustus 2018 was geschorst en beëindigd door verweerder, omdat eiseres geen medewerking had verleend aan het opvragen van medische gegevens. Eiseres was van mening dat zij door de bedrijfsarts onbehoorlijk was behandeld en dat haar psychische klachten niet in aanmerking waren genomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk toestemming had moeten geven voor het opvragen van medische informatie, aangezien dit noodzakelijk was voor het vaststellen van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat de weigering van eiseres om een medische machtiging te ondertekenen, leidde tot onvoldoende medewerking aan het onderzoek van verweerder. Hierdoor was de beëindiging van de ZW-uitkering per 1 augustus 2018 terecht. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, wat betekent dat de beëindiging van de uitkering in stand bleef. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.E. Stefels),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2018 (het schorsingsbesluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 1 augustus 2018 geschorst.
Bij besluit van 24 augustus 2018 (het beëindigingsbesluit) heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 1 augustus 2018 beëindigd.
Bij besluit van 28 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend en verweerder verzocht de juridische grondslag van het bestreden besluit nader toe te lichten.
Bij brief van 30 oktober 2019 heeft verweerder een toelichting gegeven. Vervolgens heeft eiseres bij brief van 27 november 2019 gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek op 31 december 2019 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was werkzaam bij de [werkgever] (werkgever). Werkgever is eigen risicodrager voor de uitvoering van de ZW. Eiseres is op 30 december 2016 uitgevallen voor haar werkzaamheden. Het dienstverband is op 8 maart 2017 geëindigd. Op 10 augustus 2018 heeft werkgever verweerder verzocht de ZW-uitkering van eiseres per 1 augustus 2018 op te schorten. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder conform dit verzoek beslist. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit 2 conform het daartoe strekkende verzoek van de werkgever van 22 augustus 2018 de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 1 augustus 2018 beëindigd.
2. Het bestreden besluit gaat over de opschorting en beëindiging van de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 1 augustus 2018. Verweerder heeft aan de schorsing ten grondslag gelegd dat eiseres geen medewerking heeft verleend aan de bedrijfsarts om medische informatie op te vragen bij de behandelend sector. De bedrijfsarts kan daardoor de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet vaststellen. Daarom heeft verweerder de ZW-uitkering tevens beëindigd.
3. Eiseres is het niet eens met het opschorten en beëindigen van haar uitkering. Zij vindt dat zij door de bedrijfsarts onbehoorlijk is bejegend en onder druk is gezet om een machtiging te ondertekenen voor het opvragen van medische informatie. De bedrijfsarts heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met haar psychische klachten. Onder die omstandigheden kon van haar niet worden verlangd dat zij een machtiging zou tekenen. Bovendien heeft zij voldoende meegewerkt, heeft ze alle benodigde gegevens ter beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid overgelegd en was het opvragen van medische informatie niet nodig.
4. De rechtbank vindt dat eiseres wel toestemming voor het opvragen van medische informatie moest geven door het tekenen van een medische machtiging. Voor dit oordeel is het volgende van belang. Eiseres maakte aanspraak op een ZW-uitkering. Iedereen die aanspraak maakt op zo’n uitkering moet op grond van de ZW meewerken aan het onderzoek van verweerder om vast te stellen of diegene arbeidsongeschiktheid is en wat zijn of haar belastbaarheid is. Ook moet degene die aanspraak maakt op zo’n uitkering meewerken aan een medisch onderzoek als dat nodig is voor een goede begeleiding in het kader van de re-integratieverplichtingen van zijn of haar werkgever. In het geval van eiseres, vond de bedrijfsarts het voor zijn onderzoek nodig om inzage te krijgen in de medische informatie van de behandelaars van eiseres. De beoordeling of inzage nodig is, is aan de bedrijfsarts. Dit betekende dat eiseres op verzoek van de bedrijfsarts een machtiging moest ondertekenen. Omdat eiseres weigerde om een medische machtiging te ondertekenen, heeft zij niet voldoende meegewerkt aan het onderzoek van verweerder.
5. De rechtbank vindt dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij niet voldoende heeft meegewerkt door het ondertekenen van de medische machtiging te weigeren. Het beroep van eiseres op psychische klachten en het gedrag van de bedrijfsarts maakt dat niet anders. De reden hiervoor is dat uit de stukken niet blijkt dat eiseres door psychische klachten en het gedrag van de bedrijfsarts niet in staat was om de machtiging te ondertekenen. Er is dus geen reden om te oordelen dat het door het gedrag van de bedrijfsarts komt dat zij de machtiging niet heeft getekend. Ook blijkt uit de gedingstukken niet dat de bedrijfsarts rekening had moeten houden met een mogelijke escalatie van het gesprek tijdens het spreekuur in juni 2018 en dat hij daarom ander gedrag had moeten vertonen. Uit een email van 25 juli 2018 van de bedrijfsarts aan (een medewerker van) de werkgever blijkt bovendien dat hij zich ervan bewust was dat het gesprek met eiseres stroef verliep en dat het beter was om een volgend spreekuur bij een andere (vrouwelijke) bedrijfsarts in te plannen. De rechtbank vindt dit naar eiseres toe een zeer zorgvuldige handelwijze. Dat de bedrijfsarts de arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen vaststellen komt daarom voor rekening en risico van eiseres.
6. Indien iemand niet meewerkt aan een medisch onderzoek, zoals aan het opvragen van medische informatie, kan de ZW-utikering worden geschorst of ingetrokken. De rechtbank begrijpt dat eiseres vindt dat in haar geval de ZW-uitkering niet mocht worden geschorst of ingetrokken. Zij geeft als reden daarvoor dat zij niet kon weten dat als zij de machtiging niet zou ondertekenen de ZW-uitkering zou worden ingetrokken. Volgens eiseres is in het schorsingsbesluit niet aangekondigd dat de ZW-uitkering zou kunnen worden ingetrokken, terwijl in dat besluit ook geen termijn wordt genoemd om te reageren. Eiseres dacht daarom dat ze nog voldoende tijd had om (alsnog) mee te werken.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Eiseres had als uitkeringsgerechtigde moeten en kunnen weten dat het niet voldoen aan een verplichting op grond van de ZW gevolgen kan hebben voor haar recht op een ZW-uitkering. Daarnaast blijkt uit de stukken dat eiseres ook daadwerkelijk wist dat haar ZW-uitkering zou kunnen worden opgeschort als zij weigerde een medische machtiging te ondertekenen. Haar werkgever had dat immers aan haar en aan haar gemachtigde voldoende duidelijk gemaakt. Dat eiseres op de hoogte was van de mogelijkheid dat haar uitkering zou worden stopgezet als zij niet de machtiging zou tekenen, blijkt onder meer uit de e-mail van 30 juli 2018 aan de werkgever en de reactie van de voormalig gemachtigde daarop. De werkgever heeft eiseres in een e-mail van 2 augustus 2018 ook expliciet op haar meewerkverpichting en de mogelijk gevolgen voor de uitkering gewezen. In de brief van eiseres van 3 augustus 2018 aan het Uwv schrijft eiseres dat haar werkgever aan haar heeft meegedeeld dat als zij niet zou meewerken, haar uitkering kan worden opgeschort. Uit de e-mails van 6 en 9 augustus 2018 van eiseres aan haar werkgever blijkt ook dat eiseres op de hoogte was gesteld dat de medische machtiging nodig was vanwege een medisch onderzoek voor het vaststellen van de belastbaarheid voor de reïntegratieverplichtingen. Ook blijkt daaruit dat eiseres volhardde in haar weigering tot het tekenen van de machtiging.
8. De rechtbank is het niet eens met eiseres dat in het schorsingsbesluit nogmaals uitdrukkelijk moest worden vermeld dat het niet meewerken kan leiden tot beëindiging van de ZW-uitkering en dat bovendien ook in dit besluit een termijn voor alsnog meewerken moest worden gesteld. Zoals de rechtbank hiervoor heeft uitgelegd was eiseres op de hoogte van de mogelijke gevolgen van het niet meewerken aan opvragen van medische informatie door het onderteken van een machtiging. Vanwege alle e-mails voorafgaande aan het schorsingsbesluit was zij ook op de hoogte van de reden van het schorsingsbesluit en de mogelijke gevolgen voor haar uitkering. Desondanks heeft eiseres na het schorsingsbesluit geen contact opgenomen met haar werkgever of bedrijfsarts om alsnog haar medewerking te verlenen. De rechtbank vindt daarom dat eiseres na het schorsingsbesluit nog steeds onvoldoende meewerkte aan medisch onderzoek ter beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Verweerder mocht daarom om deze reden met het beëindigingsbesluit de ZW-uitkering met ingang van 1 augustus 2018 beëindigen. De rechtbank voegt hieraan toe dat bij de hoorzitting tijdens de bezwaarfase (aan de voormalig gemachtigde van eiseres) is uitgelegd dat eiseres alsnog kon meewerken om het probleem, het niet kunnen vaststellen van de arbeidsongeschiktheid, op te lossen. Eiseres heeft ook na de hoorzitting volhard in haar weigering een machtiging te ondertekenen. Voor zover de voormalig gemachtigde de gevolgen van deze houding niet voldoende heeft uitgelegd aan eiseres, moet dat voor haar rekening blijven. De rechtbank concludeert dat verweerder de ZW-uitkering terecht per 1 augustus 2018 heeft beëindigd.
9. Over de door verweerder genoemde grondslagen in het bestreden besluit en de daaraan voorafgaande besluiten merkt de rechtbank nog het volgende op.
10. Anders dan eiseres vindt de rechtbank niet dat de grondslag van de opschorting zoals genoemd in het schorsingsbesluit, in het bestreden besluit is gewijzigd. In het bestreden besluit is de grondslag alleen duidelijker opgeschreven. Verweerder heeft op grond van artikel 47a van de ZW de betaling van de ZW-uitkering per 1 augustus 2018 mogen opschorten omdat eiseres niet heeft meegewerkt aan onderzoek ter beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit artikel 45 van de ZW aan de beëindiging van de ZW-uitkering ten grondslag heeft gelegd zonder daarbij aan te geven welk specifiek onderdeel van artikel 45 van toepassing is. De rechtbank vindt het bestreden besluit in zoverre onduidelijk. Tijdens de zitting en in zijn brief van 30 oktober 2019 heeft verweerder hierover toegelicht dat artikel 45 van de ZW abusievelijk in het bestreden besluit als grondslag is vermeld. Volgens verweerder wordt artikel 45j van de ZW bedoeld als grondslag. Omdat eiseres volhield dat zij niet wilde meewerken aan medisch onderzoek, diende de ziektewetuitkering te worden opgeschort.
12. De rechtbank overweegt dat in artikel 45j van de ZW in feite de (vaststelling van het recht op) uitkering wordt opgeschort totdat de verzekerde meewerkt aan medisch onderzoek en blijkt dat er daadwerkelijk recht is op ziekengeld. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2005-2006, 30 682, nr 3) bij onder andere (het huidige) artikel 45j van de ZW blijkt dat dit artikel beoogt te bevorderen dat personen die een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering indienen gevolg geven aan een oproep van het Uwv voor een medisch onderzoek.
Nu aan eiseres al op een eerder moment een ZW-uitkering is toegekend en er dus sprake is van een doorlopend ZW-recht, is een situatie als bedoeld in artikel 45j van de ZW niet aan de orde. De beëindiging van de ZW-uitkering dient daarom naar het oordeel van de rechtbank te worden gebaseerd op artikel 45 en 30a van de ZW. Op grond van laatstgenoemde bepaling herziet verweerder (kort gezegd) een besluit tot toekenning van ziekengeld of trekt het dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 45 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat of als om andere redenen het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn. Een overtreding van de in artikel 45 van de ZW genoemde verplichtingen is onder meer als door toedoen van de verzekerde het medisch onderzoek niet kan plaatsvinden. Zoals de rechtbank hiervoor al aangaf, heeft een deel van het medisch onderzoek niet kunnen plaatsvinden omdat eiseres geen medische machtiging wilde tekenen omdat zij haar toestemming weigerde voor het opvragen van medische informatie.
13. Eiseres heeft nog aangevoerd dat de beëindiging van haar ZW-uitkering per 1 augustus 2018 disproportioneel is, gelet op de voorgeschiedenis, de omstandigheden van het geval, en het ontbreken van verwijtbaarheid. Nu verweerder geen maatregel heeft opgelegd als bedoeld in artikel 45 van de ZW, maar de beëindiging van de ZW-uitkering is gebaseerd op artikel 30a van de ZW, kan deze beroepsgrond naar het oordeel van de rechtbank niet slagen.
14. Voor zover het beroep op disproportionaliteit van de beëindiging van de ZW-uitkering moet worden aangemerkt als een beroep op dringende redenen als bedoeld in het tweede lid van artikel 30a van de ZW, overweegt de rechtbank dat wat eiseres heeft aangevoerd geen dringende redenen vormt op basis waarvan verweerder had moeten afzien van bëindiging van de ZW-uitkering.
15. De rechtbank zal het beroep, gelet op wat onder 12. is overwogen, gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dat betrekking heeft op de beëindiging van de ZW-uitkering per 1 augustus 2018. Gelet op wat is overwogen onder 7. en 8. zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht in stand laten.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de beëindiging van de ZW-uitkering;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier op 24 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.