ECLI:NL:RBMNE:2020:1539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
7983343
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake concurrentiebeding en boetebeding tussen werknemer en werkgever in de schoonheidsbranche

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, [eiser], en haar voormalige werkgever, [gedaagde], die een schoonheidssalon exploiteert. De werkneemster had haar arbeidsovereenkomst opgezegd en was van plan om bij een concurrent te gaan werken, wat leidde tot een geschil over de geldigheid van een non-concurrentiebeding dat in haar arbeidsovereenkomst was opgenomen. De werkgever vorderde onder andere een verbod op de werkzaamheden bij de concurrent en betaling van een boete wegens overtreding van het concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelde dat het non-concurrentiebeding rechtsgeldig was en dat de werkneemster dit had overtreden door betrokken te zijn bij een concurrerende salon die op minder dan 3 kilometer afstand was gevestigd. De vordering van de werkgever tot betaling van een boete van € 5.000,- werd toegewezen, evenals een boete van € 250,- voor iedere dag dat de werkneemster in strijd met het verbod handelde. Daarnaast werd de werkneemster veroordeeld tot het staken van haar werkzaamheden voor de concurrent. In conventie werd de werkgever veroordeeld tot het ongedaan maken van onterecht ingehouden bedragen op het salaris van de werkneemster, met wettelijke rente en verhoging. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 7983343 AC EXPL 19-2941 LvdH/1470
en
zaaknummer 8203915 AC EXPL 19-4374 (provisionele vordering)
Vonnis van 22 april 2020
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Beele,
tegen:
[gedaagde] , h.o.d.n. [schoonheidssalon 1],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E. van Haasteren (Stichting Achmea Rechtsbijstand).

1.De procedure

in conventie, in reconventie en in de provisionele vordering
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 december 2019;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens houdende akte wijziging van eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie met producties 7 en 8;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie tevens conclusie van antwoord in de provisionele vordering met producties 7 tot en met 16;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de brief van 20 januari 2020 van de zijde van [gedaagde] met USB-stick met geluidsopnamen.
1.2.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020, waarbij [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na afloop van de comparitie hebben partijen verzocht om aanhouding om te onderzoeken of zij tot een minnelijke regeling zouden kunnen komen. Bij brieven van 28 januari 2020 hebben beide partijen bericht dat dat niet is gelukt en hebben zij de kantonrechter gevraagd vonnis te wijzen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaresse van schoonheidssalon [schoonheidssalon 1] in [vestigingsplaats] .
2.2.
[eiser] is met ingang van 1 november 2010 in dienst getreden bij [schoonheidssalon 1] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 november 2011. Zij zou voor 8 uren per week werkzaamheden verrichten als schoonheidsspecialiste tegen een bruto uurloon van € 5,92.
2.3.
In die arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 12. Concurrentiebeding
Het is de werknemer verboden tijdens de dienstbetrekking, zonder schriftelijke toestemming van de werkgever, in enigerlei vorm een zaak, gelijk of gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever te vestigen, te drijven mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, als ook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij vergoeding om niet of daarin een aandeel van welke aard te hebben.
Het in het vorig lid beschreven beding geldt tevens gedurende een periode van twee jaar na beëindiging van de dienstbetrekking, voor zover het een bedrijf betreft dat gevestigd is binnen een straal van 15 kilometer, gerekend vanaf de vestigingsplaats van de werkgever.
Het is de werknemer voorts verboden om tijdens en gedurende twee jaar na beëindiging van de dienstbetrekking in welke vorm dan ook werkzaamheden te verrichten of daarbij op enigerlei wijze betrokken te zijn voor natuurlijke- of rechtspersonen, die cliënten zijn van de werkgever.
Bij overtreding van de in lid 1 tot en met 3 omschreven verboden verbeurt werknemer te behoeve van werkgever een direct opeisbare boete van vijfduizend Euro voor iedere overtreding en daarboven van tweehonderd vijftig Euro voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
Dit onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te vragen.”
2.4.
Na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 1 november 2011 is [eiser] als schoonheidsspecialiste werkzaam gebleven bij [schoonheidssalon 1] . Dit is tussen partijen niet schriftelijk vastgelegd.
2.5.
Op 31 mei 2019 heeft [eiser] haar arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 juli 2019.
2.6.
Bij brief van 14 juni 2019 is [eiser] door de (toenmalig) gemachtigde van [gedaagde] gewezen op het concurrentiebeding. In die brief wordt melding gemaakt van het feit dat [gedaagde] heeft vernomen dat [eiser] voornemens is bij een (directe) concurrent in dienst te treden dan wel dat zij voornemens is haar eigen onderneming te starten. [eiser] wordt in de brief gesommeerd haar werkzaamheden te staken en gestaakt te houden totdat het concurrentiebeding is geëindigd.
2.7.
Partijen hebben daarna in correspondentie tussen de gemachtigden nog getracht tot een minnelijke oplossing te komen, maar dat is niet gelukt.

3.De vordering en het verweer

in conventie:

3.1.
[eiser] vordert na wijziging – samengevat – bij vonnis:
primair:
I. het in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentie-, relatie- en boetebeding, indien van toepassing, vanaf 1 juli 2019 buiten werking te stellen;
II. [gedaagde] te gelasten de volgens de salarisspecificatie te veel opgenomen vakantie-uren te wijzigen in 21,5 uren (overeenkomend met een bedrag van € 254,99);
III. [gedaagde] te gelasten om de volgens de salarisspecificatie opgenomen inhoudingen van € 317,63 netto, € 544,50 netto en € 30,00 netto ongedaan te maken dan wel te corrigeren en de bedragen alsnog aan [eiser] te betalen;
IV. [gedaagde] te gelasten een gecorrigeerde salarisspecificatie op te stellen;
V. veroordeling van [gedaagde] om over het nettoloon dat resulteert uit de gecorrigeerde salarisspecificatie aan [eiser] de wettelijke verhoging te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 1.850,11 voor elke maand dat [gedaagde] haar ten onrechte aan een vermeend non-concurrentiebeding en relatiebeding heeft gehouden vanaf 1 juli 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair:
VII. voor zover de rechter oordeelt dat er een relatiebeding, een non-concurrentiebeding en een boetebeding van kracht zouden zijn:
- het boetebeding te matigen tot nihil;
- de geografische en temporele reikwijdte van het non-concurrentiebeding en de temporele reikwijdte van het relatiebeding zodanig te beperken dat [eiser] haar werkzaamheden als schoonheidsspecialiste op korte afstand van haar woning kan hervatten;
VIII. [gedaagde] te gelasten de volgens de salarisspecificatie te veel opgenomen vakantie-uren te wijzigen in 21,5 uren (overeenkomend met een bedrag van € 254,99);
IX. [gedaagde] te gelasten om de volgens de salarisspecificatie opgenomen inhoudingen van € 317,63 netto, € 544,50 netto en € 30,00 netto ongedaan te maken dan wel te corrigeren en de bedragen alsnog aan [eiser] te betalen;
X. [gedaagde] te gelasten een gecorrigeerde salarisspecificatie op te stellen;
XI. veroordeling van [gedaagde] om over het nettoloon dat resulteert uit de gecorrigeerde salarisspecificatie aan [eiser] de wettelijke verhoging te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
primair en subsidiair:
XII. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
XIII. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie:
3.3.
[gedaagde] vordert na wijziging – samengevat – bij vonnis:
primair:
I. een veroordeling van [eiser] om de werkzaamheden ten behoeve van [schoonheidssalon 2] te staken en gestaakt te houden gedurende de looptijd van het concurrentiebeding, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare boete van € 5.000,-, te vermeerderen met € 250,- voor iedere dag waarop [eiser] na dit vonnis in strijd handelt met deze veroordeling;
II. veroordeling van [eiser] tot betaling van de verbeurde contractuele boete van € 20.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de voldoening;
III. veroordeling van [eiser] tot onverkorte nakoming van het concurrentiebeding, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare boete van € 5.000,-, te vermeerderen met
€ 250,- voor iedere dag waarop [eiser] na dit vonnis in strijd handelt met deze veroordeling;
subsidiair:
IV. [eiser] te verbieden om jegens [gedaagde] onrechtmatig te handelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
V. veroordeling van [eiser] de door onrechtmatige concurrentie aan [gedaagde] toegebrachte schade, welke schade bij wijze van voorschot wordt begroot op € 20.000,-;
VI. veroordeling van [eiser] om de toegebrachte schade door onrechtmatige concurrentie aan [gedaagde] te vergoeden, op te maken bij staat;
primair en subsidiair:
veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de provisionele vordering:
3.5.
[eiser] vordert – kort gezegd –:
primair:
- schorsing van het non-concurrentie, het relatie- en het boetebeding totdat in de bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist;
subsidiair:
- buitenwerkstelling van de geografische reikwijdte van het non-concurrentiebeding en het relatiebeding;
- beperking van het concurrentie- en het relatiebeding tot vijf maanden na afloop van de arbeidsovereenkomst;
- matiging van het boetebeding tot nihil;
primair en subsidiair:
- veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

in de provisionele vordering:

4.1.
In de hoofdzaak zal hierna zowel in conventie als in reconventie een eindvonnis worden gewezen. [eiser] heeft daarom geen belang bij de verzochte voorziening voor de duur van het geding. Op deze vordering hoeft daarom niet te worden beslist.
in conventie en in reconventie:
4.2.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie worden deze vorderingen gezamenlijk behandeld.
Rechtsgeldig non-concurrentie- en relatiebeding?
4.3.
In de dagvaarding heeft [eiser] als grondslag voor haar vordering aangevoerd dat geen sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen non-concurrentie- en relatiebeding, omdat deze bedingen zijn opgenomen in de aanvankelijk gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, en er inmiddels sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.4.
[gedaagde] betwist deze stelling en voert aan dat de (eerste) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na 1 november 2011 telkens stilzwijgend is verlengd, waardoor er van rechtswege uiteindelijk een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Omdat de voorwaarden waaronder de eerste arbeidsovereenkomst is aangegaan inhoudelijk niet zijn gewijzigd, mag de inhoud van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden aangenomen te zijn de inhoud van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, aldus [gedaagde] .
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de schriftelijke en door [eiser] ondertekende arbeidsovereenkomst van 16 november 2010 een non-concurrentie- en relatiebeding bevat. Na afloop van deze arbeidsovereenkomst zijn de werkzaamheden bij [gedaagde] door [eiser] onverminderd voortgezet. De arbeidsovereenkomst is aldus telkens stilzwijgend verlengd, waardoor er na verloop van tijd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst van 16 november 2010 is voortgezet met inbegrip van het non-concurrentie- en het relatiebeding. Deze bedingen hebben hun gelding behouden en behoefden niet opnieuw te worden overeengekomen. Dit zou anders zijn geweest als er een gewijzigde arbeidsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen, bijvoorbeeld door een wijziging in de functie van [eiser] of in de aard van haar werkzaamheden waardoor het concurrentiebeding zwaarder zou zijn gaan drukken. Dat hiervan sprake is geweest is niet gesteld noch gebleken. Dat [eiser] periodiek een salarisverhoging heeft ontvangen en meer uren is gaan werken maakt dit oordeel niet anders. Dat deze bedingen op enig moment zwaarder zijn gaan drukken heeft zij niet gesteld.
4.6.
Tussen partijen zijn aldus een rechtsgeldig non-concurrentie- en relatiebeding van kracht.
Gehele of gedeeltelijke vernietiging van het relatie-, non-concurrentie- en boetebeding?
4.7.
[eiser] heeft in de dagvaarding vermeld dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd omdat haar elders betere financiële perspectieven werden geboden en omdat zij vanwege privéomstandigheden gedwongen was om een hoger inkomen te verkrijgen dan bij [gedaagde] . Afgezien van het feit dat zij deze omstandigheden niet concreet heeft toegelicht, zij heeft hieraan echter kennelijk niet de conclusie verbonden dat deze bedingen vernietigd zouden moeten worden.
4.8.
Bij conclusie van repliek heeft zij haar eis in die zin gewijzigd, dat zij (alsnog) vordert de non-concurrentie-, relatie- en boetebedingen buiten werking te stellen (kennelijk is bedoeld: op de voet van artikel 7:653 lid 3 BW te vernietigen), voor zover deze tussen partijen van toepassing zouden zijn.
4.9.
Bij conclusie van dupliek in reconventie heeft [eiser] een nadere toelichting op de reden van opzegging gegeven. Zij stelt dat zich bij haar in toenemende mate een gevoel van onvrede heeft ontwikkeld. Zij had aangegeven meer te willen werken dan de aanvankelijk overeengekomen 8 uur per week, en aan die wens werd ook tegemoetgekomen als er meer uren beschikbaar waren. Tot 2015 bleef de arbeidsovereenkomst echter formeel op 8 uur per week gehandhaafd. Zekerheid over uitbreiding van het aantal uren werd niet gegeven. Zij heeft meerdere malen om opslag gevraagd, maar [gedaagde] gaf steevast als antwoord dat zij het niet kon betalen. [eiser] heeft pas opslag gekregen toen zij had aangegeven elders te hebben gesolliciteerd en dat zij daar meer zou kunnen gaan verdienen. Verder bleek dat een jongere collega van haar een hoger uurloon ontving dan zij. Toen zij loonsverhoging had gekregen gaf [gedaagde] aan dat zij daarover niets aan haar collega’s mocht melden, op straffe van een waarschuwing. Het onaangename gevoel bij [eiser] werd versterkt toen [gedaagde] haar had gevraagd haar te voorzien van kritische opmerkingen over een collega. Verder vroeg [gedaagde] haar om te bevestigen dat scheuren in de salon waren ontstaan na bouwwerkzaamheden in het aangrenzende pand, terwijl die scheuren volgens [eiser] al eerder aanwezig waren. [gedaagde] heeft volgens [eiser] bij de betrokken aannemer toch om een schadevergoeding gevraagd. Ook de overige omstandigheden waren verre van stimulerend: zij moest werken in een zeer kleine werkruimte met alleen de hoogstnoodzakelijke voorzieningen.
4.10.
Namens [gedaagde] is aangevoerd dat haar belang bij handhaving van het non-concurrentie- en relatiebeding groot is. Zo heeft [eiser] in de tijd dat zij werkzaam was bij schoonheidssalon [schoonheidssalon 1] kennis gekregen over het klantenbestand van de salon en weet zij op welke wijze die klanten graag bediend willen worden. Ook is [eiser] bekend geworden met de omzetten, hoe [gedaagde] nieuwe behandelingen in de markt wil gaan presenteren en aanbieden en wat de strategie zal gaan zijn. Verder hield [eiser] zich bij [schoonheidssalon 1] bezig met de inkoop en is zij bekend met de inkoopprijzen, wat de hardlopers zijn in het assortiment en waarop het beste verdienmodel zit.
4.11.
De kantonrechter overweegt het volgende.
De bedingen die hier aan de orde zijn kunnen geheel of gedeeltelijk worden vernietigd als de werknemer in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever onbillijk wordt benadeeld.
Met betrekking tot het belang van de zijde van [gedaagde] bij handhaving van de bedingen overweegt de kantonrechter dat zij op de zitting heeft erkend dat de prijsstelling en de marges van de door haar verkochte product openbaar zijn. Dat [eiser] van die gegevens kennis heeft kan dus niet meewegen. [gedaagde] heeft zich er ook op beroepen dat sprake is geweest van direct klantencontact. Dit kan wel meewegen, omdat voldoende aannemelijk is dat in deze branche persoonlijk contact van klanten met bepaalde medewerkers van een schoonheidssalon van belang is. Het is dan bepaald niet ondenkbaar dat klanten bij het vertrek van een bepaalde medewerker zelf op zoek gaan naar de nieuwe werkplek van een medewerker, en dat zij zich door die medewerker ook laten behandelen, zeker als de nieuwe vestiging - zoals hier mogelijk het geval is - slechts op 3 km afstand van de vorige werkplek gelegen is. Het verwijt van [gedaagde] dat [eiser] zélf ex‑klanten continu actief heeft benaderd heeft zij echter onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat dát verwijt niet terecht is.
[gedaagde] heeft zich er ook op beroepen dat zij belang heeft bij handhaving van de bedingen om een signaal af te geven aan anderen dat zij overtreding daarvan niet tolereert. Zij wijst er daarbij op dat een voormalig werknemer van haar in Baarn een schoonheidssalon was begonnen en klanten heeft meegenomen, zelfs de allerbeste. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt ook dit belang mee in het voordeel van [gedaagde] .
4.12.
Met betrekking tot het belang van [eiser] gaat het er onder meer om dat haar recht op vrijheid van arbeidskeuze door de bedingen niet teveel mag worden beperkt doordat het non-concurrentiebeding haar verbiedt om binnen een straal van 15 km concurrerende werkzaamheden. Een straal van 15 km komt in deze omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet onredelijk voor. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd uiteengezet om welke reden zij onbillijk in haar belang wordt geschaad. Zij heeft niet gesteld dat het voor haar niet goed mogelijk is buiten een straal van 15 km vanaf de vestiging van [gedaagde] ander werk te vinden. Dat had wel op haar weg gelegen, omdat zij in [woonplaats] woont en [gedaagde] in haar conclusie van dupliek (punt 55) onweersproken heeft gesteld dat in [woonplaats] 58 schoonheidssalons zijn gevestigd en dat [eiser] daar kan gaan werken (kennelijk omdat [woonplaats] buiten de straal van 15 km vanaf de vestiging van [gedaagde] ligt). Verder heeft [eiser] op de zitting aangegeven inmiddels werkzaam te zijn buiten de schoonheidsbranche. Het is haar dus wel gelukt om elders een inkomen te verwerven. In hoeverre zij door deze (gedwongen) keuze in haar belang is benadeeld heeft zij niet onderbouwd omdat zij over de arbeidsvoorwaarden geen enkele formatie heeft verstrekt. Zij heeft volstaan met de mededeling dat zij promotiewerk doet voor een merk van De Bijenkorf.
Wat [eiser] heeft aangevoerd over de reden om de arbeidsovereenkomst op te zeggen kan gelet op het voorgaande niet bijdragen aan het oordeel dat een in acht te nemen straal van 15 km onredelijk is.
4.13.
Ten slotte neemt de kantonrechter bij de afweging van de belangen van partijen in aanmerking dat - zoals hierna zal blijken - voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] heimelijk en met een vooropgezet plan betrokken is (geweest) bij het opzetten van een concurrerende onderneming op een afstand van (slechts) 3 km, maar in ieder geval ruim binnen een straal van 15 km, van de vestiging van [gedaagde] .
4.14.
Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter in dit geval ook de duur van de bedingen, twee jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, niet onredelijk, mede omdat [eiser] tegen deze duur ook niets heeft ingebracht.
4.15.
De vordering tot vernietiging van de bedingen moet dus worden afgewezen.
Het door [gedaagde] gevorderde verbod en de gevorderde boetes
4.16.
[gedaagde] heeft in reconventie primair gevorderd [eiser] te verbieden in strijd met de bedingen te handelen op straffe van verbeurte van de overeengekomen boete, en haar tevens te veroordelen tot betaling van verbeurde boetes tot een bedrag van € 20.000,-. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] dit heeft bedoeld te vorderen vanaf 1 juli 2019, aangezien dit het moment is geweest waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd.
4.17.
Haar stelling dat [eiser] het non-concurrentiebeding heeft overtreden heeft [gedaagde] als volgt onderbouwd.
De schoonheidssalon [schoonheidssalon 2] staat sinds 1 augustus 2019 op naam van de vader van [eiser] , [A] . Deze schoonheidssalon is een directe concurrent van [schoonheidssalon 1] , de salon van [gedaagde] . Beide salons bieden dezelfde schoonheidsbehandelingen aan klanten. [schoonheidssalon 2] is op minder dan 3 kilometer gevestigd van [schoonheidssalon 1] . Dit alles is niet door [eiser] betwist, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [schoonheidssalon 2] inderdaad een concurrent van [schoonheidssalon 1] is.
4.18.
Volgens [gedaagde] is [eiser] werkzaam bij [schoonheidssalon 2] , eventueel achter de schermen. Zij heeft diverse verklaringen overgelegd:
a. een transcriptie van een opgenomen gesprek tussen mevrouw [B] , een vaste klant van [schoonheidssalon 1] , met een zekere [C] , die werkzaam is bij [schoonheidssalon 2] , waarin deze [C] bevestigt dat de zaak is overgenomen door de vader van [eiser] en dat [eiser] in die zaak is begonnen; van dit gesprek is ook een geluidsbestand overgelegd;
b. een schriftelijke verklaring van [B] , waarin deze verklaart dat zij een afspraak had gemaakt voor een behandeling op 17 augustus, en dat aan haar op 9 augustus mevrouw [D] , de voormalig eigenaresse van [schoonheidssalon 2] , is meegedeeld dat haar behandeling door [eiser] ( [eiser] , kantonrechter) zou worden gedaan; van dit gesprek is ook een geluidsbestand overgelegd;
c. een WhatsAppbericht van mevrouw [E] , waarin deze bericht dat het juist is dat [schoonheidssalon 2] officieel op naam van de vader van [eiser] staat, dat zij dat al 2 jaar van plan zijn om zo het concurrentiebeding te ontlopen, en dat cliënten contact met [eiser] zoeken waarom zij niet meer bij [schoonheidssalon 1] geboekt kunnen worden;
d. een geluidsbestand met een opname van een gesprek tussen mevrouw [D] , de voormalig eigenaresse van [schoonheidssalon 2] , en [B] waarin eerstgenoemde bevestigt dat de prijslijst eraan komt, dat er nieuwe behandelingen zijn, en dat onder andere een Hot Stone-behandeling gegeven kan worden.
4.19.
[eiser] heeft hiertegen ingebracht dat een duidelijk begin van deze gesprekken
ontbreekt, dat de vragen onmiskenbaar richtinggevend zijn geweest voor een bepaald
antwoord, dat er sprake lijkt te zijn van geselecteerde fragmenten, en dat deze daarom buiten
beschouwing dienen te blijven.
4.20.
Voor zover [eiser] hiermee bedoeld heeft te stellen dat deze geluidsbestanden buiten beschouwing dienen te blijven omdat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Volgens vaste rechtspraak wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang van partijen om hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd (HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942). Dergelijke bijkomende omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
4.21.
Ook overigens heeft [eiser] de inhoud van deze verklaringen onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft er geen voldoende en concreet onderbouwde verklaring voor gegeven wat zij precies met haar vader heeft afgesproken over haar betrokkenheid bij de nieuwe salon. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij hoopt in de toekomst in de zaak van haar vader te kunnen gaan werken, maar dat vindt de kantonrechter een onvoldoende duidelijke verklaring. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat het niet direct voor de hand ligt dat haar vader, installateur, een schoonheidssalon overneemt terwijl zijn dochter in dezelfde periode ontslag heeft genomen bij een schoonheidssalon om
“elders”meer te gaan verdienen, terwijl die dochter betwist dat zij betrokken is bij of in dienst is van de door haar vader gekochte salon zonder aan te geven bij welke werkgever zij dan wél in dienst is getreden. Zonder nadere motivering is niet aannemelijk dat [eiser] bij de onderneming van haar vader geen enkele betrokkenheid heeft gedurende de looptijd van het non-concurrentiebeding.
4.22.
Op grond van het voorgaande staat voldoende vast dat [eiser] het non‑concurrentiebeding heeft overtreden. Het staat echter niet voldoende vast dat zij ook het relatiebeding heeft overtreden, omdat niet duidelijk is geworden of de afspraken van [schoonheidssalon 2] met (voormalige) klanten van [schoonheidssalon 1] zijn doorgegaan of niet.
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat het gevorderde verbod als hierna aan te geven zal worden toegewezen.
4.24.
Uit het voorgaande volgt tevens dat [eiser] de overeengekomen boete is verschuldigd. [gedaagde] heeft de wettelijke rente over de boete gevorderd met ingang van de dag van opeisbaarheid. De kantonrechter zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 augustus 2019, de datum waarop [schoonheidssalon 2] op naam van de vader van [eiser] is komen te staan.
4.25.
[eiser] heeft gevorderd de boete te matigen tot nihil. In artikel 6:94 BW is de maatstaf voor matiging opgenomen. In dit artikel is bepaald dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit betekent dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie ook HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638, NJ 2007/262, rov. 5.3).
4.26.
[eiser] heeft niet gemotiveerd waarom de billijkheid zou nopen tot een matiging van de boete. Ook overigens is daarvan niet gebleken. De kantonrechter zal daarom aan haar verzoek tot matiging voorbijgaan. Dit betekent dat de vordering van de direct opeisbare boete van € 5.000,- zal worden toegewezen. Hieruit volgt echter eveneens dat niet nogmaals een direct opeisbare boete van € 5.000,- zal worden verbeurd bij overtreding van het verbod, omdat deze (eenmalig verschuldigde) boete reeds is toegewezen.
4.27.
Ook al zou moeten worden uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagde] overgelegde verklaringen, onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] – behalve dat zij bij de oprichting van [schoonheidssalon 2] betrokken is geweest – ook daadwerkelijk werkzaamheden voor [schoonheidssalon 2] heeft verricht. De overeengekomen boete van € 250,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt is daarom (nog) niet verbeurd. Omdat het non-concurrentie- en het relatiebeding niet worden vernietigd en dus voortduren, betekent dit dat [eiser] , om te voorkomen dat zij deze boete alsnog verbeurt, zich dient te onthouden van overtreding van deze bedingen.
4.28.
[gedaagde] heeft aan haar vordering tot betaling van een boete nog toegevoegd: “
onverminderd het recht van [gedaagde] om volledige schadevergoeding te vorderen”. Dit gedeelte van de vordering, die overigens op geen enkele wijze nader is toegelicht, zal worden afgewezen. Op grond van artikel 7:651 BW, welke bepaling van dwingend recht is, mag de werkgever ter zake van hetzelfde feit immers niet boete heffen en tevens schadevergoeding vorderen. Door te kiezen voor het vorderen van de boete heeft zij zichzelf hiermee de mogelijkheid ontnomen om tevens schadevergoeding te vorderen.
Verlofuren
4.29.
[eiser] stelt dat zij over 2019 recht had op 63 uren aan verlof. In dat jaar zijn door haar meer uren verlof opgenomen, namelijk 84,5 uren. Een verschil van 21,5 uren. Volgens de eindafrekening die [eiser] van [gedaagde] heeft ontvangen is er echter een bedrag gelijk aan 32,37 teveel opgenomen verlofuren ingehouden.
4.30.
Door [gedaagde] is gemotiveerd betwist waarom een teveel opgenomen verlofsaldo van 21,5 uur niet klopt. Door haar is gemotiveerd aangevoerd waarom het teveel opgenomen verlofsaldo wel degelijk 32,37 uren dient te zijn. Het verschil lijkt onder meer te worden veroorzaakt doordat [eiser] de stelling betrekt dat zij over het jaar 2018 nog een verlofsaldo van 8 uren tegoed had. Deze stelling is door haar onvoldoende onderbouwd. Nu [gedaagde] die stelling gemotiveerd heeft betwist, zal de kantonrechter dit onderdeel van de vordering niet toewijzen.
Opleidingskosten
4.31.
Bij de conclusie van repliek komt [eiser] met een wijziging van haar vordering, inhoudende dat zij de bedragen die zijn ingehouden bij de eindafrekening terugvordert. Het gaat om bedragen die zouden zijn ingehouden vanwege een studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst. Het gaat om een nettobedrag van € 317,63, een nettobedrag van
€ 544,50 en een verrekening van € 30,- vanwege een afgenomen reinigingsproduct.
[eiser] stelt hierbij dat van een goed werkgever in geval er sprake is van een studiekostenbeding mag worden verwacht dat deze voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst een werknemer nadrukkelijk wijst op het beding en dat ditzelfde geldt als daadwerkelijk kosten worden gemaakt voor de opleiding. In beide situaties mag van de werkgever worden verwacht dat deze uitdrukkelijk wijst op de eventuele terugbetalingsverplichting. Dit is niet gebeurd. [gedaagde] heeft [eiser] noch voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, noch voorafgaand aan een eventuele opleiding met [eiser] gesproken over de financiële gevolgen daarvan voor [eiser] , aldus [eiser] .
4.32.
Namens [gedaagde] is gewezen op artikel 11 van de arbeidsovereenkomst, waarin een studiekostenbeding is opgenomen. In die bepaling is opgenomen dat de werknemer 75% van de kosten dient terug te betalen indien een werknemer binnen een jaar vertrekt. [eiser] heeft de cursussen Masterclass Be Lifted en de Masterclass Advanced Be Lifted op 22 januari 2019 respectievelijk 13 maart 2019 op kosten van [gedaagde] gevolgd. Vervolgens is [eiser] op 1 juli 2019 vertrokken. Haar vertrek is binnen een jaar na het volgen van de opleidingen, zodat [eiser] 75% aan [gedaagde] dient te vergoeden.
4.33.
De kantonrechter is van oordeel dat de terugvordering van de opleidingskosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het studiekostenbeding uit de arbeidsovereenkomst dateert van ruim 8 jaar vóór het volgen van de opleidingen. Voorts is van belang dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat de cursussen op haar initiatief door [eiser] zijn gevolgd en dat er geen (andere) afspraken omtrent de kosten zijn gemaakt omdat dat wel duidelijk was (naar de kantonrechter begrijpt: hetgeen hierover in de arbeidsovereenkomst stond).
Onder deze omstandigheden is de terugvordering van deze studiekosten niet toewijsbaar.
4.34.
Over de verrekening van de kosten van het reinigingsproduct overweegt de kantonrechter dat onvoldoende is vast komen te staan dat de handgeschreven notitie van [eiser] afkomstig is, zodat niet vaststaat dat zij dit reinigingsproduct heeft afgenomen.
4.35.
Het vorenstaande leidt de kantonrechter tot de slotsom dat de vordering tot terugbetaling aan [eiser] van € 317,63 netto, € 544,50 netto en € 30,- netto kan worden toegewezen. Dit geldt eveneens voor de vordering tot verstrekking van een gecorrigeerde salarisspecificatie.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.36.
De kantonrechter ziet aanleiding de over deze bedragen verschuldigde wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW te matigen tot 20%. De wettelijke rente over deze bedragen is als hierna aan te geven toewijsbaar, evenals de wettelijke rente.
Proceskosten
4.37.
Nu beide partijen in conventie over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten aldus worden gecompenseerd dat beide partijen de eigen kosten dragen. [eiser] zal in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die worden begroot op € 300,- aan salaris gemachtigde.
4.38.
De nakosten, waarvan [gedaagde] betaling vordert in de reconventionele procedure, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de provisionele vordering:
5.1.
verstaat dat op deze vordering niet hoeft te worden beslist;
in conventie:
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de inhoudingen van € 317,63 netto, € 544,60 netto en € 30,- netto ongedaan te maken en het totaal van deze bedragen, te weten € 892,13, alsnog aan [eiser] te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over deze bedragen tot een maximum van 20% en met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 30 juni 2019 tot het moment van voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot het verstrekken aan [eiser] van een gecorrigeerde salarisspecificatie;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
5.7.
veroordeelt [eiser] om werkzaamheden ten behoeve van [schoonheidssalon 2] te staken en gestaakt te houden gedurende de looptijd van het concurrentiebeding, zulks op straffe van verbeurte van een boete van € 250,- voor iedere dag of dagdeel waarop [eiser] na de datum van dit vonnis in strijd met deze veroordeling handelt, te betalen aan [gedaagde] ;
5.8.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een bedrag te betalen van € 5.000,- wegens overtreding van het concurrentiebeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2019 tot het moment van voldoening;
5.9.
veroordeelt [eiser] tot onverkorte nakoming van het concurrentiebeding, zulks op straffe van verbeurte van een boete van € 250,- voor iedere dag of dagdeel waarop [eiser] na de datum van dit vonnis in strijd handelt met deze veroordeling, te betalen aan [gedaagde] ;
5.10.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot het moment van deze uitspraak begroot op € 300,- aan salaris gemachtigde;
5.11.
veroordeelt [eiser] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 100,- aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling;
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met inga van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling;
5.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 april 2020.