Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 december 2019;
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende akte wijziging van eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie met producties 7 en 8;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie tevens conclusie van antwoord in de provisionele vordering met producties 7 tot en met 16;
- de conclusie van dupliek in reconventie;
- de brief van 20 januari 2020 van de zijde van [gedaagde] met USB-stick met geluidsopnamen.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
in conventie:
4.De beoordeling
in de provisionele vordering:
“elders”meer te gaan verdienen, terwijl die dochter betwist dat zij betrokken is bij of in dienst is van de door haar vader gekochte salon zonder aan te geven bij welke werkgever zij dan wél in dienst is getreden. Zonder nadere motivering is niet aannemelijk dat [eiser] bij de onderneming van haar vader geen enkele betrokkenheid heeft gedurende de looptijd van het non-concurrentiebeding.
onverminderd het recht van [gedaagde] om volledige schadevergoeding te vorderen”. Dit gedeelte van de vordering, die overigens op geen enkele wijze nader is toegelicht, zal worden afgewezen. Op grond van artikel 7:651 BW, welke bepaling van dwingend recht is, mag de werkgever ter zake van hetzelfde feit immers niet boete heffen en tevens schadevergoeding vorderen. Door te kiezen voor het vorderen van de boete heeft zij zichzelf hiermee de mogelijkheid ontnomen om tevens schadevergoeding te vorderen.