Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord van QBETC;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ;
- de brief van de rechtbank van 15 januari 2020;
- de akte van [eiseres] van 20 februari 2020 met daarbij drie producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 maart 2020;
- de tijdens de mondelinge behandeling voorgedragen spreekaantekeningen van [eiseres] en QBTEC ;
- het bericht van QBTEC van 30 maart 2020;
- het bericht van [eiseres] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] van 30 maart 2020.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- vonnissen waarbij krachtens de wet het gezag van gewijsde zich ook tot derden uitstrekt;
- constitutieve vonnissen, waarvan de werking niet slechts tot de procespartijen is bepaald;
- vonnissen waarvan de executoriale kracht ten nadele van derden kan worden uitgeoefend.
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2]om QBTEC aan te spreken zijn komen te vervallen. Als daarmee al een rechtsverhouding teniet wordt gedaan of wordt gewijzigd, is dat uitsluitend ten aanzien van de rechtsverhouding tussen [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] en QBTEC . Het vonnis is dus geen constitutief vonnis dat (ook) werking jegens [eiseres] heeft. Bovendien heeft (het constitutieve deel) van het vonnis vanwege het ingestelde hoger beroep, waarin nog geen eindarrest is gewezen, nog geen kracht van gewijsde. Het vonnis is daarom nog niet (definitief) effectief. Door het vonnis kan dus (nog) geen nieuwe rechtsverhouding zijn geschapen, zijn gewijzigd of teniet zijn gedaan.
1.086,00(2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 543,00)