ECLI:NL:RBMNE:2020:1501

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
NL19.7401 en NL19.7015
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en de verhouding tussen opdrachtgever, aannemer en onderaannemer in het civiele recht

In deze zaak, die op 18 maart 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [procesdeelnemer I] B.V. en [procesdeelnemer II] over de verbouwing van een huis. [procesdeelnemer II] had in 2016 opdracht gegeven aan [procesdeelnemer I] voor de verbouwing, waarbij [A] als onderaannemer werd ingeschakeld voor het schilderwerk. Na de oplevering was [procesdeelnemer II] ontevreden over het schilderwerk en heeft hij een andere schilder ingeschakeld om de gebreken te herstellen. Dit leidde tot een conflict over onbetaalde facturen van [procesdeelnemer I] en een vordering van [procesdeelnemer II] voor schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaken gelijktijdig behandeld, waarbij de rechtsverhouding tussen de partijen centraal stond. De rechtbank oordeelde dat [procesdeelnemer II] mogelijk recht had op schadevergoeding, maar dat dit afhankelijk was van de vraag of [procesdeelnemer I] in verzuim was en of de schade daadwerkelijk door de tekortkomingen was veroorzaakt. De rechtbank hield de behandeling aan en gaf partijen de gelegenheid om zich uit te laten over het vervolg.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Vonnis van 18 maart 2020
in de zaak met registratienummer NL19.7015 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer I] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [procesdeelnemer I] ,
advocaat A. Heijink,
tegen

1.[procesdeelnemer II] en2. [procesdeelnemer III] ,wonend in [woonplaats] ,

verweerders,
hierna samen te noemen: [procesdeelnemer II] ,
advocaat A.A. Bart,
en in de zaak met zaaknummer: NL19.7401 van
[procesdeelnemer II],
wonend in [woonplaats] ,
eiser van de vordering en verweerder op de tegenvordering,
hierna te noemen: [procesdeelnemer II] ,
advocaat A.A. Bart,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer I] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster op de vordering en eiseres van de tegenvordering,
hierna te noemen: [procesdeelnemer I] ,
advocaat A. Heijink.

1.Inleiding

1.1.
[procesdeelnemer II] heeft in 2016 een huis laten verbouwen. Hij heeft daarvoor opdracht gegeven aan [procesdeelnemer I] . [procesdeelnemer I] heeft voor het schilderwerk [A] ingeschakeld als onderaannemer. [procesdeelnemer II] is in december 2016 in het huis gaan wonen.
1.2.
[procesdeelnemer II] had voor het schilderwerk een bijzonder type verf uitgekozen, met de naam [organisatie 1] . Over het resultaat was hij ontevreden. Hij heeft het laten herstellen door een andere schilder. [procesdeelnemer II] heeft een aantal facturen van [procesdeelnemer I] niet betaald, omdat hij vergoeding van die herstelkosten wil. Partijen hebben over en weer conservatoir beslag gelegd op banksaldi.
1.3.
In zaak NL19.7015 vordert [procesdeelnemer I] nu (na wijziging van eis) betaling van € 41.082,64 aan onbetaalde facturen en € 1.185,83 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente en kosten. [1]
1.4.
In zaak NL19.7401 vordert [procesdeelnemer II] € 45.457,75 als schadevergoeding, met rente en kosten. Als tegeneis vordert [procesdeelnemer I] een verklaring voor recht dat [procesdeelnemer II] door de beslaglegging onrechtmatig heeft gehandeld, opheffing van het beslag en vergoeding van de schade die daardoor veroorzaakt is, met rente en kosten.
1.5.
Vanwege de samenhang tussen de twee zaken zijn ze gelijktijdig behandeld op de zitting van 7 januari 2020. Ook in dit vonnis zullen ze samen behandeld worden. Het vonnis is door problemen met de werkplanning eenmaal uitgesteld.

2.Beoordeling

vooraf

2.1.
Naast deze twee zaken was de zaak voorgelegd aan de Raad van Arbitrage. [procesdeelnemer I] nam aanvankelijk het standpunt in dat de rechtbank daarom onbevoegd was. Inmiddels hebben partijen met elkaar afgesproken voor de rechtbank verder te procederen. [procesdeelnemer I] heeft het beroep op onbevoegdheid op de zitting ingetrokken, en partijen hebben een schriftelijke forumkeuze-overeenkomst toegevoegd aan het digitale dossier [2] . Deze kwestie is daarmee afgedaan.
2.2.
Een tweede formeel punt is de positie van mevrouw [procesdeelnemer III] . [procesdeelnemer I] heeft ook haar gedagvaard, en vordert hoofdelijke veroordeling van [procesdeelnemer II] én haar. Volgens [procesdeelnemer II] is zij geen partij; hij verwijst daarbij naar de beoordeling daarvan door de Raad van Arbitrage. In deze procedure zal de rechtbank dat echter zelf beoordelen. Daarbij is van belang wat partijen daarover hebben afgesproken, hoe zij de afspraken redelijkerwijs mochten opvatten, en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 Haviltex).
2.3.
Daarover hebben partijen niet veel gezegd. Uit de stukken blijkt dat de aannemingsovereenkomst is gesloten met ‘Fam [achternaam van procesdeelnemer II] ’. Op andere stukken staat als naam alleen [procesdeelnemer II] . Het ging echter om een gezinswoning, waar [procesdeelnemer II] en zijn vrouw met hun kinderen zouden gaan wonen. Er zijn geen aanwijzingen dat mevrouw [procesdeelnemer III] zich bij de verbouwing of bij de besprekingen die daaraan voorafgingen afzijdig heeft gehouden. We mogen dus aannemen dat [procesdeelnemer I] bij de planning met beide echtgenoten om de tafel gezeten heeft. De tenaamstelling ‘Fam. [achternaam van procesdeelnemer II] ’ wijst erop dat er daarbij niet gesproken is over wie van hen als opdrachtgever zou optreden. Dan mocht [procesdeelnemer I] het zo begrijpen dat beide echtgenoten partij waren bij de overeenkomst.
inhoudelijk
2.4.
In zaak NL19.7015 vordert [procesdeelnemer I] betaling van facturen. Die facturen worden op zich niet betwist. [procesdeelnemer II] betaalt ze alleen niet omdat hij ze wil verrekenen met de schadevergoeding die hij vordert. Dat is gebaseerd op artikel 6:127 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
Het gaat hier om twee geldvorderingen. Als [procesdeelnemer II] recht heeft op schadevergoeding, mag hij die dus inderdaad verrekenen.
2.5.
De kern van de zaak is dus: heeft [procesdeelnemer II] recht op schadevergoeding van [procesdeelnemer I] ? Daarbij moeten twee dingen goed uit elkaar gehouden worden: enerzijds de rechtsverhouding tussen [procesdeelnemer II] als opdrachtgever en [procesdeelnemer I] als (hoofd)aannemer voor het geheel, en anderzijds die tussen [procesdeelnemer I] als hoofdaannemer/opdrachtgever en [A] als onderaannemer voor het schilderwerk. Tegenover [procesdeelnemer II] is [procesdeelnemer I] verantwoordelijk voor het schilderwerk; tegenover [procesdeelnemer I] is [A] verantwoordelijk.
2.6.
Dat wil zeggen dat [procesdeelnemer II] tegenover [procesdeelnemer I] een recht op schadevergoeding zou kunnen hebben, en [procesdeelnemer I] tegenover [A] . In beide gevallen is dat dan gebaseerd op artikel 6:74 BW:
1. Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
2 Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt lid 1 slechts toepassing met inachtneming van hetgeen is bepaald in de
tweede paragraafbetreffende het verzuim van de schuldenaar.
Tussen [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer II] betekent dat, in normaal Nederlands, het volgende. In de aannemingsovereenkomst hebben beide partijen verplichtingen (verbintenissen) op zich genomen. Als [procesdeelnemer I] haar verplichtingen niet correct is nagekomen, en als [procesdeelnemer II] schade geleden heeft die veroorzaakt is door die tekortkoming, dan moet [procesdeelnemer I] die schade vergoeden. Lid 2 stelt daarbij de voorwaarde dat [procesdeelnemer I] haar fout niet meer kon herstellen óf dat zij ‘in verzuim’ was. Op dat laatste komen we later nog terug.
2.7.
Het gaat hier om de verplichting om het huis van [procesdeelnemer II] te schilderen. Partijen hebben het resultaat daarvan laten beoordelen door het [organisatie 2] (opname 20 april 2017, rapport 14 juni 2017) [3] . Hoofdstuk 4 daarvan, de Conclusie, luidt als volgt:
Binnenschilderwerk op wanden en plafonds
Verschillende wanden afgewerkt met [organisatie 1] kalkverf voldoen niet aan redelijk te stellen eisen van vakmanschap en zullen moeten worden hersteld. De betreffende wanden zullen volledig en goed moeten worden voorbehandeld (glasvlies verwijderen, vlak schuren en opnieuw aanbrengen van het glasweefsel) om een vlakke ondergrond te realiseren. Hierna kunnen deze wanden opnieuw worden afgewerkt volgens de verwerkingsrichtlijnen in de productinformatie.
Slecht besnijwerk en verfbesmetting op aansluitende materialen zullen bij alle wanden moeten worden gecorrigeerd.
Het verdient aanbeveling om een representatieve proefwand uit te voeren en deze na goedkeuring te handhaven tot einde werk.
Binnenschilderwerk op kozijnen, deuren en ramen
De bij par. 3.2 opgesomde gebreken voldoen niet aan redelijk te stellen eisen van vakmanschap. Het werk dient op deze gebreken te worden nagelopen en gecorrigeerd in afgeronde delen. Kleurverschil met reeds aangebrachte delen dient te worden voorkomen.
Buitenschilderwerk op kozijnen, deuren en ramen
Het buitenschilderwerk voldoet niet aan redelijk te stellen eisen van vakmanschap. Correcties kunnen relatief eenvoudig worden herstel in afgeronde delen.
2.8.
Daaruit blijkt dat het schilderwerk gebreken vertoonde. De ernst daarvan is nog niet duidelijk. Volgens [procesdeelnemer II] was het schilderwerk ‘één groot drama’ en moest het helemaal opnieuw gedaan worden, maar dat wordt niet concreet onderbouwd, en het rapport bevestigt dat ook niet. De deskundige spreekt over ‘verschillende wanden’ die opnieuw gedaan moeten worden, maar verder gaat het over nalopen en correcties.
2.9.
[procesdeelnemer II] heeft het werk geheel of gedeeltelijk over laten doen. Hij heeft daarvoor kosten gemaakt. Er is dus schade geleden, maar in hoeverre die schade veroorzaakt is door de tekortkoming, is nog niet duidelijk. Als hij zelf heeft besloten om het helemaal te laten overdoen, terwijl nalopen en corrigeren voldoende was geweest, dan zijn de kosten tenminste gedeeltelijk niet veroorzaakt door de tekortkoming, maar door zijn eigen keuze.
2.10.
Een ander probleem zit in lid 2 van artikel 6:74 BW. Het schilderwerk was niet goed gedaan, maar het kon worden hersteld of overgedaan. Dan was nakoming niet blijvend onmogelijk. In dat geval bestaat er pas een recht op schadevergoeding als degene die de fout gemaakt heeft, in verzuim is. Normaliter is daarvoor een ingebrekestelling noodzakelijk, dat wil zeggen, volgens artikel 6:81 BW:
(…) een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld (…)
Een opdrachtgever die ontevreden is, heeft – zelfs als er echt fouten gemaakt zijn – niet zonder meer het recht om zelf te bepalen hoe die hersteld worden, behalve als hij het op eigen kosten doet. Als hij schadevergoeding wil, moet hij eerst de opdrachtnemer de gelegenheid geven om zelf de fout te herstellen.
2.11.
Daar zijn uitzonderingen op. In dit geval is de meest relevante uitzondering er één die niet in de wet staat, namelijk dat de opdrachtnemer ermee heeft ingestemd om af te zien van het recht om de schade zelf te herstellen en in plaats daarvan de kosten van herstel door een ander te betalen.
2.12.
Op dit punt is het van belang om goed te onderscheiden tussen de twee rechtsverhoudingen. Uit de overgelegde correspondentie blijkt, dat [A] tegenover [procesdeelnemer I] zich heeft beroepen op zijn recht om zelf te herstellen, en dat [A] die gelegenheid niet gekregen heeft. Zo schrijft [procesdeelnemer I] aan [procesdeelnemer II] , in een e‑mail van 31 januari 2017 [4] :
De schilder heeft aangegeven dat hij bereid is opleverpunten aan schilderwerk te herstellen mits rieel en behoudens de wanden afwerkingen heeft hij gemeld.
Op 13 april 2017 [5] :
Wij hebben wel actie ondernomen naar [A] . Wij hebben hem verteld dat het schilderwerk niet voldeed. En dat er naar een oplossing gezocht werd. Hij heeft aangegeven dat te willen oplossen. Omdat ons bekend is dat jullie daar niet voor openstaan is dat niet gebeurt. (…)
En op 19 september 2017 [6] :
(…) Daarnaast geeft [A] aan dat een gedeelte Van de muurverf reeds door [B] herstelt is en dat dit is goed gekeurd. Daarmee is dit deel voor hem afgehandeld.
Van andere punten geeft hij aan dat hij graag bereid was dit te herstellen maar hier geen mogelijkheid meer voor heeft gekregen. (nadat hij dit uiteraard verschillende keren zonder succes geprobeerd heeft). Kosten van herstel door derden zijn voor hem hoger dan dat hij het zelf zou mogen uitvoeren. (…)
Mocht jij instemmen met de vergoeding van die "redelijke kosten" dan moet ik het nog met [A] afhandelen. En die zal met het bovenstaande verhaal komen over goedgekeurd herstel door [B] en zijn recht op de mogelijkheid het zelf te herstellen.
Ik zou mijn rechtsbijstand dit met [A] kunnen laten uitzoeken. En die laten beoordelen of dit rechtmatig is. Mogelijkheid bestaat dat die weer zullen zeggen dat hij recht heeft zijn fouten zelf te herstellen en dan zijn we weer terug bij af.
2.13.
Dat gaat over de verhouding tussen [procesdeelnemer I] en [A] . In deze zaak gaat het over de verhouding tussen [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer I] . Alles wijst erop dat [procesdeelnemer II] heeft geweigerd [procesdeelnemer I] zelf het herstel te laten uitvoeren (door [A] ), en dat [procesdeelnemer I] dat heeft geaccepteerd. Zo heeft [procesdeelnemer II] op 13 april 2017 aan [procesdeelnemer I] gemaild [7] :
Zoals ook al meerdere malen aangegeven komt die [A] en zijn personeel mijn huis niet meer in, dus de optie die jij vrij noemt bestaat niet. Wij als opdrachtgever besluiten dat [B] de herstelwerkzaamheden uitvoert en dat in de 2 weken mei vakantie doet!
[procesdeelnemer I] heeft daarop gereageerd:
Maar dit is ook alles helder. Dat het vrij is daar bedoelen we richting [A] mee dat jullie dat bepalen. En jullie keuze zal [B] zijn.
Verder schreef [procesdeelnemer II] op diezelfde datum:
Ik wil prima meedenken in een oplossing qua kosten, maar ga niet dubbel betalen. Die foto’s en inspectie hadden eerder moeten gebeuren, het herstel project dat we zelf hebben ingezet gaat daar niet voor wijken.
Daarop antwoordde [procesdeelnemer I] :
We verwachten ook niet dat het gaat wijken. Daarom hebben we het juist geprobeerd voor die tijd te plannen. Maar het lijkt ons gewoon in ons en jouw belang om dit te doen. Als een onafhankelijke partij vaststelt wat er niet goed is uitgevoerd en een inschatting maakt van de herstel kosten zal [A] dat moeten accepteren. Anders kan hij altijd blijven verschuilen achter het feit dat [B] niet onpartijdig is en de kosten veel te hoog zijn. Als alles dan al is uitgevoerd kan ik daar juridisch niets meer mee naar [A] .
Ook schreef [procesdeelnemer II] :
Als ik het plat sla bestaan er 2 trajecten;
tussen [procesdeelnemer I] en opdrachtgever
tussen [procesdeelnemer I] en de onderaannemer…
Met de 2e kan en wil ik niets te maken hebben, dat is een issue die voor jullie is. Binnen optie 1 weet je hoe ik erin sta.
Daarop reageerde [procesdeelnemer I] als volgt:
Ook dat is helder. Wij regelen het met [A] , maar om [A] aansprakelijk te stellen voor de kosten hebben we dat rapport nodig. Alleen dan kan ik het bij [A] neerleggen, en het op hem verhalen. Anders heb ik juridisch geen poot om op te staan. Laat duidelijk zijn dat wij aan jullie kant staan. Wij willen alleen wel graag (de meeste) kosten op [A] verhalen.
We willen jullie graag compenseren, maar liever niet voor eigen rekening.
2.14.
[procesdeelnemer I] heeft daarbij kennelijk geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot de kosten. Hij heeft [procesdeelnemer II] niet duidelijk gemaakt dat hij het zelf mocht laten herstellen door wie hij maar wilde, maar dan voor eigen rekening. Daarom mocht [procesdeelnemer II] het zo begrijpen dat [procesdeelnemer I] afzag van haar recht om de fouten zelf te (laten) herstellen. Tussen [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer II] speelt het vereiste van verzuim dus geen rol. [procesdeelnemer I] zal de kosten van herstel dus moeten vergoeden, voor zover die veroorzaakt zijn door de tekortkomingen in het schilderwerk.
welke schade moet vergoed worden?
2.15.
Zoals gezegd betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat [procesdeelnemer I] alle facturen van [B] moet vergoeden. De conclusie van het rapport (zie 2.7) ondersteunt niet dat het schilderwerk ‘één groot drama’ was, zoals in de procesinleiding staat, of dat het helemaal overgedaan moest worden. Bovendien had [B] al een deel hersteld, en [A] heeft dat vergoed. De meest logische manier om te laten vaststellen welke kosten [procesdeelnemer I] nu moet vergoeden, is door een aanvullende rapportage van het [organisatie 2] over de herstelkosten. Partijen kunnen dat in overleg doen; dat werkt gewoonlijk sneller dan een deskundigenbericht via de rechtbank. Als dat niet lukt, zal de rechtbank een deskundige benoemen.
2.16.
Daarna mogen partijen (als zij er op basis van dat nadere rapport niet samen uitkomen) op basis van die rapportage de rechtbank precies voorrekenen welk deel van die kosten al vergoed is, of verrekend door middel van minderwerk, en welk gedeelte nog vergoed moet worden. Wanneer dat duidelijk is, zal vervolgens geoordeeld worden over de andere vorderingen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
houdt de behandeling aan;
3.2.
geeft partijen de gelegenheid om zich binnen een termijn van vier weken uit te laten over het vervolg, door middel van een taak die de rechtbank hen in het digitale systeem zal geven.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.

Voetnoten

1.Gewijzigde eis, processtuk 25 in de zaak met het nummer NL19.7015
2.Processtuk 65 in de zaak met het nummer NL19.7015
3.Productie 4, overgelegd als processtuk 20 in de zaak met het nummer NL19.7401
4.Productie 9, overgelegd als processtuk 20 in de zaak met het nummer NL19.7401
5.Productie 9, overgelegd als processtuk 44 in de zaak met het nummer NL19.7015
6.Productie 3, overgelegd als processtuk 3 in de zaak met het nummer NL19.7401
7.Productie 9, overgelegd als processtuk 44 in de zaak met het nummer BL19.7015