11.1De rechtbank stelt vast dat verweerder dit ook heeft gedaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verweerder bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van het afzuigkanaal ook heeft gekeken naar de ontgeuringsinstallatie in het pand die op het afzuigkanaal is aangesloten, omdat deze installatie mede bepaalt wat de ruimtelijke effecten van het afzuigkanaal zijn. Weliswaar is alleen voor de hoogte van het afzuigkanaal afgeweken van het bestemmingsplan, maar in het kader van de toetsing of het afzuigkanaal in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening heeft verweerder de volledige installatie beoordeeld. Gelet hierop kan deze beroepsgrond niet slagen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het afzuigkanaal niet tot onaanvaardbare geurhinder leidt. Verweerder is zich ervan bewust dat eiser als gevolg van het afzuigkanaal geurhinder ervaart. Om meer duidelijkheid te krijgen over de geurhinder, heeft verweerder [naam advies- en ingenieursbureau] de geursituatie laten beoordelen. De rechtbank vindt dat verweerder bij de beoordeling van het aspect geur voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken van [naam advies- en ingenieursbureau] heeft verweerder wat betreft het aspect geur geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan de belangen van eiser.
Komen er roetdeeltjes uit het afzuigkanaal?
13. Eiser brengt naar voren dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op het probleem van de roetdeeltjes.
14. In het verweerschrift staat dat [naam advies- en ingenieursbureau] ook uitdrukkelijk heeft beoordeeld of de afgevoerde lucht stofdeeltjes of anderszins stoffen bevatten die neer zouden slaan op de planten van eiser, maar dat hiervan in het onderzoek van [naam advies- en ingenieursbureau] niet is gebleken. Verweerder vervolgt, dat daarmee niet is gezegd dat de bladeren die eiser tijdens de hoorzitting heeft overgelegd geen vlekken bevatten, maar volgens verweerder is er geen aanknopingspunt om op grond daarvan de omgevingsvergunning te weigeren of aanvullende voorschriften op te nemen. In aanvulling hierop heeft verweerder op de zitting opgemerkt dat het onduidelijk is of de roetdeeltjes afkomstig zijn van de [naam derde-partij] .
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op het door eiser in bezwaar aangevoerde over roetdeeltjes. Gelet hierop is het bestreden besluit op dit punt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt. Uit de rapporten van [naam advies- en ingenieursbureau] heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat de aanwezigheid van roetdeeltjes is onderzocht. Ook staat in de rapporten nergens expliciet vermeld dat de ontgeuringsinstallatie roetdeeltjes uit de luchtstroom filtert. Het is de rechtbank niet duidelijk of de conclusie van [naam advies- en ingenieursbureau] over de werking van de filters van de ontgeuringsinstallatie, behalve op vetdeeltjes (waarvan [naam advies- en ingenieursbureau] meldt dat ze door de ontgeuringsinstallatie (elektrostatisch filter en zakkenfilters) worden gereduceerd resp. afgevangen), ook betrekking heeft op roetdeeltjes. Het in het verweerschrift ingenomen standpunt kan de rechtbank daarom niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende onderbouwd of al dan niet sprake is van emissie van roetdeeltjes uit het vergunde afzuigkanaal en zo ja, wat de ruimtelijke gevolgen daarvan zijn en of dit gevolgen heeft voor het bestreden besluit.
16. Zoals hierboven in 15 is overwogen is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder inzichtelijk maken of via het afzuigkanaal roetdeeltjes worden geëmitteerd en zo ja, of dit vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar is en welke gevolgen dat heeft voor het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
17. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en derde-partij
in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
18. De rechtbank wijst erop dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.