ECLI:NL:RBMNE:2020:1446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
UTR 19/1578
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAO en mededelingsplicht van eiser tijdens detentie en KvK-inschrijving

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het UWV van eiser, die sinds 1998 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser heeft in verschillende periodes in detentie gezeten en was tevens eigenaar van een eenmanszaak, waarvoor hij niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan. Het UWV heeft in 2018 een fraudeonderzoek uitgevoerd en op basis daarvan besluiten genomen om de uitkering van eiser terug te vorderen. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat het UWV de terugvordering onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de intrekking van de uitkering en de terugvordering inhoudelijk juist zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij geen inkomsten heeft gehad uit zijn eenmanszaak, en het UWV heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van € 55.942,39 terecht is en dat eiser deze moet terugbetalen. De rechtbank veroordeelt het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1578

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.M.A.W. Erven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Eiser ontvangt sinds 1998 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Eiser ontvangt ook een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Hij heeft van 3 december 2004 tot en met 23 maart 2005 en van 18 februari 2007 tot en met 24 januari 2008 in detentie gezeten. Eiser is in de periode dat hij een WAO-uitkering ontving, eigenaar en/of bestuurder geweest van verschillende bedrijven.
Vanaf 25 februari 2013 tot en met 15 december 2015 stond hij in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) geregistreerd als eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] ( [naam eenmanszaak] ). Op 24 september 2015 is beslag gelegd op het pand en de inboedel van [naam eenmanszaak] . Op 15 december 2015 is [naam eenmanszaak] failliet verklaard.
2. Het UWV heeft in 2018 een fraudeonderzoek uitgevoerd. De conclusie daarvan in het rapport van 7 mei 2018 was dat eiser de KvK-inschrijvingen en de detentieperiodes niet bij het UWV heeft gemeld. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het UWV vier besluiten genomen:
- Op 27 juli 2018 besluit het UWV dat eiser van 3 januari 2005 tot en met 23 maart 2005 geen recht had op een uitkering vanwege detentie.
- Op 31 juli 2018 besluit het UWV dat eiser van 19 maart 2007 tot en met 24 januari 2008 geen recht had op een uitkering vanwege detentie.
- Op 9 augustus 2018 besluit het UWV dat het recht van eiser op een uitkering vanwege inkomsten uit [naam eenmanszaak] van 25 februari 2013 tot 15 december 2015 niet is vast te stellen. Omdat de inkomsten niet zijn vast te stellen, is het UWV van mening dat eiser eigenlijk minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Daarom wordt aan eiser over deze periode geen WAO-uitkering uitbetaald, omdat de WAO pas recht geeft op uitkering bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 15%.
- Op 9 augustus 2018 besluit het UWV om het bedrag dat eiser in de periode van 3 januari 2005 tot en met 14 december 2015 onterecht als uitkering (en toeslag) heeft ontvangen, terug te vorderen (het terugvorderingsbesluit). In totaal wordt € 55.942,39 bruto teruggevorderd.
3. In een beslissing op bezwaar van 13 maart 2019 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 9 augustus 2018 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar.
4. Het beroep is behandeld op de zitting van 13 februari 2020. Eiser was bij de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.M.A.W. van Erven. Namens het UWV was M. van Mourik aanwezig.

Het geschil

5. Eiser vindt dat het UWV de terugvordering onvoldoende heeft onderbouwd en gespecificeerd. In het terugvorderingsbesluit wordt alleen de hele periode van 3 januari 2005 tot en met 14 december 2015 genoemd. Eiser is het ook niet eens met de hoogte van de terugvordering. Hij vindt dat het UWV niet over de hele detentieperiode in 2007 en 2008 zijn uitkering mag terugvorderen, omdat het UWV tijdens die periode op de hoogte was van de detentie en de uitkering niet heeft stopgezet. Eiser vindt het ook onterecht dat zijn uitkering wordt teruggevorderd over de (hele) periode van de KvK-inschrijving van [naam eenmanszaak] . Hij heeft bij het UWV gemeld dat hij ging starten met een bedrijf. Bovendien had hij geen inkomsten uit [naam eenmanszaak] . Dat blijkt uit stukken van de Belastingdienst en uit de faillissementsverslagen. Dat [naam eenmanszaak] geen winst maakte, geldt in ieder geval voor de periode voorafgaand aan het faillissement. Vanaf de beslaglegging had eiser ook geen toegang meer tot de financiële administratie van [naam eenmanszaak] . Dat hij niet meer over de boekhouding beschikt, is dus niet zijn schuld.
6. Eiser heeft op de zitting zijn beroepsgronden over inkomsten uit andere bedrijven dan [naam eenmanszaak] en over de periodes zonder KvK-inschrijving ingetrokken, zodat die beroepsgronden in deze uitspraak niet besproken hoeven te worden.
7. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de uitkering die eiser heeft ontvangen tijdens de detentieperiodes en de KvK-inschrijving van [naam eenmanszaak] terecht is teruggevorderd. Eiser heeft niet voldaan aan zijn mededelingsplicht, terwijl detenties en het bestaan van een onderneming van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) zijn recht op een uitkering. Het UWV vindt het niet aannemelijk dat eiser nooit inkomsten van enige betekenis heeft gehad uit [naam eenmanszaak] . Dat het UWV door het ontbreken van een deugdelijke administratie van [naam eenmanszaak] niet vast kan stellen of eiser nog recht had op een uitkering, komt volgens het UWV voor risico van eiser.

Overwegingen van de rechtbank

De onderbouwing van de terugvordering
8. In het terugvorderingsbesluit staat dat eiser over de periode van 3 januari 2005 tot en met 14 december 2015 € 55.942,39 bruto heeft ontvangen zonder dat hij daar recht op had. In het besluit wordt gesproken over een bijlage met een specificatie, maar die bijlage zit niet bij het besluit. Eiser heeft dat in bezwaar gezegd, maar daar is niet op gereageerd.
9. In beroep heeft de rechtbank de specificatie opgevraagd bij het UWV. Pas na ontvangst van de specificatie werd duidelijk dat de uitkering van eiser niet over de hele periode van 3 januari 2005 tot en met 14 december 2015 wordt teruggevorderd, maar alleen over de periodes van de detenties en de KvK-inschrijving van [naam eenmanszaak] . Op de zitting heeft de gemachtigde van het UWV erkend dat de specificatie eerder verstrekt had moeten worden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV door het ontbreken van de specificatie het bedrag van de terugvordering niet deugdelijk onderbouwd. De beslissing op bezwaar is daarom, zeker nu in bezwaar al was aangevoerd dat de specificatie ontbreekt, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de beslissing op bezwaar vernietigen, voor zover daarin het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond is verklaard.
11. Omdat de specificatie nu wel is verstrekt door het UWV, kan de beslissing op bezwaar alsnog inhoudelijk beoordeeld worden. De rechtbank beoordeelt in het vervolg van deze uitspraak of de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven. Hiervoor moet de rechtbank bekijken of de beslissing op bezwaar inhoudelijk wel juist was. Als dit het geval is, kan de rechtbank besluiten dat het beroep wel gegrond is maar dat de inhoud van de beslissing op bezwaar toch blijft gelden.
De detentie in 2007 en 2008
12. Eiser heeft op de hoorzitting en tijdens de zitting bij de rechtbank verteld dat het UWV in maart 2007 al op de hoogte was van het feit dat hij in detentie zat. Volgens eiser zijn er toen twee handhavers van het UWV bij hem op bezoek geweest in de gevangenis, die hem vragen hebben gesteld over zijn echtscheiding. Zijn uitkering is toen gewoon doorbetaald. Eiser vindt het onterecht dat zijn uitkering nu over die periode helemaal wordt ingetrokken. Hij heeft niet zelf aan het UWV doorgegeven dat hij in detentie zat, maar het UWV wist er wel van en had zijn uitkering kunnen stopzetten.
13. De gemachtigde van het UWV heeft op de zitting hierop gereageerd en gezegd dat zij in de systemen van het UWV niets kan vinden over een bezoek door medewerkers van het UWV tijdens de detentie. Zonder een specifieke datum en met beperkte gegevens over het bezoek is niet verder na te gaan of er inderdaad medewerkers van het UWV in de gevangenis zijn geweest om eiser vragen te stellen. Gelet op de gestelde vragen over echtscheiding gaat het mogelijk om medewerkers van een andere overheidsinstantie.
14. Naar het oordeel van de rechtbank staat niet vast dat medewerkers van het UWV op de hoogte waren van de detentie. De enkele stelling van eiser zonder nadere onderbouwing vormt hiervoor onvoldoende bewijs. Wat eiser heeft verteld over het bezoek is ook niet specifiek genoeg om het nu achteraf nog te kunnen controleren. Eiser heeft toegegeven dat hij het UWV zelf niet op de hoogte heeft gesteld van de detentie. Eiser heeft hiermee niet voldaan aan zijn mededelingsplicht, zoals neergelegd in artikel 80 van de WAO. Het UWV heeft de uitkering tijdens de detentieperiode(s) daarom terecht op grond van artikel 43, vijfde lid, van de WAO ingetrokken en de onverschuldigde betaalde uitkering terecht op grond van artikel 57 van de WAO teruggevorderd. Er zijn geen dringende redenen op grond waarvan het UWV geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
[naam eenmanszaak]
15. Gelet op de specificatie van het UWV is in geschil of het UWV terecht het besluit tot toekenning van de WAO-uitkering van eiser over de periode van 25 februari 2013 tot en met 15 december 2015 (de periode van de KvK-inschrijving) heeft ingetrokken. Eiser zou zijn mededelingsplicht hebben geschonden door aan het UWV geen informatie te verstrekken over zijn inkomsten uit [naam eenmanszaak] . Daarnaast is in geschil of het UWV terecht de hierdoor onverschuldigd betaalde WAO-uitkering heeft teruggevorderd.
16. De intrekking van de besluiten tot toekenning en de terugvordering van de uitkering van eiser over de periode van de KvK-inschrijving van [naam eenmanszaak] is gebaseerd op artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder d, van de WAO. In dat artikel staat dat het UWV een besluit tot toekenning van de uitkering intrekt of herziet als het niet of niet behoorlijk nakomen van een mededelingsplicht ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat. Op grond van artikel 80 van de WAO is eiser verplicht spoedig zelf alle feiten of omstandigheden aan het UWV te melden, waarvan het voor hem duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn uitkering.
De mededelingsplicht
17. Eiser voerde allereerst op de zitting aan dat hij wel heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht. Hij heeft voordat hij is gestart met [naam eenmanszaak] verschillende keren met het UWV gebeld. Hij heeft gevraagd of hij naast zijn uitkering met een bedrijf mocht starten. De medewerkers van het UWV hebben volgens eiser toen verteld dat dit mag, en dat dan na vijf jaar beoordeeld wordt of hij nog recht heeft op een uitkering.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan zijn mededelingsplicht (die is neergelegd in artikel 80 van de WAO) voldaan. Hij heeft in de telefoongesprekken kennelijk wel in het algemeen gezegd dat hij met een bedrijf wilde starten, maar toen hij daadwerkelijk is gestart met [naam eenmanszaak] heeft hij dat niet gemeld bij het UWV. Hij heeft vervolgens ook niet aan het UWV doorgegeven wat de inkomsten uit [naam eenmanszaak] waren. Dat had hij wel moeten doorgeven. Het zijn gegevens die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) zijn uitkering. Dit had eiser kunnen weten.
De inkomsten uit [naam eenmanszaak]
19. Eiser voert vervolgens aan dat wel vast te stellen is wat zijn inkomsten uit [naam eenmanszaak] waren. [naam eenmanszaak] was helemaal geen winstgevend bedrijf. Met name in 2015 zijn er door tegenvallers schulden ontstaan, die uiteindelijk ook hebben geleid tot de beslaglegging en het faillissement. Eiser wijst op de zitting op de gegevens van de Belastingdienst uit 2013 en op de stukken over het faillissement. Voor zover de gegevens over de inkomsten en uitgaven van [naam eenmanszaak] onvolledig zijn, is dat volgens eiser niet zijn schuld. Alle gegevens stonden op zijn laptop en na de beslaglegging kon hij daar niet meer bij.
20. Het UWV stelt zich op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser helemaal geen inkomsten van enige betekenis heeft gehad uit [naam eenmanszaak] . Eiser heeft in het verleden zelf verklaard dat hij veel geld geeft verdiend met [naam eenmanszaak] en dat wordt ondersteund door cash stortingen op zijn bankafschriften. [naam eenmanszaak] had bovendien meerdere werknemers in dienst. Het ontbreken van een goede boekhouding komt volgens het UWV voor risico van eiser.
21. De rechtbank stelt voorop dat de grondslag voor de intrekking en terugvordering over de periode van de KvK-inschrijving van [naam eenmanszaak] is dat het recht van eiser op een uitkering niet is vast te stellen, omdat niet vaststaat wat zijn inkomsten waren. De beroepsgronden van eiser die zijn gericht tegen dit deel van de terugvordering kunnen daarom alleen slagen, als wel vast komt te staan wat de inkomsten van eiser waren tijdens (een deel van) deze periode. Dat kan het geval zijn als vast te stellen is wat de hoogte van de inkomsten uit [naam eenmanszaak] was, of als duidelijk wordt dat er helemaal geen inkomsten waren. Of het de schuld van eiser is als de inkomsten niet vast te stellen zijn, is voor de beoordeling niet relevant.
22. Eiser stelt in deze procedure dat hij nooit inkomsten heeft gehad uit [naam eenmanszaak] . Hij heeft daar echter geen bewijs voor geleverd en ook niet aannemelijk gemaakt dat er helemaal geen geld in het bedrijf beschikbaar was. Dat had hij wel moeten doen, zeker nu hij tijdens het fraudeonderzoek heeft gezegd dat hij in de periode van dit bedrijf goed geld heeft verdiend wat hij steeds weer in de banden heeft geïnvesteerd en dat het bedrijf een periode heel goed heeft gelopen. Dat zijn inkomsten uit [naam eenmanszaak] nihil waren, staat dus niet vast.
23. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting gewezen op een bijlage bij een
e-mailwisseling (te vinden in bijlage 11 bij het rapport over het fraudeonderzoek) tussen een onderzoeker van het UWV en een medewerker van de Belastingdienst, waarin zou staan dat de inkomsten van [naam eenmanszaak] in 2013 €1.833,- waren. Het betreft een overzicht met gegevens over de omzetbelasting. In het overzicht staat bij 2013 dat voor ‘Leveringen en diensten hoog’ in het binnenland een bedrag van € 1.833,- is opgegeven en voor ‘Leveringen en diensten binnen de EU’ een bedrag van € 2.847,-. Voor 2014 en 2015 is er niets opgegeven.
24. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat het in dit overzicht gaat om de inkomsten van [naam eenmanszaak] . Eiser heeft van 1 januari 2013 tot 25 februari 2013 ook het bedrijf [naam eenmanszaak] Autobedrijf gehad en hij was ook betrokken bij bedrijven van anderen. Bovendien zit bij dezelfde e-mail ook een overzicht van de inkomensheffing. In zowel 2013, 2014 als 2015 heeft eiser helemaal geen aangifte gedaan van belastbare winst uit onderneming. Dat eiser in die drie jaren helemaal geen inkomsten heeft gehad uit [naam eenmanszaak] is echter niet aannemelijk.
25. Eiser heeft ook gewezen op de faillissementsstukken, waaruit blijkt dat [naam eenmanszaak] schulden heeft opgebouwd. Volgens eiser is daaruit af te leiden dat hij in 2015 helemaal geen inkomsten uit [naam eenmanszaak] kan hebben gehad. Dat zou zeker gelden voor de periode na de beslaglegging, want toen konden er ook geen leveringen meer uitgevoerd worden.
26. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de faillissementsstukken en uit de beslaglegging niet dat eiser in (de laatste maanden van) 2015 geen inkomsten uit [naam eenmanszaak] kan hebben gehad. Dat schulden niet worden betaald, wil nog niet zeggen dat er geen geld binnenkomt. Uit de faillissementsverslagen blijkt duidelijk dat voor de curator ook niet vast te stellen was welke inkomsten er waren. De beslaglegging ziet op het bedrijfspand en de inboedel, niet op de inkomsten van het bedrijf. Dat betekent dat er nog steeds betalingen konden binnenkomen voor leveringen van voor de beslaglegging.
27. De rechtbank concludeert dat niet vaststaat wat de inkomsten van eiser waren tijdens de KvK-inschrijving van [naam eenmanszaak] . Het UWV heeft het besluit tot toekenning van de WAO-uitkering over die periode terecht op grond van artikel 36a van de WAO ingetrokken. De hierdoor onverschuldigd betaalde uitkering van eiser tijdens die periode heeft het UWV daarom terecht op grond van artikel 57 van de WAO teruggevorderd. Er zijn geen dringende redenen op grond waarvan het UWV geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.

Conclusie en gevolgen

28. Het UWV heeft in strijd met artikel 7:12 van de Awb de beslissing op bezwaar voor zover die ziet op de terugvordering niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep van eiser is gegrond en de rechtbank zal de beslissing op bezwaar vernietigen, voor zover daarin het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond is verklaard.
29. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de besluiten van het UWV inhoudelijk wel juist. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar in stand te laten. Dat betekent dat de terugvordering van € 55.942,39 bruto overeind blijft en dat eiser die nog steeds aan het UWV zal moeten betalen.
30. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV het griffierecht dat eiser heeft betaald, moet vergoeden.
31. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (van de advocaat) vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1). Eiser heeft verzocht om vergoeding van zijn reiskosten. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 28,60 (de kosten van een 2e klas retour treinreis). De proceskosten die het UWV moet vergoeden bedragen in totaal dus € 1.078,60. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar voor zover daarin het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van 9 augustus 2018 ongegrond is verklaard;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.078,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en
mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.
De uitspraak is gedaan op 26 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.