ECLI:NL:RBMNE:2020:1427

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
UTR 19/1465
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning nadeelcompensatie Lelystad Airport en beoordeling van schadefactoren

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2020, in de zaak tussen eisers en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, wordt de toekenning van nadeelcompensatie voor de gevolgen van het Luchthavenbesluit Lelystad Airport behandeld. Eisers, eigenaren van een agrarisch bedrijf nabij de luchthaven, hebben schadevergoeding aangevraagd vanwege de toename van geluidshinder door de uitbreiding van de luchthaven. De rechtbank oordeelt dat de verweerder de toename van geluid als een zware schadefactor heeft kunnen aanmerken, maar volgt de motivering van verweerder om een drempel van 5% voor het normaal maatschappelijk risico niet. De rechtbank stelt zelf de drempel vast op 3% en herroept het primaire besluit, waarbij de schadevergoeding wordt vastgesteld op € 127.500,-, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast wordt de vergoeding voor deskundigenkosten vastgesteld op € 5.213,40. De rechtbank oordeelt dat de taxatie van de schade door de adviescommissie voldoende onderbouwd is, maar dat de kosten van rechtsbijstand en deskundige bijstand niet volledig zijn vergoed. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.650,10.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1465

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiser/eiseres 1] en [eiser/eiseres 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: F. Agteres),
en

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. J.S. Procee en mr. M.G. Nielen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2018 heeft verweerder het verzoek van eisers om nadeelcompensatie toegewezen en een schadevergoeding van € 116.755,25 toegekend.
Bij besluit van 25 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld door geluidsdeskundige [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en drs. [B] , allen werkzaam bij verweerder.

Overwegingen

Bevoegdheidsgebrek
1. De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting ambtshalve geconstateerd dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit krachtens mandaat is genomen door drs. [C] . Gelet op het bepaalde in artikel 10:3, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het bestreden besluit onbevoegd genomen. De rechtbank heeft navraag gedaan bij verweerder. Vervolgens heeft (een bevoegde ambtenaar van) verweerder het bestreden besluit op 23 januari 2020 bekrachtigd, waarmee het gebrek is hersteld.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat een bekrachtiging achteraf een bevoegdheidsgebrek als het hier aan de orde niet ongedaan maakt. De rechtbank vindt dat het bevoegdheidsgebrek, ook niet gepasseerd kan worden met artikel 6:22 van de Awb, omdat van verweerder een actie (bekrachtiging) vereist was. Dat betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank heeft de taak om het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten, zij zal daarom de beroepsgronden van eiseres beoordelen en aan de hand daarvan bepalen of het mogelijk is het geschil definitief te beslechten.
Achtergrond en verzoek om nadeelcompensatie
2. Eisers zijn eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats] . Zij wonen daar en exploiteren er een agrarisch bedrijf op het perceel. Het perceel ligt [.] van Lelystad Airport, zoals deze volgt uit het op 12 maart 2015 vastgestelde Luchthavenbesluit Lelystad (hierna: het Luchthavenbesluit). Het luchthavenbesluit voorziet in een groei van de luchthaven, waarin in de eindsituatie sprake is van circa 45.000 vliegtuigbewegingen per jaar met passagiersvliegtuigen van het type Boeing 737 en Airbus 320. Het nieuwe gebruik van de luchthaven voorziet in een verlengde start- en landingsbaan en een ruimere openstelling. Het luchthavenbesluit regelt de bij dit nieuwe gebruik behorende maximale geluidsbelasting. In de nieuwe situatie ligt het perceel van eisers [..] van de nieuwe start- en landingsbaan. De vliegtuigen zullen ter hoogte van de locatie van eisers net zijn opgestegen of aan het laatste stuk van de daling bezig zijn.
3. Eisers hebben op 1 december 2016 bij verweerder verzocht om nadeelcompensatie op grond van de Wet luchtvaart, omdat het Luchthavenbesluit grote gevolgen heeft voor hun woon- en leefklimaat en tot waardevermindering van de woning, bedrijfsgebouwen en agrarische gronden zal leiden.
Besluitvorming verweerder
4. Verweerder heeft het verzoek om nadeelcompensatie in overeenstemming met de Beleidsregels nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 (hierna: de Beleidsregels) voorgelegd aan de Adviescommissie Nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de adviescommissie). Aan de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming van verweerder ligt het advies van 12 juni 2018 van de adviescommissie ten grondslag. Bij de toekenning van nadeelcompensatie heeft verweerder voor wat betreft de omvang van de schade het advies van de adviescommissie gevolgd, maar is zij in afwijking van dat advies uitgegaan van een grotere aftrek voor het normale maatschappelijke risico.
Het geschil
5. Eisers vinden dat een te laag bedrag is toegekend. Zij kunnen zich op meerdere punten niet verenigen met het standpunt van verweerder en het advies van de adviescommissie dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt. Het gaat onder meer over de vergelijkingsmaatstaf, de toename van geluid als schadefactor, de waardering van de onbebouwde agrarische gronden, de taxatiemethode, de hoogte van het normale maatschappelijke risico en de hoogte van de toegekende kosten van deskundige bijstand.
De rechtbank zal hierna de geschilpunten tussen partijen beoordelen.
6. Ter zitting hebben eisers hun beroepsgrond over een toekomstige wijziging van de bestemming van het perceel naar een bedrijfsbestemming, waarmee een redelijk handelend koper volgens de adviescommissie rekening zal houden, ingetrokken.
Toepasselijke regelgeving
7. Op grond van artikel 8.74, in samenhang met artikel 8.31, eerste lid, van de Wet luchtvaart kent verweerder op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe aan een belanghebbende die door een luchthavenbesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Vergelijking van regimes
8. Eisers voeren aan dat de adviescommissie ten onrechte het oude planologische regime heeft vergeleken met het nieuwe planologische regime. Volgens hen had de adviescommissie een vergelijking moeten maken van het juridische regime dat voor hen als beperkte groep burgers met het Luchthavenbesluit is vastgesteld, met het juridische regime dat met dat besluit is vastgesteld voor burgers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Daarbij wijzen zij op de uitspraak van de ABRvS van 9 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC9040. Daarnaast vinden eisers dat bij de beoordeling van de planologische gevolgen in de oude situatie niet naar de maximale planologische invulling had moeten worden gekeken, maar naar de feitelijke situatie. In dit verband merken zij op dat uit de notitie van [organisatie 1] van 19 januari 2018 blijkt dat in de huidige situatie sprake is van een nagenoeg geluidloze omgeving.
9. De rechtbank stelt vast dat de adviescommissie de planologische gevolgen van het Luchthavenbesluit heeft beoordeeld aan de hand van een vergelijking tussen het planologische regime in de oude situatie en het planologische regime dat op grond van het Luchthavenbesluit zal gelden in de nieuwe situatie. Concreet zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden met elkaar vergeleken. Verder heeft de adviescommissie de overige gevolgen van het Luchthavenbesluit in kaart gebracht. Het gaat daarbij om de feitelijke overlast van het vliegverkeer voor de woon- en bedrijfssituatie van eisers. De aspecten geluidhinder en externe veiligheid zijn beoordeeld, waarbij de situatie voor en na de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit tegen elkaar zijn afgezet. De adviescommissie concludeert dat het Luchthavenbesluit voor eisers feitelijk nadelige gevolgen heeft voor de situatie wat betreft geluidhinder en externe veiligheid.
10. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de ABRvS van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:572, volgt dat bij een verzoek om nadeelcompensatie op grond van artikel 8.31 van de Wet luchtvaart een vergelijking van opeenvolgende rechtsregimes moet worden gemaakt ter beantwoording van de vraag, of en zo ja in hoeverre de aanvrager schade lijdt als gevolg van het Luchthavenbesluit. De situatie zoals aan de orde in de uitspraak van 9 april 2008, naar welke uitspraak eisers verwijzen, doet zich hier niet voor. In die zaak is geoordeeld dat niet kon worden volstaan met een vergelijking van opeenvolgende juridische regimes, omdat pas jaren na de in de (toenmalige) Luchtvaartwet opgenomen plicht tot het vaststellen van geluidzones rond luchtvaartterreinen voor Schiphol een aanwijzingsbesluit met geluidzones was vastgesteld. Door langdurige nalatigheid in het voldoen aan een wettelijke plicht tot het stellen van juridische beperkingen aan de geluidbelasting, zou in die situatie bij een vergelijking van opvolgende regimes het voor het eerst vaststellen van juridisch afdwingbare grenzen in het aanwijzingsbesluit als een verbetering worden gezien, waardoor geen schade zou zijn geleden. In het geval van eisers gold voor de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit echter al een regime waarin de geluidbelasting was genormeerd. Gelet op de uitspraak van 19 februari 2014 moet in dit geval voor de beoordeling van het aspect geluid een vergelijking worden gemaakt tussen het Luchthavenbesluit en het daaraan voorafgaande regime en de op basis van deze besluiten maximaal te verwachten geluidbelasting. Dit betekent dat de feitelijke geluidbelasting in de oude situatie niet van belang is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een vergelijking tussen opvolgende regimes heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Het geactualiseerde MER
11. Eisers wijzen erop dat in het geactualiseerde milieueffectrapport (MER) bij de opgenomen handhavingspunten een duidelijke toename van 2 dB(A) is te zien. Volgens hen kan het niet zo zijn dat die toename ter plaatse van hun woning is gereduceerd tot slechts een paar tienden dB(A). De adviescommissie gaat er ten onrechte van uit dat sprake is van minieme verschillen ten opzichte van het MER 2014.
12. De adviescommissie heeft de geluidssituatie na de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit beoordeeld. In het advies staat dat de te verwachten geluidbelasting kan worden afgeleid uit de bijlagen bij het Luchthavenbesluit en uit het MER van 2014 dat aan dit besluit ten grondslag ligt. Het MER is met een rapport van 21 februari 2018 geactualiseerd, met het oog op een door verweerder nog te nemen besluit tot wijziging van het Luchthavenbesluit. De adviescommissie heeft de uit het geactualiseerde MER volgende feitelijke gevolgen al bij haar beoordeling betrokken. Het advies vermeldt dat uit het geactualiseerde MER blijkt dat ter plaatse van de woning van eisers sprake zal zijn van een geluidsbelasting van ongeveer 61,43 dB(A) Lden en 50,61 dB(A) Lnight. Volgens het advies wijken deze gegevens nauwelijks af van de gegevens die waren gebaseerd op het MER 2014. De adviescommissie concludeert dat de geluidsituatie op de locatie van eisers als gevolg van de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit verandert. Voorheen was op het perceel sprake van beperkte geluidsbelasting van Lelystad Airport, maar in de nieuwe situatie neemt de redelijkerwijs te verwachten geluidsbelasting significant toe.
13. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de grenswaarden in de handhavingspunten in het geactualiseerde MER ruim 4 dB(A) Lden hoger zijn dan die uit het MER 2014. Deze handhavingspunten liggen op enige afstand van het perceel. Verweerder heeft toegelicht dat eisers woning op 2,1 kilometer van de luchthaven en de handhavingspunten ligt en dat de geluidsbelasting ter plaatse van de woning verschilt van de geluidsbelasting bij de handhavingspunten uit het geactualiseerde MER. Op basis van de geluidcontouren heeft verweerder de exacte geluidwaarden ter hoogte van de woning van eisers laten berekenen. Uit deze berekening volgt een geluidsbelasting van 61,43 dB(A) Lden en 50,61 dB(A) Lnight ter plaatse van de woning van eisers. Eisers hebben de resultaten van de berekening niet betwist. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat zij dit ook niet hebben kunnen betwisten, omdat het rekenmodel niet beschikbaar is gesteld. In reactie hierop heeft verweerder gesteld dat het rekenmodel, dat is ontwikkeld door onderzoeksbureau [organisatie 2] , niet openbaar is. Volgens verweerder is het mogelijk om de geluidsbelasting aan de hand van de Kamerbrief over de geactualiseerde MER en de daarbij gevoegde gegevens door te rekenen.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de geluidbelasting ter plaatse van de woning van eisers in de nieuwe situatie, zoals die is berekend op basis van het geactualiseerde MER. Daarbij is van belang dat eisers geen tegenberekening hebben overgelegd. Pas op de zitting hebben eisers naar voren gebracht dat zij geen inzicht hebben in het rekenmodel, maar zij hebben vervolgens niet kunnen verduidelijken of en zo ja, wanneer zij hiernaar gevraagd hebben, terwijl verweerder erop wijst dat zij het model dan beschikbaar had gesteld. Onder die omstandigheden zal de rechtbank uitgaan van de berekening die verweerder en de adviescommissie hebben gehanteerd. Partijen zijn het er over eens dat de geluidsbelasting in de nieuwe situatie significant toeneemt. Dat op basis van het geactualiseerde MER sprake is van een nog verdere toename is niet aannemelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid en de betekenis van de belevingsvlucht
15. Eisers voeren aan dat er in de nieuwe situatie vlak boven hun woning continu sprake zal zijn van zware tot bovenmatige geluidhinder, waarbij regelmatig piekgeluiden van ruim 80 dB(A) kunnen voorkomen. Onder verwijzing naar informatie van de WHO vrezen eisers dat zij op termijn gezondheidsproblemen zullen gaan krijgen. Eisers zijn het niet eens met verweerders uitleg van de belevingsvlucht van 30 mei 2018. Zij stellen dat het onjuist is dat de Lden en LAmax twee verschillende maten zijn die niet met elkaar vergeleken kunnen worden, omdat de Lmax een belangrijke inputparameter voor de Lden is. Ook wijzen zij erop dat uit geluidmetingen van de belevingsvlucht blijkt dat bij vrijwel alle meetpunten het Lden niveau hoger is dan zoals berekend in de geactualiseerde MER.
16. Op de zitting heeft verweerder er terecht op gewezen dat in het bestreden besluit is ingegaan op de belevingsvlucht ter onderbouwing van het standpunt dat in de nieuwe situatie feitelijk sprake zal zijn van zware tot zeer zware geluidhinder. Gelet hierop moet wat eisers op dit punt aanvoeren gezien worden in het licht van de waardering van de vastgestelde schadefactoren.
17. Verweerder stelt zich in navolging van de adviescommissie op het standpunt dat de toename van geluidhinder van ongeveer 13 dB(A) Lden en 21 dB(A) Lnight leidt tot schade in de vorm van waardevermindering die als zwaar tot zeer zwaar wordt gekwalificeerd. De adviescommissie heeft bij beoordeling van de geluidsbelasting in de nieuwe situatie niet alleen gekeken naar de Lden en de Lnight, maar ook naar de maximaal te verwachten geluidsbelasting (LAmax). Zo staat in het advies dat volgens het geactualiseerde MER sprake is van een LAmax van ongeveer 83 dB(A) voor baan 5 en ongeveer 82 dB(A) voor baan 23. Verder heeft de adviescommissie bij de beoordeling van de schadefactor geluid betrokken dat uit het MER volgt dat het percentage ernstig geluidgehinderden bij een geluidsbelasting van ongeveer 61 dB(A) Lden ongeveer 50% is en het percentage ernstig slaapverstoorden bij een geluidsbelasting van ongeveer 51 dB(A) Lnight iets meer dan 20%. Dit betekent volgens de adviescommissie dat een aanzienlijk percentage personen (ernstig) last zal hebben van de geluidsniveaus ter plaatse van de woning van eisers. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hierin besloten ligt dat rekening is gehouden met de gezondheidseffecten, waar eisers voor vrezen.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de toename van geluid onder verwijzing naar de overwegingen van de adviescommissie in redelijkheid als een zware tot zeer zware schadefactor heeft bestempeld. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat bij deze kwalificatie rekening is gehouden met de door eisers genoemde piekgeluiden en gezondheidsproblemen. Verweerder erkent ook dat de geluidssituatie voor hen zeer nadelig zal wijzigen. Dit blijkt ook uit de uitgevoerde belevingsvlucht en het is tussen partijen ook niet in geschil. De beroepsgrond slaagt niet.
Onbebouwde agrarische gronden
19. Eisers betogen dat verweerder bij de beoordeling van de omvang van de schade ook de waardevermindering van de onbebouwde agrarische gronden had moeten meenemen, omdat deze gronden een onlosmakelijk onderdeel met de bedrijfswoning en de aanwezige opstallen vormen.
20. De adviescommissie heeft onderzoek gedaan naar de waarde van het object direct voor en na de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit. In het advies staat dat daarbij alleen de waarde van het bebouwde gedeelte van het object met bijbehorende grond en de zich daarop bevindende opstallen is beschouwd. Het akkerland zal volgens de adviescommissie geen waardevermindering ondergaan
.Eisers betwisten dit. De adviescommissie heeft naar aanleiding van het bezwaar van eisers in een notitie uiteengezet dat geluidhinder in de regel geen invloed heeft op de exploitatiemogelijkheden van agrarische akkerbouwgronden, zodat ook de waarde daardoor niet wordt beïnvloed. Ook heeft de adviescommissie opgemerkt dat haar vanuit haar betrokkenheid bij nadeelcompensatieclaims vanwege Schiphol geen claims bekend zijn waarbij de gestelde waardevermindering van agrarische akkerbouwgronden door toename van geluidhinder wel is toegewezen.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook op dit punt in redelijkheid het standpunt van de adviescommissie kunnen volgen. In wat eisers hierover naar voren hebben gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Het is niet aannemelijk geworden dat het opbrengend vermogen van de agrarische gronden vermindert door een toename van geluidhinder. Anders dan eisers stellen, valt uit de uitspraak van de ABRvS van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2600 niet in algemene zin af te leiden dat de toename van geluidhinder tot waardevermindering van onbebouwde agrarische gronden leidt. Eisers voeren nog aan dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de bezwaargrond dat twee van de drie door de adviescommissie genoemde verschillen met deze uitspraak zich niet voordoen. De rechtbank stelt vast de verweerder in het bestreden besluit bij de beoordeling van de bezwaargrond over de waardevermindering van onbebouwde agrarische gronden de genoemde uitspraak van de ABRvS heeft betrokken. Dat verweerder niet specifiek op alle argumenten die eisers daartegen hebben aangevoerd is ingegaan, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het bestreden besluit daarom onvoldoende is gemotiveerd.
22. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat uit de toename van geluidhinder geen schade voortvloeit voor de agrarische gronden. De beroepsgrond slaagt niet.
Taxatie
23. Verweerder heeft de waarde van het object direct voor de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit op 1 april 2015 getaxeerd op een marktwaarde vrij van huur en gebruik van € 750.000,-. Per peildatum 1 april 2015, direct na de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit, is het object getaxeerd op een marktwaarde vrij van huur en gebruik van € 600.000,-. De waardevermindering als gevolg van het Luchthavenbesluit is aldus vastgesteld op een bedrag van € 150.000,-.
24. Eisers kunnen zich niet vinden in de uitgevoerde taxatie en brengen een tegentaxatie van [organisatie 3] van 13 januari 2018 in. Uit de tegentaxatie blijkt dat de waarde van het object voor de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit op € 789.000,- is getaxeerd. Eisers vinden dat hiervan uitgegaan moet worden. De waarde van het object na de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit moet volgens hen worden vastgesteld met toepassing van de Kosteneenheid methode (Ke-methode), zoals dat ook bij verzoeken om nadeelcompensatie bij Schiphol gebeurt. Deze methode gaat uit van 1% waardedaling per 1 Ke-toename van geluidsbelasting met een ondergrens van 35 Ke. Verweerder stelt zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van de getaxeerde waarden zoals deze in het advies van de adviescommissie staan.
25. De rechtbank stelt voorop dat zij een taxatie slechts terughoudend kan toetsen, omdat de waardering van onroerende zaken niet slechts plaatsvindt door het toepassen van een taxatiemethode, maar daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 8.11 van de uitspraak van de ABRvS van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
26. De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie de waarde van het object voor de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit inzichtelijk heeft gemaakt. Uit paragraaf 5.1.4 blijkt met welke schadefactoren rekening is gehouden. In paragraaf 5.1.5 is uiteengezet dat bij het vaststellen van de waarde gekeken is naar de verkoopinformatie van drie referentieobjecten die qua bestemming gelijkwaardig zijn aan het object van eisers. Verder is rekening gehouden met relevante factoren, zoals de stand en de ligging, de omgevingskwaliteit, de vorm en omvang van het perceel, de bereikbaarheid, de aard, de ouderdom, de indeling, de bouwkundige staat en de onderhoudstoestand van het gebouwde en de gebruiksmogelijkheden en de maximale planologische mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de door eisers ingebrachte tegentaxatie geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de uitgevoerde taxatie. Aan de tegentaxatie kan niet het gewicht toegekend worden dat eisers wensen, alleen al omdat in de tegentaxatie ook de waarde van de onbebouwde agrarische gronden zijn meegenomen, terwijl deze geen waardevermindering ondergaan.
27. Ter zitting hebben eisers erop gewezen dat de adviescommissie een onjuiste oppervlakte van het perceel (01.33.16 hectare) heeft gehanteerd. De rechtbank overweegt hierover dat de adviescommissie juist heeft opgemerkt dat in de tegentaxatie van een verkeerde oppervlakte (01.96.16 hectare) is uitgegaan. Verweerder heeft ter zitting onder verwijzing naar de tegentaxatie toegelicht dat is uitgegaan van 5.70.00 hectare, maar dat daarbij een rekenfout is gemaakt, omdat de ondergrond van het erf en de bedrijfsgebouwen geen oppervlakte van 01.96.16 hectare heeft, maar een oppervlakte van 01.33.16 hectare, hetgeen het verschil verklaart. Er had moeten worden uitgegaan van een totale perceeloppervlakte van 05.07.00 hectare. Dit kan de rechtbank volgen.
28. Over de waarde van het object na de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit, overweegt de rechtbank als volgt. Voor het bepalen van deze waarde is geen methode voorgeschreven. Het is aan verweerder om te bepalen welke taxatiemethode hierbij wordt toegepast. Verweerder heeft de waardevermindering bepaald aan de hand van een taxatie waarbij is beoordeeld welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor de onroerende zaak zou hebben geboden onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit en op het tijdstip direct daarna. Dat de waardevermindering ook vastgesteld kan worden met behulp van de Ke-methode maakt niet dat verweerder daarom deze andere methode had moeten toepassen. Daar komt bij dat in het verweerschrift en ter zitting is toegelicht dat de Ke-methode in dit geval niet geschikt is. Deze methode (waardedaling van 1% van het object voor elke stijging van 1 Ke) is toegepast bij het bepalen van waardevermindering van burgerwoningen in de omgeving van Schiphol. De situatie van eisers is hiermee niet vergelijkbaar, omdat het object bedrijfsmatig wordt gebruikt en in een landelijke omgeving ligt. Volgens verweerder is het belangrijkst dat de 1%-formule is afgeleid uit de woningmarktsituatie rondom Schiphol, waar al langere tijd informatie beschikbaar was over effecten van de wijzigingen van het vliegverkeer en de geluidsoverlast op de woningmarkt. De aan de formule ten grondslag liggende uitgangspunten zijn dan ook niet representatief voor de situatie bij Lelystad Airport. Hier ontbreekt deze woningmarktinformatie, mede omdat er nog niet gevlogen wordt met vliegbewegingen die het Luchthavenbesluit mogelijk maakt. De rechtbank volgt deze uitleg van verweerder.
29. Zoals hiervoor in 25 is overwogen, kan de rechtbank een taxatie slechts terughoudend toetsen. Dat eisers pleiten voor toepassing van een andere methode, is onvoldoende om te twijfelen aan de waardevaststelling van het object na de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit door de taxateur die juist vanwege zijn ervaring en deskundigheid is ingeschakeld. Taxeren brengt altijd een bepaalde subjectiviteit met zich mee, omdat taxeren geen exacte wetenschap is. Eisers hebben met betrekking tot de waarde van het object na de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit geen tegenrapport ingebracht, zodat geen grond bestaat om tot een ander oordeel te komen.
30. De rechtbank oordeelt dat verweerder de waardevermindering als gevolg van het Luchthavenbesluit in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op € 150.000,-. De beroepsgrond slaagt niet.
Normaal maatschappelijk risico
31. Partijen verschillen van mening over de vraag welk percentage voor het normale maatschappelijke risico moet worden gehanteerd.
32. Schade die binnen het normale maatschappelijke risico valt moet redelijkerwijs ten laste blijven van degene die om schadevergoeding verzoekt. De vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico is in de eerste plaats aan verweerder, die daarbij beoordelingsruimte toekomt. Verweerder moet deze vaststelling naar behoren motiveren. Als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechter deze motivering.
33. De vraag of schade tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de ontwikkeling die het Luchthavenbesluit mogelijk maakt als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.
34. Partijen zijn het erover eens dat de ontwikkeling die het Luchthavenbesluit mogelijk maakt een normale maatschappelijke ontwikkeling is, maar zij verschillen van mening over de omvang van het normale maatschappelijke risico dat hierdoor voor rekening van eisers moet blijven. Verweerder heeft in afwijking van de adviescommissie besloten om een drempel van 5% voor het normale maatschappelijke risico toe te passen. Eisers voeren aan dat dit maximaal 2% zou moeten zijn. Eisers betwisten dat zij, toen zij in 1986 eigenaar van het perceel werden, hadden moeten beseffen dat de luchthaven waarop toen zo nu en dan recreatie- en zakenvluchten plaatsvonden zou kunnen uitgroeien tot een grote regionale luchthaven voor vakantievluchten.
35. Verweerder heeft aan haar standpunt ten grondslag gelegd dat de ontwikkeling naar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past en, anders dan de adviescommissie meent, in de lijn der verwachtingen lag. Ter onderbouwing van dit laatste is in het primaire besluit uiteengezet dat de uitbreiding van de luchthaven beleidsmatig werd voorzien vanaf de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving uit 1995. Daarbij is in het primaire besluit onder meer verwezen naar een kamerbrief van de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat van 2 juni 1995 (Kamerstukken II, 1994-1995, 23 552, nr. 15).
36. Ter beoordeling ligt de vraag voor of de uitbreiding van Lelystad Airport en de transformatie naar een luchthaven met een overloopfunctie van Schiphol voor vakantievluchten voor de commerciële luchtvaart een ontwikkeling is die in de lijn der verwachting lag. Met de hiervoor vermelde Kamerbrief uit 1995 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de relatie tussen Schiphol en Lelystad. In de brief staat onder meer het volgende:

“ Versterking huidige (overloop)functie van Lelystad (fase 1)

In deze context heeft het Kabinet al voorbereidingen getroffen om met name de kleine luchtvaart van Schiphol naar Lelystad te verplaatsen om zodoende de druk op Schiphol te verminderen. (…) In deze ontwikkelingsfase wordt nog steeds uitgegaan van de huidige baanlengte (1250 m) en slechts verkeer met een maximaal startgewicht beneden 6000 kg. Wel zal door middel van een parallelle grasbaan voor lichte motorvliegtuigen, grotere Bkl-geluidzones (alsmede een Ke-zone voor incidenteel verkeer boven 6000 kg), de capaciteit van het vliegveld worden vergroot.
(…)
Ontwikkeling van Lelystad tot Business Airport (fase 2)
Op termijn wordt een ontwikkeling naar een zogenaamde business airport beoogd, zodat ook de zwaardere categorieën general aviation kunnen worden ontvangen (fase 2). In deze ontwikkelingsfase zal namelijk de startbaan worden verlengd tot 1600 a 1800 m, teneinde ook het zwaardere taxi- en zakenverkeer van Schiphol op verantwoorde wijze te kunnen accommoderen. Dit gaat tevens gepaard met het opheffen van de gewichtslimiet van 6000 kg, hoewel het vliegveld dan nog altijd niet geschikt zal zijn voor groot verkeer.
(…)
Lelystad in relatie tot de lange termijn luchthavencapaciteit
Met deel 3 van de PKB Schiphol en Omgeving heeft het kabinet de grenzen aan de ontwikkeling van Schiphol aangegeven. Voor het groot commercieel verkeer dat door de nu vastgestelde capaciteitsgrenzen (met name geluidszones) tezijnertijd niet meer op Schiphol valt te accommoderen, zou, indien daarvoor het draagvlak aanwezig blijkt, een tijdige ontwikkeling van additionele luchthavencapaciteit in of nabij de Randstad gezocht moeten worden. (…)
Met het oog op de internationale bereikbaarheid van Nederland op de lange termijn is de vraag aan de orde gesteld of Lelystad kan voorzien in de behoefte aan lange termijn infrastructuur, in aanvulling op die van Schiphol. Voorts is meermalen de vraag gesteld of het groot verkeer van Schiphol uitgeplaatst zou kunnen worden naar Lelystad. In de PKB Schiphol en Omgeving (deel 3) is op bladzijde 27 van de Nota van Toelichting reeds aangegeven dat de uitplaatsbaarheid van verkeer van Schiphol naar andere luchthavens, met uitzondering van de General Aviation, niet goed mogelijk is. (…)
Tegen deze achtergrond moeten de verschillende opties voor aanvullende capaciteit ten opzichte van Schiphol nog eens gedegen worden bezien. Een van de opties zou een locatie in de regio Flevoland kunnen zijn. Deze behoeft echter niet noodzakelijkerwijs samen te vallen met de exacte huidige locatie van het vliegveld Lelystad. Overigens geldt voor een dergelijke functie voor groot commercieel verkeer dat hiervoor een startbaan van 3800 m, alsmede luchtverkeersleiding, gebouwen en bijbehorende ontsluitende, landzijde infrastructuur noodzakelijk zullen zijn. (…)”
37. De rechtbank overweegt dat wat in deze brief beschreven staat bij de eerste twee fases niet ziet op vakantievluchten, maar op general aviation. Partijen zijn het erover eens dat general aviation geen commerciële luchtvaart is. De in de kamerbrief beschreven eerste twee fases hebben daarom geen betrekking op de functie van Lelystad Airport waarin het Luchthavenbesluit nu voorziet. De derde fase die in de Kamerbrief wordt beschreven gaat wel over commerciële luchtvaart, maar naar het oordeel van de rechtbank is deze passage onvoldoende concreet om daaruit te kunnen afleiden dat de uitbreiding en transformatie van Lelystad Airport op deze schaal al sinds 1995 beleidsmatig werd voorzien. Uit de kamerbrief kan met betrekking tot de commerciële luchtvaart niet méér worden afgeleid, dan dat er de wens was om de uitplaatsing daarvan verder te onderzoeken, waarbij de regio Flevoland als optie genoemd wordt. De motivering van verweerder om een drempel van 5% te hanteren, omdat de ontwikkeling van Lelystad Airport in de lijn der verwachting lag, acht de rechtbank daarom ontoereikend. Deze beroepsgrond slaagt.
38. De rechtbank mag in het kader van definitieve geschilbeslechting de omvang van het normaal maatschappelijk risico zelf vaststellen door te bepalen welke drempel redelijk is, omdat de motivering van verweerder de rechterlijke toets niet doorstaat.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de omvang van het normale maatschappelijke risico vast te stellen op 3%. De rechtbank sluit hiermee aan bij het rapport van de adviescommissie waarin inzichtelijk is onderbouwd waarom de omvang van het normale maatschappelijke risico op 3% moet worden vastgesteld. Uitgaande van de door verweerder getaxeerde waarde voor de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit van € 750.000,- leidt dat tot een aftrek van € 22.500,- van de vastgestelde schade van
€ 150.000,-. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat eisers in aanmerking komen voor een schadevergoeding van € 127.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2016 tot aan de dag van uitbetaling. Het bedrag aan nadeelcompensatie en wettelijke rente dat verweerder al aan eisers heeft betaald en de wettelijke rente over het reeds betaalde, moet op dit bedrag in mindering worden gebracht.
Kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand
39. Eisers vinden het onterecht dat verweerder maar een gering deel van de gemaakte kosten van rechtsbijstand en deskundigenkosten heeft vergoed. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat verweerder voor de vergoeding van deze kosten in het bestreden besluit aansluiting heeft gezocht bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Eisers verzoeken om de volgende vergoeding:
- factuur van gemachtigde van 6 november 2018 € 5.142,-;
- factuur van rentmeesterkantoor [organisatie 3] van 16 januari 2018 € 3.035,40;
- facturen van [organisatie 1] van 23 januari 2018 € 2.178,- en 16 januari 2018 € 980,10;
- een bedrag van € 5.100,- (exclusief btw) voor de uren die zijn besteed aan het opstellen van het beroepschrift.
40. Voor de fase tot aan het primaire besluit heeft verweerder een bedrag van € 6.762,80 exclusief btw toegekend voor de kosten van deskundigenbijstand (€ 900,- exclusief btw voor de kosten van [organisatie 1] en € 5.862,- exclusief btw voor de kosten van rechtsbijstand). De kosten van [organisatie 1] , voor zover die meer bedragen dan € 900,- acht verweerder niet redelijk. De kosten voor het taxatierapport acht verweerder ook niet redelijk, omdat het rapport niet aan de eisen voor een tegenrapport voldoet. In bezwaar is verzocht om vergoeding van de kosten voor het indienen van een bezwaarschrift van € 4.250,- en de kosten die zijn gemaakt voor een reactie op het aanvullende advies, te weten een bedrag van € 850,-. Verweerder heeft ondanks dat het primaire besluit niet wordt herroepen een proceskostenvergoeding van € 1.280,- toegekend voor de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar.
41. In artikel 10, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat de redelijk te achten kosten voor het inroepen van rechtsbijstand of andere deskundige bijstand bij de indiening en de behandeling van verzoek, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
42. De rechtbank overweegt dat de kosten die de aanvrager heeft gemaakt vanaf het moment dat de door het bestuursorgaan ingeschakelde adviescommissie een conceptadvies heeft uitgebracht tot het moment dat het bestuursorgaan op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, als aan de genoemde dubbele redelijkheidstoets wordt voldaan. De rechtbank stelt vast dat in het primaire besluit de door eisers verzochte vergoeding van kosten voor rechtsbijstand door verweerder is vergoed. In tegenstelling tot verweerder acht de rechtbank de hoogte van de kosten van [organisatie 1] niet onredelijk. Dit betekent dat verweerder een te lage vergoeding voor deskundigenkosten gemaakt door [organisatie 1] heeft toegekend en dat de totale kosten van € 2.178,- vergoed moeten worden.
43. Over de kosten van het taxatierapport van [organisatie 3] overweegt de rechtbank dat het bij de vraag of deze voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, niet van belang is of dit rapport heeft geleid tot aanpassing van het conceptadvies. Naar het oordeel van de rechtbank was het inschakelen van een taxateur redelijk. De rechtbank vindt het gedeclareerde bedrag van € 3.035.40 inclusief btw niet onredelijk in verhouding tot de verrichte werkzaamheden. Dit betekent dat verweerder deze kosten ten onrechte niet heeft vergoed. Gelet hierop en op de vorige overweging slaagt deze beroepsgrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 10, eerste lid, van de Beleidsregels, voor zover het om de hoogte van de vergoeding van deskundigenkosten gaat.
44. De rechtbank ziet aanleiding om ook op dit punt zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat verweerder aan eisers een bedrag van € 5.213,40 inclusief btw aan deskundigenkosten dient te vergoeden. Omdat verweerder al een bedrag van € 900,- heeft vergoed, kan verweerder dit bedrag, als dit al is uitbetaald, op het te vergoeden bedrag in mindering brengen.
Proceskostenvergoeding
45. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De reiskosten van de gemachtigde komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze zijn verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.
46. Ten aanzien van de verzochte vergoeding van [organisatie 1] voor het bijwonen van de hoorzitting (€ 980,10 inclusief btw) en de zitting (6 uur met een uurtarief van € 95,- exclusief btw = € 570,-), overweegt de rechtbank dat deze deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eisers ervan mochten uitgaan dat de geluidsdeskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hun gunstige uitkomst van het geschil. De rechtbank vindt het redelijk dat eisers zich zowel tijdens de hoorzitting als de zitting hebben laten vergezellen door een geluidsdeskundige. Ook acht de rechtbank de hoogte van de gemaakte kosten redelijk. Het totaal van deze te vergoeden kosten komt op € 1.550,10.
Griffierecht
47. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat eisers in aanmerking komen voor een schadevergoeding van € 127.500,-
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2016 tot aan de dag van uitbetaling, met dien verstande dat het bedrag aan nadeelcompensatie en wettelijke rente dat verweerder al aan eisers heeft betaald op dit bedrag in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat eisers in aanmerking komen voor een bedrag van € 5.213,40 inclusief btw voor deskundigenkosten, met dien verstande dat het al betaalde bedrag aan deskundigenkosten op dit bedrag in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde delen van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.650,10.
Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2020 door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. K. de Meulder en mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.