ECLI:NL:RBMNE:2020:1380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
UTR 19/2291
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na zelf ontslag nemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een WW-uitkering. Eiser, die vanaf 1 augustus 2009 werkzaam was als Medewerker Bouw- en Woningtoezicht, heeft op 6 juli 2018 zelf ontslag genomen, waarna hij op 27 augustus 2018 een WW-uitkering heeft aangevraagd. Het Uwv kende hem een uitkering toe, maar heeft deze later ingetrokken op basis van het besluit van 24 april 2019, waarin het bezwaar van de werkgever gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft beoordeeld of het Uwv voldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van eiser en of er redenen waren die het voortzetten van het dienstverband onredelijk maakten.

De rechtbank oordeelde dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij zelf het initiatief tot ontslag had genomen en er geen zodanige bezwaren waren die voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs onvermijdelijk maakten. Eiser had aangevoerd dat hij door zijn werkgever was geïntimideerd en vals beschuldigd, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor deze claims. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had besloten de WW-uitkering per 1 mei 2019 in te trekken, omdat eiser niet had aangetoond dat hij niet in overwegende mate verantwoordelijk was voor zijn werkloosheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2291

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. Butter).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij](werkgever),
(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Inleiding

1. Eiser werkte vanaf 1 augustus 2009 bij de [derde-partij] als Medewerker Bouw-
en Woningtoezicht A voor 36 uur per week. Op 6 juli 2018 heeft hij de werkgever verzocht om hem ontslag te verlenen. Bij besluit van 18 juli 2018 heeft de werkgever hem in overeenstemming met zijn verzoek eervol ontslag verleend per 1 september 2018.
2. Eiser heeft op 27 augustus 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 oktober 2018 besloten aan eiser vanaf 3 september 2018 een WW-uitkering toe te kennen. Tegen dat besluit heeft de werkgever bezwaar gemaakt.
3. Bij beslissing op bezwaar van 24 april 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv besloten het bezwaar van de werkgever gegrond te verklaren. Het Uwv heeft daarbij zijn besluit van 11 oktober 2018 herroepen en beslist dat de WW-uitkering van eiser met ingang van 1 mei 2019 wordt ingetrokken. Daarbij is bepaald dat eiser de uitbetaalde WW-uitkering over de maanden september 2018 tot en met april 2019 niet hoeft terug te betalen.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Eiser is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Werkgever heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
[A] , die als HR adviseur bij de werkgever werkt.

Overwegingen

Het bestreden besluit
6. Het gaat hier over het besluit van het Uwv om de aan eiser toegekende WW-uitkering in te trekken per 1 mei 2019. Volgens het Uwv heeft eiser zelf het initiatief tot ontslag genomen. De redenen die eiser voor zijn ontslag heeft gegeven, merkt het Uwv niet als deugdelijke grond voor zijn ontslag aan. Het Uwv heeft uit de informatie van de werkgever opgemaakt dat eiser naar tevredenheid heeft gefunctioneerd. Van een verstoorde arbeidsrelatie is niet gebleken. Ook uit een onderzoek van de verzekeringsarts valt niet op te maken dat er sprake was van een zwaarwegend arbeidsconflict of van een acute medische noodzaak om het dienstverband op te zeggen. Voor zover er sprake was van problemen op de werkvloer, is niet gebleken dat eiser er alles aan gedaan heeft om deze problemen op te lossen. Het Uwv vindt daarom dat eiser verwijtbaar werkloos is en dat de WW-uitkering per toekomende datum (1 mei 2019) moet worden ingetrokken.
7. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv aan de rechtbank en aan eiser uitgelegd hoe het gekomen is dat eiser eerst wel een WW-uitkering kreeg en dat pas later besloten is dat eisers WW-uitkering moest worden ingetrokken. De reden is geweest dat het Uwv te snel op de aanvraag had beslist zonder de verplichte hoor-en wederhoor toe te passen. Door niet de werkgever erbij te betrekken, was de procedure na eisers aanvraag niet volledig en zorgvuldig. Dit is vervolgens hersteld in de bezwaarfase.
Toetsingskader: hoe toetst de rechtbank
8. In de WW staat dat de werknemer de verplichting heeft te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt [1] . De werknemer is verwijtbaar werkloos als het dienstverband is beëindigd door of op verzoek van de werknemer en aan de voortzetting van het dienstverband niet zodanige bezwaren waren verbonden, waardoor voortzetting redelijkerwijs van hem kon worden gevergd [2] . In dat geval wordt de uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het de werknemer niet overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden [3] .
Het geschil
9. Niet ter discussie staat dat eiser de werkgever heeft verzocht hem ontslag te verlenen. Eiser is door zelf ontslag te nemen op 1 september 2018 werkloos geworden. Deze werkloosheid wordt in principe als verwijtbaar beschouwd, tenzij aan de voortzetting van het dienstverband zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de omstandigheden zodanig waren dat voor eiser een situatie was ontstaan dat van hem niet gevraagd kon worden om nog langer bij de werkgever in dienst te blijven.
Standpunt eiser
10. Eiser stelt dat het voortzetten van het dienstverband redelijkerwijs niet meer van hem kon worden gevraagd. Er waren overduidelijk aantoonbare omstandigheden, waardoor het voorstelbaar was dat hij wel moest kiezen voor ontslag. Eiser vindt dat het Uwv onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden. Eiser licht toe dat hij op zijn werk door leidinggevenden vaak vals beschuldigd werd van zeer ernstige zaken en dat hij geïntimideerd en getreiterd werd. De gevolgen daarvan waren voor hem erg groot. Hij durfde op de werkvloer niet meer vrijuit te praten en durfde ook niet naar de bedrijfsarts te gaan. Hij werd ook van alles buitengesloten en moest bovendien ergens anders in het gebouw gaan zitten, waardoor hij veel informatie over veranderingen in het werkproces niet meekreeg. Hij werd ook zonder overleg van diverse plannen afgehaald, waar hij bij was betrokken. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt, dat hij vaak ten onrechte werd beschuldigd door de werkgever, op een aangetekende brief van de werkgever van
8 november 2016, waarin hij wordt verzocht om ofwel de geuite beschuldigingen in te trekken ofwel deze expliciet te onderbouwen. Die brief was een reactie op zijn e-mail van
7 november 2016 aan de burgemeester. In die brief van de werkgever staat onder andere dat hij in een e-mail over zijn ‘melding vermoeden misstand’ van 30 april 2014 gedreigd zou hebben om raadsleden dan wel de pers erbij te betrekken. Dat is niet terecht, want in zijn
e-mail staat dat niet. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat op het moment dat hij twee kleine ongelukken met de auto had veroorzaakt, het voor hem duidelijk werd dat hij niet langer zo door kon werken bij deze werkgever en hij daarom op 6 juli 2018 noodgedwongen om ontslag heeft verzocht. Eiser vindt dat hij gezien de omstandigheden wel recht heeft op een WW-uitkering en verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
20 juni 2018 [4] .
Verwijtbare werkloosheid?
11. Eiser heeft in zijn aanvraag voor een WW-uitkering bij de reden van de ontslagname vermeld: “
het ging niet meer verder dus ik heb het met wederzijdse goedkeuring gedaan. Het werd mij heel moeilijk gemaakt en werd ziek door de omstandigheden. Ik had hoge stress, slapeloosheid, hoofdpijn enz. De psycholoog advies gegeven”.
12. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, rust in beginsel op het Uwv. Het Uwv moet voldoende onderzoek doen naar de situatie van eiser en naar de vraag of van hem redelijkerwijs gevergd kon worden dat het dienstverband nog werd voortgezet. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of het Uwv voldoende onderzoek heeft gedaan naar eisers situatie. Gelet op het toetsingskader dat is opgenomen onder overweging 8, zal de rechtbank vervolgens beoordelen of aan de voortzetting van de dienstbetrekking zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende onderzoek gedaan naar eisers situatie. Het Uwv heeft een verzekeringsarts onderzoek laten doen naar ontslagname op medische gronden. De verzekeringsarts heeft ook beoordeeld of eiser ten tijde van zijn ontslagname de gevolgen van zijn handelen heeft kunnen overzien. Op de zitting is gebleken dat eiser ten tijde van zijn ontslagverzoek niet onder behandeling was van een psycholoog, zodat het opvragen van informatie bij een psycholoog niet aan de orde was. Verder was het Uwv bekend met de e-mails en brieven tussen de werkgever en eiser en heeft die betrokken bij het nemen van zijn besluit, evenals de zienswijze van eiser over het bezwaar van de werkgever. Ook de verzoeken van eiser aan de werkgever om een kopie van zijn e-mail van 30 april 2014 boven tafel te krijgen, waren bij het Uwv bekend.
14. Over de e-mail van 30 april 2014 overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van deze e-mail inderdaad niet blijkt dat eiser beschuldigingen heeft geuit en gedreigd heeft om raadsleden en de pers erbij te betrekken. Aan eiser kan dan ook worden toegegeven dat het niet terecht is wat de werkgever daarover vermeldt in de brief van 8 november 2016. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat gebleken is dat de omstandigheden voor eiser zodanig waren dat hij ten tijde van het indienen van zijn ontslagverzoek niet anders meer kon dan ontslag te nemen. Een advies daartoe van een psycholoog is er niet geweest, zoals eiser op de zitting ook heeft erkend. Bovendien blijkt dat eiser zich geen enkele keer ziek heeft gemeld vanwege de door eiser gestelde omstandigheden of dat hij medisch advies heeft ingewonnen. Dat er in 2016 gesprekken hebben plaatsgevonden tussen eiser en zijn werkgever naar aanleiding van de door eiser gedane ‘melding vermoeden misstand', is duidelijk, maar eiser heeft daarna excuses aangeboden voor de e-mailberichten die hij eerder had verstuurd en er zijn afspraken gemaakt tussen eiser en zijn leidinggevende. Uit het daarop volgende functioneringsverslag van juni 2017 blijkt in het geheel niet dat er op dat moment sprake was van een onhoudbare situatie voor eiser. Er blijkt ook niet dat eiser daarna nog gesprekken heeft gevoerd met collega’s of derden of dat eiser verzocht heeft om gesprekken met de werkgever over de volgens eiser onwerkbare situatie. Hoewel eiser op de zitting heeft gesteld dat hij over zijn problemen met de werkgever binnen de organisatie van de werkgever met niemand kon spreken, overweegt de rechtbank dat hij dat evenmin heeft gedaan met personen buiten de organisatie van de werkgever, zoals een arts of een psycholoog.
Dat eiser in een situatie verkeerde waarin voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem verlangd kon worden, is dan ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Uit het voorgaande volgt dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Op grond van de WW [5] moet het Uwv in dat geval de WW-uitkering blijvend geheel weigeren, tenzij het niet nakomen van de verplichting om verwijtbaar werkloos te worden eiser niet in overwegende mate kan worden verweten.
Verminderde verwijtbaarheid?
16. Over de vraag of het niet nakomen van de verplichting om verwijtbaar werkloos te worden eiser niet in overwegende mate kan worden verweten, overweegt de rechtbank als volgt.
17. De stelling van eiser dat zijn situatie vergelijkbaar is met de in de uitspraak van 20 juni 2018 van de CRvB weergegeven situatie, waarin een voormalig topambtenaar die zelf ontslag heeft genomen, toch een gedeeltelijke WW-uitkering krijgt en dat dus ook bij hem sprake is van verminderde verwijtbaarheid, gaat niet op. Naar het oordeel van de rechtbank zijn hier, gelet op wat de rechtbank in overweging 14. heeft overwogen, geen specifieke omstandigheden geweest die ertoe zouden moeten leiden dat de verwijtbare werkloosheid niet in overwegende mate aan hem was toe te rekenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit?
18. Eiser heeft op zitting nog naar voren gebracht dat hij in de bezwaarfase onvoldoende is gehoord. Hij had tijdens de hoorzitting op 17 april 2019 het gevoel dat het besluit al vaststond. Uit de e-mail van de voorzitter van de hoorzitting van 12 februari 2018, die eiser voorafgaand aan de hoorzitting heeft ontvangen, blijkt dit ook. In deze e-mail staat: ‘U moet er echter rekening mee houden, dat ons standpunt op basis van een hoorzitting niet meer zal wijzigen’.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is geweest van schending van de eisen, die worden gesteld aan een zorgvuldige besluitvorming of eisen van goede procesvorming. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht hoe de procedure is verlopen voorafgaand aan het besluit om eisers uitkering in te trekken en dat in de bezwaarfase alsnog de werkgever bij de besluitvorming is betrokken. Verder heeft de gemachtigde van verweerder toegegeven dat de e-mail van 12 februari 2019 voorafgaand aan de hoorzitting ongelukkig was verwoord. Het is echter wel gebruikelijk dat betrokkenen er op worden gewezen dat het dossier gelezen en bekend is en dat de hoorzitting alleen bedoeld is voor het nader toelichten of verstrekken van aanvullende feiten. Dat de formulering van de e-mail bij eiser twijfels opriep over het nut van de hoorzitting, acht de rechtbank voorstelbaar, maar naar het oordeel van de rechtbank is het onvoldoende om daaruit op te maken dat het Uwv niet objectief zou zijn om de zaak zorgvuldig te beoordelen. Uit het bestreden besluit volgt dat het Uwv de zienswijze van eiser over het bezwaar van de werkgever en wat hij op zitting naar voren heeft gebracht op kenbare wijze heeft betrokken bij zijn besluitvorming. Of verweerder ook inhoudelijk gezien het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid, heeft de rechtbank hierboven in overweging 13. al beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Overig
20. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, over de re-integratie en de jobcoach, valt buiten het beoordelingskader dat in deze procedure moet worden beoordeeld.
Conclusie
21. Eiser is verwijtbaar werkloos geworden. Er is niet gebleken van omstandigheden waardoor van eiser redelijkerwijs niet meer kon worden gevergd om zijn dienstverband voort te zetten. Ook is niet gebleken dat de werkloosheid eiser niet in overwegende mate valt te verwijten. Het Uwv heeft daarom terecht vanaf 1 mei 2019 een WW-uitkering aan eiser geweigerd.
22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2020 door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en
mr. Y. Sneevliet en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.artikel 24, eerste lid, onder a, van de WW
2.artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW
3.artikel 27, eerste lid, van de WW
5.artikel 27, eerste lid, van de WW