Overwegingen
1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder handhavend moet optreden tegen de nokhoogte van 52 recreatiewoningen, waartoe eisers hebben verzocht.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder bij het meten van de nokhoogte van de woningen ten onrechte niet is uitgegaan van de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld (hierna: het peil) conform artikel 1.77, onder b, van de planregels van het bestemmingsplan Loosdrecht landelijk gebied noordoost. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat verweerder ten onrechte zijn besluit heeft gebaseerd op de gemiddelde hoogte van de gemeten woningen en niet op de nokhoogtes van elk van de woningen afzonderlijk. Verweerder heeft aldus onvoldoende onderzoek gedaan, waardoor niet is vast te stellen of sprake is van een overtreding van de planregels. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
3. Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat deze in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
De herstelpoging van verweerder
4. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen, wat mogelijk was door nieuwe metingen te verrichten en een nieuw besluit te nemen. Ter uitvoering van deze geboden herstelmogelijkheid heeft verweerder nader onderzoek verricht, dat is beschreven in de overgelegde Rapportage hoogtemetingen. Een landmeter heeft ter uitvoering van dit onderzoek op 64 punten de hoogte van het terrein vastgesteld. Deze hoogtes zijn te vergelijken met de in 2015 op basis van de landelijke hoogtekaarten bepaalde hoogtes. De conclusie uit verweerders onderzoek is dat het gemiddelde maaiveld in 2019 ten opzichte van 2015 niet of nauwelijks gewijzigd is. Verweerder heeft op basis daarvan aanvullend gemotiveerd dat de uitkomst van het besluit om niet handhavend op te treden nog steeds juist is.
5. Eisers daartegen aan dat uit de Rapportage hoogtemetingen van verweerder niet de nokhoogtes van de woningen ten opzichte van het peil volgens de planregels blijkt. Verweerder heeft alleen de meetgegevens verstrekt van de meting in 2019. Meetgegevens over de hoogte van het peil ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in februari 2016 ontbreken.
6. De rechtbank is met eisers van oordeel dat verweerder het gebrek niet heeft hersteld. De herstelpoging is al niet toereikend, omdat verweerder opnieuw heeft gekeken naar het gemiddelde maaiveld van het hele recreatiepark. In de tussenuitspraak is echter geoordeeld dat uit de bestemmingsplanbepalingen volgt dat verweerder moet kijken naar de nokhoogte van elk van de woningen afzonderlijk. Dat betekent dat bij iedere recreatiewoning moet worden bepaald wat het gemiddelde aansluitende afgewerkte maaiveld was bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Verweerder heeft dit niet onderkend in zijn nadere besluit.
7. De rechtbank heeft de taak het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Gelet daarop heeft de rechtbank de StAB benoemd om alsnog onderzoek te doen naar de nokhoogtes van de recreatiewoningen ten opzichte van het peil.
8. Uit de meting van de StAB blijkt dat de nokhoogtes van 43 van de 52 recreatiewoningen hoger zijn dan vier meter ten opzichte van het peil van iedere woning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. De overschrijding varieert van 1 tot 28 centimeter. Voor het peil is de StAB uitgegaan van de hoogtegegevens, die blijken uit de inmeting die in september 2015 door de Landmeetkundige Dienstverlening BV in opdracht van de derde-partij is verricht.
9. Op de inhoud van het verslag van een deskundige mag in beginsel worden afgegaan. Dat is slechts anders als het verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
10. Verweerder en de derde-partij hebben het rapport van de StAB niet betwist.
De derde-partij heeft wel op het conceptrapport gereageerd bij de StAB, maar de StAB heeft vervolgens de aangevoerde punten in zijn rapport inhoudelijk en inzichtelijk gemotiveerd besproken. De derde-partij heeft deze punten niet meer bij de rechtbank aangevoerd.
11. Eisers betwisten de uitkomsten van het StAB-rapport wel. Zij voeren aan dat in het rapport ten onrechte is uitgegaan van de inmeting in 2015 voor het bepalen van het volgens de planregels geldende peil. Tussen deze inmeting en de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in februari 2016 is het terrein namelijk opgehoogd. Eisers hebben in 2015/2016 gezien dat grond is aangevoerd.
12. Uitgangspunt is dat moet worden bepaald wat het peil was bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 2 februari 2016. De StAB heeft voor het bepalen van het peil de beschikbare gegevens vergeleken en heeft vervolgens gekozen voor de hoogtegegevens van de inmeting van september 2015. De AHN3 hoogtekaart is volgens de StAB onvoldoende nauwkeurig, doordat een AHN3-kaart bij meting een onnauwkeurigheid heeft van vijf tot tien centimeter. Bij vergelijking met de AHN3 kaart heeft de StAB geen aanleiding gezien aan te nemen dat de inmeting in 2015 onjuist zou zijn of dat het terrein in hoogte is veranderd.
13. De rechtbank overweegt dat hoewel niet is uit te sluiten dat het terrein op enig moment is opgehoogd, eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dat is gebeurd tussen de inmeting van het perceel in september 2015 en de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in februari 2016. Eisers hebben op de zitting wel verklaard dat het terrein is opgehoogd in 2015/2016, maar hebben daarbij niet nader kunnen onderbouwen wanneer precies. Evenmin hebben zij daarvan bewijs overgelegd. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de hoogte van het peil zoals de StAB heeft aangenomen in haar rapport. De rechtbank zal daarom uitgaan van de meetresultaten van het StAB-rapport.
Geen overtreding bij 10 woningen
14. Zoals is overwogen in de tussenuitspraak moet het al dan niet bestaan van een overtreding per woning worden vastgesteld. Uit het StAB-rapport blijkt dat de volgende tien recreatiewoningen maximaal vier meter hoog zijn. Bij deze woningen is dan ook geen sprake van een overtreding: nummers [nummers] . Dit betekent dat verweerder ten aanzien van de nokhoogte van deze woningen niet bevoegd is om handhavend op te treden en dat het handhavingsverzoek van eisers ten aanzien van deze woningen op die grond had moeten worden afgewezen. De rechtbank zal ten aanzien van deze woningen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarom in stand laten.
Geringe overtreding bij 4 woningen
15. Uit het StAB-rapport blijkt dat de overige 43 woningen hoger zijn dan de toegestane vier meter. Voor die recreatiewoningen moet dan ook worden geoordeeld dat sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Verweerder is bevoegd daartegen handhavend op te treden.
16. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving zal, volgens vaste rechtspraak, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordien, als concreet zicht op legalisering bestaat. Handhavend optreden kan verder zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
17. Het standpunt van verweerder is dat steeds sprake is van geringe overtredingen, wat maakt dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhaving moet worden afgezien.
18. Eisers stellen zich op het standpunt dat de overschrijdingen niet gering zijn. De vaste rechtspraak is op dit punt bijzonder terughoudend. Daarnaast voeren eisers aan dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. Bij de bouw van de recreatiewoningen van eisers heeft verweerder ook verlaging van te hoge woningen afgedwongen. Eisers hebben al in een vroeg stadium van de bouw gewezen op de overschrijding van de toegestane nokhoogte. Het park volbouwen met goedkopere recreatiewoningen heeft financiële gevolgen voor de (huur)waarde van de woningen van eisers.
19. De rechtbank stelt voorop dat uit de vaste rechtspraak van de ABRvS inderdaad volgt dat niet snel sprake is van een overtreding van geringe aard of ernst (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:665). De betreffende 43 woningen zijn 1 tot 28 centimeter te hoog. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet mogelijk is onderscheid te maken tussen de woningen en heeft bij al deze woningen de overtreding aangemerkt als gering. Het is echter in het algemeen belang dat een eenmaal vastgestelde norm gehandhaafd wordt. Als vervolgens te gemakkelijk een geringe overschrijding zou worden aangenomen zou dit afbreuk doen aan deze norm. De rechtbank acht tegen deze achtergrond alleen een nokhoogte tot en met 4,04 meter en daarmee een overschrijding tot en met 4 centimeter een overtreding van geringe aard. 20. Uit het StAB-rapport volgt dat er vier woningen die de norm met maximaal 4 centimeter overschrijden. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat handhaving onevenredig is, omdat slechts sprake is van een zeer geringe afwijking. Op de zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat daarbij ook een rol spelen, enerzijds wat het vergt om de woningen te verlagen en dat het niet de intentie van de derde-partij was te hoog te bouwen en anderzijds de belangen die met handhaving gediend worden. Voor deze woningen acht de rechtbank het standpunt van verweerder gelet op de geringe mate waarin de norm wordt overschreden niet onredelijk. Voor deze vier recreatiewoningen met een nokhoogte tot 4,05 meter zal de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten.
Nieuw besluit nodig bij 39 woningen
21. Ten aanzien van de 39 recreatiewoningen met een nokhoogte van 4,05 meter en hoger ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank deze overschrijding niet van geringe aard. Dat betekent dat handhaving niet op die grondslag achterwege kan blijven. Het is nu aan verweerder om opnieuw op het handhavingsverzoek van eisers te beslissen, wat deze woningen betreft. De rechtbank zal dat aan verweerder opdragen. Dat betekent dat verweerder met inachtneming van de beginselplicht tot handhaving opnieuw een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eisers voor zover dat ziet op deze woningen. Verweerder moet daarbij een afweging maken van de betrokken belangen, waaronder de belangen die eisers stellen. Op de zitting heeft verweerder de mogelijkheid van legalisatie genoemd. Bij ontbreken van een aanvraag voor een omgevingsvergunning is daarop naar het oordeel van de rechtbank op dit moment echter geen concreet zicht.
22. Verweerder moet dus voor de betreffende 39 recreatiewoningen een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
23. Voor de recreatiewoningen betekent dit concreet het volgende:
- De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, die geldt voor al deze recreatiewoningen.
- De recreatiewoningen met de nummers [nummers] zijn lager dan vier meter. Voor deze woningen is geen sprake van een overtreding. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
- De recreatiewoningen met de nummers [nummers] hebben een geringe overschrijding in de hoogte. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
- De overige recreatiewoningen zijn 4,05 meter en hoger. De rechtbank draagt verweerder op voor deze woningen opnieuw een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.150,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie op het STAB-rapport, 1 punt voor het verschijnen op de tweede zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).