Overwegingen
1. [eiser] is een kerkgenootschap. Het gebruikt het gebouw aan de [adres] in [woonplaats] met dezelfde naam. Het gebouw heeft diverse ruimtes. In de grote ruimte op de begane grond wordt iedere zondag een dienst gehouden, met voorafgaand een gezamenlijke maaltijd. Er worden in die ruimte door de week ook cursussen gegeven. Er is een zogenoemde kinderruimte, waar bijeenkomsten voor de kinderen worden georganiseerd, maar waar ook cursussen worden gegeven en plaats is voor al dan niet geloofsgerelateerde overleggen. Verder is er een kantoorruimte en een berging en was er in de aan de orde zijnde jaren een afgescheiden gedeelte voor een naaiatelier en gsm-reparaties. Op de eerste verdieping zijn ook kantoren, een gebedsruimte en een ‘stilteruimte’.
2. Deze zaken gaan over de vraag of het gebouw van [eiser] buiten de heffing van de onroerendezaakbelastingen moet worden gelaten. De wet voorziet in een ‘kerkenvrijstelling’, die inhoudt dat onroerende zaken die in hoofdzaak bestemd zijn voor de openbare eredienst buiten aanmerking worden gelaten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen.In de rechtspraak is die bepaling zo ingevuld, dat een onroerende zaak in hoofdzaak voor de openbare eredienst is bestemd als zij daarvoor voor ten minste 70% wordt gebruikt.
3. De taxateur van verweerder heeft een overzicht van de verschillende ruimtes van het [eiser] gemaakt, heeft gekeken hoe die ruimtes worden gebruikt en heeft een berekening gemaakt van het aandeel in de diverse ruimtes voor het gebruik voor de openbare eredienst. De uitkomst van die berekening is dat de grens van 70% niet wordt gehaald en dat [eiser] dus belastingplichtig is voor de onroerendezaakbelastingen.
4. [eiser] vindt in de eerste plaats dat verweerder het begrip openbare eredienst te beperkt invult. Daarnaast wordt aangevoerd dat de wijze van berekenen die verweerder toepast onjuist is.
Moet ‘openbare eredienst’ breder worden ingevuld?
5. De term ‘openbare eredienst’ is in de wet niet gedefinieerd, zodat de rechtspraak daaraan invulling heeft gegeven. Die invulling houdt in dat die term moet worden opgevat volgens het algemeen spraakgebruik. In een christelijke context betekent dit dat onder een openbare eredienst moet worden verstaan een kerkdienst ter gezamenlijke verering van God. Vergaderingen van kerkgenootschappen en bijvoorbeeld het kerkelijk jeugdwerk worden niet als openbare eredienst aangemerkt. Openbare jeugd- en kinderdiensten vallen daar wel onder.
6. [eiser] heeft erop gewezen dat de invulling die kerkgenootschappen in de huidige tijd geven aan het kerkelijk leven aan verandering onderhevig is en niet te vergelijken is met de situatie in 1980, toen de huidige lijn in de rechtspraak werd ontwikkeld. Het is steeds moeilijker om mensen naar de kerk te krijgen en er is een maatschappelijke ontwikkeling zichtbaar waarbij kerkgenootschappen bredere activiteiten ontplooien. Die activiteiten zijn gelieerd aan en moeten in het verlengde gezien worden van de kerkdiensten en maken daarom onderdeel uit van de openbare eredienst. Deze ontwikkeling volgend worden ook de kerkgebouwen voor bredere doeleinden gebruikt en [eiser] is daarvan een goed voorbeeld. [eiser] heeft geschetst hoe zij erin geslaagd is om in de wijk opnieuw een goed lopende kerkgemeenschap met allerhande activiteiten op te bouwen en in stand te laten. [eiser] pleit ervoor dat de rechtspraak deze in de maatschappij breed zichtbare ontwikkeling volgt en een minder enge invulling geeft aan het begrip openbare eredienst. Dat zou ertoe moeten leiden dat het aandeel dat aan de openbare eredienst moet worden toegekend groter is, omdat bijvoorbeeld ook het nuttigen van de gezamenlijke maaltijd en bepaalde sociale activiteiten daarbij moeten worden betrokken.
7. De rechtbank heeft begrip voor het betoog van [eiser] en vindt de geschetste maatschappelijke ontwikkeling ook aannemelijk. De rechtbank gaat desondanks niet mee in de vraag om de term openbare eredienst op te rekken. Vooropgesteld wordt dat het uitgangspunt is dat gebruikers van onroerende zaken aangeslagen worden voor onroerendezaakbelastingen. Belastingheffing is dus de hoofdregel. De wetgever heeft daarbij een aantal uitzonderingen bepaald, waarbij van die hoofdregel wordt afgeweken. De kerkenvrijstelling is er daar een van. Daarbij heeft de wetgever ervoor gekozen om die vrijstelling te relateren aan de openbare eredienst. De rechtbank overweegt dat uit wat [eiser] aanvoert niet volgt dat de openbare eredienst als zodanig is veranderd. De kerkdiensten vinden immers nog steeds plaats, maar het kerkelijk leven heeft volgens [eiser] inmiddels ook een bredere invulling. In het licht van de wettelijke bepaling en de aard daarvan als uitzondering, is het daarom niet aan de rechter maar aan de wetgever om maatschappelijke veranderingen desgewenst in regelgeving te vertalen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet [eiser] aan de 70%-regel?
8. Het geschil op dit punt zit in de systematiek die wordt gebruikt om het aandeel van de openbare eredienst te berekenen. Verweerder differentieert in zijn berekening per ruimte het aandeel dat aan de openbare eredienst moet worden toegerekend. Voor ruimtes die gemengd worden gebruikt leidt dit ertoe dat in de berekening een deel van de totale oppervlakte van die ruimte als bestemd voor de openbare eredienst wordt gekenmerkt, waarna vervolgens het totaal van die oppervlaktes wordt berekend. [eiser] heeft een eigen berekening (tabel 4) gemaakt en vindt dat per ruimte moet worden bepaald of die in hoofdzaak voor de openbare eredienst wordt gebruikt. Bij gemengd gebruik van een ruimte moet dit er volgens [eiser] toe leiden dat die ruimte ofwel geheel, ofwel geheel niet wordt meegerekend in het aandeel voor de openbare eredienst.
9. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of de kerkenvrijstelling van toepassing is moet worden beantwoord voor de onroerende zaak als geheel. Daarvoor geldt geen voorschreven systematiek, zodat de rechtbank in eerste instantie beoordeelt of verweerder zijn standpunt met de door hem toegepaste systematiek aannemelijk maakt. De rechtbank oordeelt dat dat het geval is. De systematiek in verweerders berekening tracht het gebruik van de gehele onroerende zaak zo goed als mogelijk te differentiëren op basis van de oppervlakte van de verschillende ruimtes en het aandeel daarvan dat is bestemd voor de openbare eredienst. De berekeningswijze die [eiser] daar tegenover zet doet naar het oordeel van de rechtbank minder recht aan het uitgangspunt dat het uiteindelijk om de onroerende zaak als geheel gaat. Door per ruimte een starre keuze in de berekening te maken tussen geheel wel of geheel niet aan te merken als openbare eredienst, miskent die berekening immers het gemengde en flexibele gebruik van de verschillende ruimtes. Dat [eiser] het gebouw vooral en in eerste instantie huurt voor de openbare eredienst maakt dit niet anders. Het is begrijpelijk dat [eiser] ervoor kiest om het toch al gehuurde gebouw ook anderszins zo goed mogelijk te benutten, maar dat leidt er wel toe dat daardoor de grens van de vrijstelling kan worden overschreden.
10. De rechtbank volgt dus de berekeningswijze van verweerder. Verweerder heeft op de zitting een herziene versie van zijn berekening overgelegd. Die wordt betwist door een tweede berekening van [eiser] waarbij zij wel dezelfde systematiek gebruikt als verweerder (tabel 2). Op de zitting is gebleken dat er geen verschil van inzicht meer bestaat over de oppervlakte van de onroerende zaak en van de verschillende ruimtes. Wel is in geschil welke verdeling ten aanzien van die ruimtes moet worden gehanteerd tussen gebruik voor de openbare eredienst, ander gebruik en gemengd gebruik. De rechtbank overweegt daarover dat verweerder in zijn berekening per ruimte de gekozen verdeling motiveert. Op de zitting is daarover nog toegelicht dat waar nodig voor een verdeling ten gunste van [eiser] is gekozen, waarbij het gebruik voor de openbare eredienst in de gemengd gebruikte ruimtes ruim is bepaald. De daartegenover staande tabel 2 van [eiser] gaat uit van een andere verdeling zonder dat te motiveren. Zonder nadere toelichting vindt de rechtbank de door verweerder inzichtelijk gemaakte verdeling echter niet onaannemelijk. De rechtbank weegt daarbij mee dat de berekening van verweerder is opgesteld door een taxateur, die in het gebouw is geweest en navraag heeft gedaan naar het gebruik van de verschillende ruimtes. De beroepsgrond slaagt niet.
Gebrek in de uitspraken op bezwaar
11. Verweerders berekening is pas uitgevoerd nadat [eiser] de beroepen heeft ingesteld. In de beroepsfase is de taxateur van verweerder ook pas ter plaatse bij het [eiser] geweest. In de uitspraken op bezwaar wordt enkel verwezen naar wat op de website staat over het functioneren als buurtcentrum, zonder dat wordt ingegaan op de motivering van het gebruik voor de openbare eredienst zoals die in beroep is gegeven en getoetst. Dit moet dan ook tot het oordeel leiden dat de uitspraken op bezwaar onvoldoende zijn gemotiveerd en niet zorgvuldig zijn voorbereid. Dat is door verweerder op de zitting ook erkend. Dit leidt ertoe dat de beroepen gegrond zijn en dat de uitspraken op bezwaar worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
12. Uit de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden van [eiser] hiervoor, blijkt dat die niet slagen. Dat leidt ertoe dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de te vernietigen uitspraken op bezwaar in stand zal laten. Dat betekent dat de aanslagen onroerendezaakbelastingen blijven bestaan.
13. Het procedurele gebrek in de uitspraken op bezwaar en de gegrondverklaring van de beroepen heeft wel tot gevolg dat er aanleiding is om verweerder te veroordelen in de proceskosten van [eiser] . Van dergelijke kosten is echter niet gebleken: de gemachtigde van [eiser] heeft zich als advocaat gesteld maar heeft geen inhoudelijke bijdrage geleverd en was niet op de zitting aanwezig. De procedure is feitelijk gevoerd door de dominee van [eiser] en er is geen opgave van andere gemaakte kosten gedaan. Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerder in elke zaak de door [eiser] betaalde griffierechten ter hoogte van € 345,- per zaak vergoedt.