In deze zaak, die op 18 maart 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vader en zijn zoon over de verdeling van een gemeenschappelijk landgoed. Beide partijen hebben een erfpachtrecht, een opstalrecht en de eigendom van de opstal, waarbij elk een aandeel van vijftig procent heeft. De vader, eiser, heeft de zoon, gedaagde, gedagvaard omdat hij wil dat de zoon meewerkt aan de verdeling van het onroerend goed. De vader heeft eerder een taxatie laten uitvoeren die de waarde van het geheel op € 305.000,00 stelt, en hij biedt de zoon de helft daarvan, € 152.500,00, aan voor zijn aandeel. De zoon heeft echter een andere prijs in gedachten en wil de vader uitkopen voor een hogere prijs. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat een definitieve verdeling in kort geding niet mogelijk is, maar dat partijen wel verplicht zijn om mee te werken aan een verdeling. De voorzieningenrechter heeft de zoon veroordeeld om mee te werken aan de verdeling van het erfpachtrecht, opstalrecht en eigendom van de opstal aan de vader voor een totaalbedrag van € 171.888,67, inclusief de aflossing van een schuld van de vader aan de zoon. De overige vorderingen van de vader zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd omdat de partijen bloedverwanten zijn.