ECLI:NL:RBMNE:2019:947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
UTR 18/1815
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ZW- en WW-uitkering in verband met hennepgerelateerde activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres ontving uitkeringen op basis van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW), maar deze uitkeringen zijn herzien en er is een terugvordering van € 6.234,33 opgelegd. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de betrokkenheid van eiseres bij hennepgerelateerde activiteiten. Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld, omdat eiseres onvoldoende gegevens had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de herziening en terugvordering terecht waren, omdat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden en niet kon aantonen dat zij geen inkomsten had uit de hennepkwekerij die in haar woning was aangetroffen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D.L.B.J. Knikkink - Wolthuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkeringen die eiseres ontvangt op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW) over de periode 12 juni 2014 tot en met 1 april 2017 herzien en € 6.234,33 teruggevorderd van eiseres.
Bij besluit van 12 juli 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 3.117,17.
Bij besluit van 28 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Aan eiseres is met ingang van 12 juni 2014 een ZW-uitkering toegekend. Na beëindiging van de ZW-uitkering is aan eiseres met ingang van 14 augustus 2015 een WW-uitkering toegekend. Tijdens de WW-uitkering heeft eiseres zich per 14 april 2016 ziekgemeld. Met ingang van 14 juli 2016 is aan eiseres weer een ZW-uitkering toegekend. Naar aanleiding van door verweerder ontvangen informatie over betrokkenheid van eiseres bij hennepgerelateerde activiteiten is verweerder een onderzoek gestart. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek heeft verweerder vervolgens de besluiten genomen zoals weergegeven onder Procesverloop.
2. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt om de ZW- en WW-uitkering van eiseres te herzien over de periode 29 juni 2015 tot en met 8 april 2016. Omdat eiseres onvoldoende gegevens heeft verstrekt kan haar recht op uitkering niet worden vastgesteld. Daarom wordt een bedrag van € 6.234,33 teruggevorderd. Omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden wordt een boete opgelegd van € 3.117,17.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:247), gaat het bij een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering om een voor betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden. Daarbij rust op verweerder de bewijslast ten aanzien van de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening en terugvordering van de WW- en ZW-uitkering over de genoemde periode over te gaan.
4. Eiseres voert aan dat zij de hoedanigheid van werknemer niet is verloren. Zij stelt dat ze het niet eens was met de komst en aanwezigheid van de kwekerij in haar woning. Ze heeft slechts anderhalf uur werkzaamheden verricht in de kwekerij en heeft zich in het kader van de WW altijd gehouden aan de sollicitatieplicht. Daarnaast wijst eiseres er op dat sprake dient te zijn van een inkomstenverrekening in plaats van een urenverrekening. Omdat er geen inkomsten zijn geweest had eiseres daarvan dus ook geen melding hoeven maken. Het recht kan dus wel worden vastgesteld en een terugvordering en boete is niet aan de orde.
5. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de grondslag van het bestreden besluit is dat het recht op uitkering niet is vast te stellen. Er is een kwekerij in de woning van eiseres aangetroffen, zij heeft voor die kwekerij gewerkt maar niet is vast te stellen hoeveel uur zij dat gedaan heeft. De stelling van eiseres dat zij slechts anderhalf uur heeft gewerkt kan niet gecontroleerd en geverifieerd worden.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in de woning van eiseres tijdens de politie-inval op 8 april 2016 een hennepkwekerij is aangetroffen. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB rechtvaardigt het feit dat in de woning van eiseres een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling dat eiseres (mede)eigenaar van die kwekerij is geweest en dat de opbrengst daarvan ook haar ten goede is gekomen. Het is dan aan eiseres om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. De rechtbank wijst hier als voorbeeld op de uitspraken van de CrvB van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3622 en 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2137). De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij niet bij de hennepkwekerij betrokken is geweest en ook overigens geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van eiseres dat zij voor de kwekerij werkzaamheden heeft verricht en dat het de bedoeling was dat de opbrengst van de kwekerij ook haar toe zou komen, doordat die opbrengst kon worden besteed aan haar zoon of de aflossing van schulden. Eiseres heeft nagelaten tegenbewijs te leveren waaruit kan worden afgeleid dat, ondanks dat zij stelt dat zij werkzaamheden heeft verricht voor de kwekerij en de opbrengst ook aan haar toe zou komen, zij toch niets met de kwekerij van doen had. Bovendien is er geen bewijs overgelegd van haar standpunt dat zij niet meer dan anderhalf uur voor de kwekerij heeft gewerkt en dat zij uiteindelijk geen opbrengsten van de kwekerij heeft genoten. Pas op de zitting heeft eiseres aangeboden een verklaring van haar man en een overzicht van haar sollicitatieactiviteiten te overleggen. De rechtbank is van oordeel dat dit aanbod te laat kwam en gaat daarom hieraan voorbij.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de conclusie kon trekken dat het recht niet is vast te stellen. Omdat het recht niet kan worden vastgesteld wordt niet toegekomen aan een inkomstenverrekening. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd. Met deze grond bouwt eiseres voort op haar stelling dat er geen terugvorderingsbedrag is vast te stellen. Gelet op het voorgaande kan deze grond niet slagen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.