In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M.A.T. Huisman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E. de Roy van Zuydewijn. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering, die door verweerder was vastgesteld met ingang van 21 september 2017. Eiseres was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct was beoordeeld en dat zij recht had op een IVA-uitkering.
Tijdens de zitting op 21 januari 2019 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar overgelegd, waarin werd gesteld dat de WIA-uitkering van eiseres tot 6 juni 2018 moest worden doorbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling. Eiseres had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwde.
De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg verweerder wel op het betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.038,40. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.