4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 4
De rechtbank zal met betrekking tot het bewijs in gaan op de volgende onderwerpen:
de 115-melding;
het aantreffen van en het onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] ;
de feiten en omstandigheden in de jaren 2012 en 2013;
e feiten en omstandigheden in het jaar 2014;
de feiten en omstandigheden in het jaar 2015 vóór 25 juni;
het afsluiten van de levens- en uitvaartverzekering;
de feiten en omstandigheden in de periode van 25 juni 2015 tot en met 29 juni 2015;
de feiten en omstandigheden ná 29 juni 2015;
de financiële positie van [slachtoffer] ;
het onderzoek met betrekking tot de echtheid van de overgelegde kwitantie.
a.
a) de 115-melding
Verdachte heeft op 26 juni 2015 om 02:50:52 uur 115 gebeld. Dit is het nummer van de meldkamer van het Korps Politie Suriname.
De Surinaamse verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 26 juni 2015 rond 03.10 uur de melding van de Centrale Meldkamer dat er bij de voet van de Wijdenboschbrug aan de Meerzorgzijde zich een manspersoon bevond wiens vriendin in de Surinamerivier was gevallen en in de diepte was verdwenen. Ter plaatse aangekomen bleek deze manspersoon verdachte te zijn.Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij verdachte hoorde zeggen dat hij niet kon zwemmen.De Surinaamse verbalisant [verbalisant 2] hoorde verdachte later, buiten de politiewacht, eveneens zeggen dat hij zelf geen hulp kon bieden, daar hij geen zwemmer zou zijn.
b) het aantreffen van en het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer]
Op 29 juni 2015 omstreeks 09.15 uur (plaatselijke tijd), kreeg het Korps Politie Suriname, Regio Oost, Ressort Meerzorg een melding dat een stoffelijk overschot was aangespoeld achter de houtzagerij Ansoe, gelegen aan de Zaagmolenweg te Meerzorg in het district te Commewijne in Suriname. Uit onderzoek is gebleken dat het stoffelijk overschot van [slachtoffer] die in de ochtend van vrijdag 26 juni 2015 omstreeks 03.00 uur van de kade onder de Wijdenboschbrug aan de zijde van Meerzorg in de Surinamerivier was geraakt.
Hydroloog professor dr. S. Naipal heeft geconcludeerd dat, gelet op de stroming van het water, het zeer wel mogelijk is dat het lichaam van [slachtoffer] in de loop van 26 juni 2015 al bij de houtzagerij terecht is gekomen.
Uit de gegevens van de Maritieme Autoriteit Suriname blijkt dat op 26 juni 2015 tussen 02.40 en 03.00 uur de diepte van het water van de Surinamerivier ten opzichte van de laagwaterstand bij de pier respectievelijk 236 centimeter en 227 centimeter betrof.
De zus van [slachtoffer] , [getuige 2] , heeft verklaard dat [slachtoffer] helemaal niet kon zwemmen.
De Surinaamse patholoog drs. M.P.K. Chan heeft geconcludeerd dat er sprake was van overlijden vermoedelijk ten gevolge van verstikking tegen gevolge van verdrinking.
De Nederlandse patholoog dr. F.R.W. van de Goot heeft een her-sectie uitgevoerd en heeft hierover twee rapporten uitgebracht. In het rapport van 15 juli 2015 heeft Van de Goot geconcludeerd dat er bij de her-sectie geen doodsoorzaak aanwijsbaar is. Er zijn evenwel ook geen aanwijzingen die de diagnose verdrinking als eerste overweging aannemelijk maken.In het rapport van 23 maart 2016 heeft Van de Goot ook de resultaten van de eerste sectie meegenomen. Door Van de Goot wordt uitgelegd dat bij verdrinking een aantal kenmerken voorkomen waarvan er vier bijna bij elke verdrinking voorkomen, te weten het opzetten van de longen, debris in de luchtwegen dan wel schuim in de luchtwegen, een sterk uitgezette rechter hartkamer en water in de maag. Geen van deze kenmerken was bij het slachtoffer aanwezig.Van de Goot heeft geconcludeerd dat de diagnose verdrinking zoals in eerste instantie gesteld, niet per se fout hoeft te zijn, maar op grond van de voorliggende aanwijzingen is het onterecht deze diagnose als enige mogelijkheid te stellen. Andere doodsoorzaken zijn beslist nog niet uitgesloten.
Patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft op basis van de foto’s, het rapport van Van de Goot van 15 juli 2015 en het rapport van drs. Chan geconcludeerd dat er geen doodsoorzaak is gebleken. Volgens Soerdjbalie-Maikoe waren er geen bevindingen die zouden kunnen duiden op verdrinking maar zij sluit verdrinking als doodsoorzaak niet uit.
P. Lunetta, professor in de Forensische Geneeskunde van de Universiteit van Turku te Finland, heeft op 7 maart 2017 een rapport opgesteld. In dit rapport gaat Lunetta onder meer in op de door Van de Goot besproken kenmerken die voorkomen bij verdrinking, maar noemt in deze context dat het ontbreken van de met verdrinking verbonden kenmerken door Van de Goot niet kritisch is geëvalueerd in de context van de verregaande staat van ontbinding van het lijk. Volgens Lunetta is de bekende mogelijkheid van dood door verdrinking zonder dat dit morfologische bevindingen bij de autopsie oplevert, met name in lijken met vergaande ontbinding, enigszins over het hoofd gezien door Van de Goot. Vervolgens concludeert Lunetta dat de doodsoorzaak onbekend en de manier van overlijden onbepaald is.
c) de feiten en omstandigheden in de jaren 2012 en 2013
[getuige 3] heeft verklaard dat haar vriendin [slachtoffer] vanaf maart of april 2013 een kamer is gaan huren bij verdachte voor de duur van een jaar. [slachtoffer] had verdachte via het internet leren kennen omdat hij daarop kamers aanbood. [slachtoffer] zou deze kamer huren voor haar toenmalige vriend uit Suriname.
De familie van [slachtoffer] heeft aan de politie laten weten dat [slachtoffer] elke avond gewoon thuis sliep en dat zij de afgelopen jaren niet elders in Almere heeft gewoond.
d) de feiten en omstandigheden in het jaar 2014
[getuige 4] heeft verklaard dat zij verdachte in maart 2014 leerde kennen via Tinder. Zij kregen snel een relatie. Zij heeft verdachte half april 2014 aan haar ouders voorgesteld.
Tot 21 juni 2014 stond [slachtoffer] ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Vanaf
21 juni 2014 stond zij ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] .Op dit adres stond verdachte sinds 13 mei 2011 ingeschreven.
[getuige 5] heeft verklaard dat zij verdachte eind augustus/begin september 2014 leerde kennen op de [dansschool] in [woonplaats] . In het begin hebben zij een liefdesrelatie gehad. Zij ging er vanuit dat verdachte op dat moment geen relatie had.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij in september 2014 met verdachte op vakantie is geweest naar de Dominicaanse Republiek.
[slachtoffer] is van 4 november 2014 tot en met 25 november 2014 in Suriname geweest.[getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] met verdachte op vakantie was in Suriname. Toen zij terug kwam uit Suriname was dat twee of drie dagen eerder dan gepland. Zij moest huilen en vertelde dat ze zich niet goed voelde en dat ze haar familie had gemist. Zij wilde niet vertellen wat er gebeurd was.[getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] het niet zo leuk vond in Suriname omdat ze daar maar in het appartement van verdachte zat. Het zou een zakenreis zijn, maar hij nam haar niet mee naar afspraken. [getuige 3] heeft haar toen geadviseerd om eerder terug te komen.[getuige 6] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] heeft ontmoet toen zij in Suriname verbleef. [slachtoffer] vertelde haar dat zij dacht de vriendin van verdachte te zijn. Verdachte kwam echter langs met een andere vrouw in het appartement waar [slachtoffer] bij was. [getuige 6] zag dat dit [slachtoffer] veel deed en dat ze tranen in haar ogen had. Toen [getuige 6] verdachte hierop aansprak zei hij dat hij aan [slachtoffer] duidelijk had gemaakt dat ze een gewone vriendin was.
[getuige 5] heeft verklaard dat zij bij verdachte vanaf eind november/december 2014 een kamer heeft gehuurd aan de [adres] te [woonplaats] . Verdachte had daarbij gezegd dat het de bedoeling was dat ze zouden proberen te gaan samenwonen op dit adres.[getuige 5] heeft verklaard dat zij [getuige 4] niet kende. Van [slachtoffer] wist ze alleen dat zij een oud-bewoonster van de woning aan de [adres] te [woonplaats] was. Zij heeft [slachtoffer] nooit ontmoet. De poststukken die op naam van [slachtoffer] binnenkwamen werden door de bewoners aan verdachte gegeven.De huurovereenkomst tussen verdachte en [getuige 5] is per 27 juli 2015 ontbonden.
[getuige 7] heeft verklaard dat zij verdachte in november 2014 leerde kennen via haar moeder die voor verdachte werkte in zijn appartementencomplex in Suriname. Zij onderhield via WhatsApp contact met verdachte. In december 2014 vroeg verdachte aan haar of zij zijn vriendin wilde worden. Zij heeft te kennen gegeven hierover na te willen denken. In de maand december 2014 is [getuige 7] met verdachte op verschillende plaatsen geweest. Verdachte heeft haar ook eens gebracht aan de onderkant van de Wijdenboschbrug in het district Commewijne.Toen ze daar waren hebben ze met elkaar gepraat. Verdachte zei dat hij naar deze plek ging als hij rust wilde, het was zijn plekje.Verdachte wilde in die tijd seks met haar hebben, maar zij heeft hem aldoor geweigerd.In de maanden november en december 2014 is er veelvuldig WhatsApp-contact geweest tussen [getuige 7] en verdachte.
[slachtoffer] staat sinds 31 december 2014 ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] .
e) feiten en omstandigheden in het jaar 2015 vóór 25 juni 2015
[getuige 2] heeft verklaard dat haar vader de reis naar Suriname in december 2014/januari 2015 heeft geregeld.
In januari 2015 is er WhatsAppcontact geweest tussen de toen nog 19-jarige [getuige 7] en verdachte. Er is afgesproken dat [getuige 7] naar Nederland zou komen op 20 januari 2015.[getuige 7] heeft verklaard dat deze reis naar Nederland niet is doorgegaan omdat dit niet mocht van haar moeder.
[getuige 8] , de ex-echtgenote van verdachte en de moeder van zijn kinderen, heeft verklaard dat verdachte rond januari/februari 2015 aan haar heeft gevraagd: ‘
Als je 250.000 euro zou kunnen verdienen, maar je moest 4 jaar weg, zou je dat doen?’. En:
“Ik vroeg “Meen je dat?”, hij reageerde hierop door “ja” te zeggen.”[getuige 8] heeft verklaard dat het voor haar duidelijk was dat hij met ‘weg’ de gevangenis bedoelde.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij in januari/februari 2015 tien à twaalf dagen met verdachte in Suriname is geweest.Op de vraag van de verbalisanten wat verdachte over de plek heeft verteld waar [slachtoffer] in het water is gevallen heeft [getuige 4] geantwoord dat ze daar zelf ook is geweest. Het was het idee van verdachte om naar deze plek toe te gaan. Ze zijn hier nog geen vijf minuten geweest.Tussen verdachte en [getuige 4] zijn in de maanden januari, maart en april 2015 meerdere Skypegesprekken gevoerd waarin beide seksueel getinte uitlatingen doen. Ook geeft [getuige 4] aan dat ze haar tijd met verdachte niet wil delen met een andere vrouw.
[slachtoffer] zegt op 25 februari 2015 de huurovereenkomst van de woning aan de [adres] op per 1 maart 2015. De borgsom is overgedragen aan [verdachte] inclusief de huurovereenkomst.
[getuige 8] heeft verklaard dat zij in maart 2015 aan de [adres] is gaan wonen.In deze maand kwam [getuige 8] er achter dat verdachte met [getuige 4] was.
De in Suriname woonachtige [getuige 9] heeft verklaard dat verdachte op 5 maart 2015 via Facebook contact met haar heeft gezocht en dat zij hierop heeft gereageerd. Op 11 maart 2015 liet verdachte weten dat hij haar beter wilde leren kennen. Verdachte gaf aan vrijgezel te zijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij in april 2015 bij [getuige 4] is ingetrokken in haar appartement in [woonplaats] .
Op 23 april 2015 heeft [slachtoffer] het huurcontract getekend voor de woning aan [adres] te [woonplaats] . De huurperiode ging in op 1 mei 2015.[slachtoffer] heeft zich op 1 mei 2015 ingeschreven op dit adres.
De zakenpartner van verdachte [getuige 10] heeft op 25 februari 2016 verklaard dat hij eind 2015 van [getuige 8] hoorde over de dood van de verloofde van verdachte. Hierop heeft hij zijn zakenpartner [C] gebeld. [C] zei tegen hem dat hij hier met verdachte over had gesproken. Verdachte heeft tegen [C] gezegd dat hij hier niets mee te maken had, maar [C] denkt dat hij hier wel wat mee te maken heeft omdat verdachte in een gesprek met [C] heeft laten doorschemeren: ‘
dit meisje gaat waarschijnlijk verdwijnen’ of iets in die trant. [C] zei vervolgens tegen [getuige 10] : ‘
en dan is dat meisje opeens weg’.[C] heeft op 17 januari 2017 ten overstaan van rechercheofficier van justitie H.F. Mos verklaard dat hij anderhalve maand voor het vertrek naar Suriname een gesprek met verdachte heeft gehad op een brug in Amsterdam. Verdachte heeft daarbij onder meer gezegd: ‘
dat zij er straks niet meer is’. Later toen ze dood was heeft [C] wel gedacht: ‘
hee, nu is ze er echt niet meer’.
[getuige 8] heeft verklaard dat zij verdachte op 9 mei 2015 betrapte met [slachtoffer] in haar slaapkamer. Zij heeft verdachte toen op straat gezet. Volgens haar is verdachte op dat moment bij [getuige 4] gaan slapen.
[getuige 9] heeft verklaard dat verdachte haar op 11 mei 2015 berichtte dat hij naar Suriname zou gaan en dat hij met haar wilde kennis maken. Op 19 mei 2015 heeft [getuige 9] aan verdachte bericht dat ze argwanend was en dat ze dacht dat hij loog. Hierop zei verdachte dat hij niet loog en dat hij haar het beste wenste en geen tijd had voor spelletjes. Hij eindigde het bericht met: ‘
p.s. je bent en was de enige’.
Verdachte heeft verklaard dat hij in mei/juni 2015 heeft besloten om vanaf 1 augustus 2015 met [getuige 4] te gaan samenwonen in de woning waar hij kamers verhuurde.
Verdachte is op 4 juni 2015 in Suriname aangekomen.
[getuige 9] heeft verklaard dat zij verdachte heeft gezien op 5 juni 2015. Verdachte wilde een relatie met haar, maar zij wilde hem eerst beter leren kennen.Op 9 juni 2015 was [getuige 9] jarig en is zij uit eten geweest met verdachte. Verdachte heeft haar daarna naar zijn appartement gebracht. Toen ze de kamer van verdachte in kwam zag zij een tafeltje met daarop een flesje met een roos en kaarsjes in een hartvorm. In deze hartvorm lagen handboeien en een blinddoekje, ook lagen er rozenblaadjes. Hierop is zij erg boos geworden en gaan schelden in het Surinaams.Na dit incident heeft [getuige 9] wel contact gehouden met verdachte en hem op 17 juni en 22 juni 2015 nog gezien.
[getuige 7] heeft verklaard dat zij in juni 2015 een seksuele relatie met verdachte kreeg. Zij zag hem die maand bijna elke dag. Het laatste contact met verdachte was op die bewuste avond.
[getuige 4] heeft op 14 juni 2015 bij
[meubelzaak]verschillende meubels besteld. Aan deze bestelling is de naam van verdachte gekoppeld en het afleveradres is de [adres] te [woonplaats] .
Op 17 juni 2015 hebben verdachte en [slachtoffer] WhatsAppcontact:
“
Verdachte: Al bijna twee jaar samen
[slachtoffer] : Gaat snel. Ja. Gisteren nog met me vriendin erover.
Verdachte: De dag dat je bij me kwam voor een kamer. En nu kijk hoever Tijd ons heeft gebracht
[slachtoffer] : Ja..
Verdachte: Jammer dat je ouders lastig zijn.
[slachtoffer] : heel veel…Ja echt hè….
Verdachte: Maar goed ook dat overwinnen we wrl
[slachtoffer] : Ja…komt goed”.
[getuige 2] heeft verklaard dat haar ouders op 17 juni 2015 naar Suriname zijn vertrokken. Zij is met [slachtoffer] op 24 juni 2015 naar Suriname afgereisd. [getuige 2] wist niet dat verdachte ook in Suriname was. Zij hoorde van haar ouders dat [slachtoffer] hen voordat ze ging vliegen had geappt over het feit dat verdachte in Suriname was. [slachtoffer] is op de dag van hun aankomst opgehaald door verdachte en zij is met hem meegegaan.
Op 18 juni 2015 hebben verdachte en [slachtoffer] WhatsAppcontact:
“Verdachte: Ja ik ook ik wil je de hele dag vrijen. En als je hier bent haal ik je op bij je ouders.
[slachtoffer] : OK…
Verdachte: En dan weten zij ook direct dat je van mij bent en blijft. En dat het niet meer over gaat. Wat zij ook willen.
[slachtoffer] : Ja. En dat ze niet zo moeilijk meer gaan doen.
Verdachte: Precies”.
Op 22 juni 2015 omstreeks 13.00 uur appt verdachte naar [slachtoffer] dat ze een foto van haar zorgpas moet sturen. [slachtoffer] laat weten dat ze de zorgpas nooit heeft ontvangen, maar ze heeft wel het polisblad van het Zilveren Kruis van 1 januari tot en met 31 december 2015.
Op 22 juni 2015 omstreeks 19 uur hebben verdachte en [C] het volgende appgesprek:
“ [C] : Digid
Verdachte: Komt er aan
[C] : S5
Verdachte: [naam] . Ww: [wachtwoord] ”.
f) het afsluiten van de levens- en uitvaartverzekering
Op 30 april 2015 heeft een vrouw die zich voorstelde als [slachtoffer] naar [benadeelde 2] gebeld en zich laten informeren over een nieuw af te sluiten overlijdensrisicoverzekering. Zij was met name geïnteresseerd in het moment waarop de dekking van de verzekering ingaat, of je direct verzekerd bent of dat je een bepaalde maand betaald moet hebben.[aangever 1] , die namens [benadeelde 2] aangifte heeft gedaan van poging tot oplichting, heeft verklaard dat dit geen gebruikelijke vraag betreft.
Op 4 mei 2015 heeft [benadeelde 2] Klantenservice een e-mail gestuurd naar het e-mailadres [e-mail adres] @gmail.com met als bijlage het aanvraagformulier van mevrouw [slachtoffer] van het [benadeelde 2] , de overlijdensrisicoverzekering van [benadeelde 2] .Op dit aanvraagformulier staat als verzekeringnemer [slachtoffer] die tevens 1e verzekerde is. Als gewenste ingangsdatum van de verzekering is 5 mei 2015 ingevuld. Het gewenste kapitaal bij overlijden van de verzekerde gedurende de looptijd van de dekking is
€ 300.000,-. De gewenste einddatum van de dekking is 5 mei 2025. Daarnaast is het vakje ‘standaard begunstigde, te weten rang 1 verzekeringnemer, rang 2 partner van verzekeringnemer, rang 3 kinderen van verzekeringnemer en rang 4 erfgenamen van verzekeringnemer’ aangekruist.
De polis van [benadeelde 2] staat op naam van [slachtoffer] met als ingangsdatum 7 mei 2015 en als einddatum 7 mei 2025. De premie wordt afgeschreven van het rekeningnummer [rekeningnummer] .Dit is het rekeningnummer van [slachtoffer] .
Op 29 mei 2015 heeft een vrouw die zich voorstelde als [slachtoffer] naar [benadeelde 2] gebeld en gevraagd op welke manier je de begunstigde van een overlijdensrisicoverzekering kan veranderen.
Op 1 juni 2015 heeft [benadeelde 2] Klantenservice een e-mail gestuurd naar het e-mailadres [e-mail adres] @gmail.com met als onderwerp ‘Kopie van uw [benadeelde 2] (diensten en-of geld). Onder deze e-mail staat als verzekeringsnemer en te verzekeren persoon [slachtoffer] . De dekking betreft € 10.000,- en de ingangsdatum is 1 juli 2015.[slachtoffer] had op dat moment al sinds 1 december 2012 een uitvaartverzekering bij [uitvaartverzekeraar] N.V. Na het overlijden van [slachtoffer] is [uitvaartverzekeraar] overgegaan tot uitkering van een bedrag van € 13.112,-
Op 1 juni 2015 om 12.49 uur wordt vanaf het e-mailadres [e-mail adres] @gmail.com naar [benadeelde 2] @ [benadeelde 2] .org een bericht gestuurd en verzocht om [verdachte] als begunstigde aan te merken. Ook wordt verzocht het rekeningnummer waar de premie van moet worden afgeschreven te wijzigen in [rekeningnummer] . Het e-mailadres [e-mail adres] @gmail.com staat in de cc van dit bericht. Op 1 juni 2015 om 13.14 uur wordt vanaf het e-mailadres [e-mail adres] @gmail.com een bericht gestuurd naar [benadeelde 2] @ [benadeelde 2] .org en [e-mail adres] @gmail.com met de mededeling dat het nieuwe rekeningnummer op naam van [verdachte] staat en dat hij [benadeelde 2] machtigt om de premie van [slachtoffer] maandelijks te incasseren.
Op 2 juni 2015 heeft een vrouw die zich voorstelde als [slachtoffer] naar [benadeelde 2] gebeld en gevraagd of het e-mailbericht van 1 juni 2015 al binnen is. De medewerker deelt aan haar mee dat het bericht nog niet is verwerkt. De vrouw die zich voorstelde als [slachtoffer] vraagt aan de medewerker of ze een aparte polis nodig heeft als ze haar partner ook wil verzekeren.De op 1 juni 2015 verzochte wijzigingen zijn op 3 juni 2015 door [benadeelde 2] verwerkt in de polis.[aangever 1] verklaart hierover dat het veranderen van een begunstigde kort na het afsluiten van de verzekering vaker voorkomt in het geval de verzekering op internet wordt afgesloten. Op de website is het niet mogelijk om een afwijkende begunstiging direct op te geven. Normaal wordt dit sneller doorgegeven dan in dit geval is gebeurd.
Op 5 juni 2015 heeft een vrouw die zich voorstelde als [slachtoffer] naar [benadeelde 2] gebeld en gevraagd om advies met betrekking tot de bijschrijving van de partner bij haar [benadeelde 2] .
Op 8 juni 2015 tussen 03.22 uur en 03.43 uur hebben verdachte en [slachtoffer] contact via WhatsApp:
“Verdachte: En mijn [benadeelde 2] geregeld? Die hebben we ook nodig als we gaan samenwonen.
[slachtoffer] : Vandaag of morgen weet ik het…Ja die [benadeelde 2] is geregeld..En die van mij ook. Had een brief ontvangen.
Verdachte: Van mij ook? Is het naar jouw adres gestuurd of naar mijn?
[slachtoffer] : Ik heb jou adres gedaan”
Een kwartier later vraagt [slachtoffer] aan verdachte via WhatsApp:
“ [slachtoffer] : Op die [benadeelde 2] van jou moet ik het wijzigen naar mijn adres of moet ik het zo laten…
Verdachte: Je kan het zo laten
[slachtoffer] : OK
Verdachte: Doen we wel als we weer samenwonen
[slachtoffer] : Ja is goed”.
Op 9 juni 2015 hebben verdachte en [slachtoffer] contact via WhatsApp:
“Verdachte: Vraagje had je ook je uitvaart geregeld bij [benadeelde 2] ? Vergeet dat niet ok
[slachtoffer] : Ja dat is al geregeld.
Verdachte: Bij [benadeelde 2] ook toch?
[slachtoffer] : Ja. Moet voor jou ook.
Verdachte: Nee volgende maand doe ik het wel
[slachtoffer] : OK
Verdachte: Heb je al naar leuke meubels gekeken en een heerlijk bed voor ons
[slachtoffer] : Ik heb die polis ook al
Verdachte: Ok neem hem even mee
[slachtoffer] Ja..Heb nog niet gedaan. Ga morgen”.
Verdachte heeft op 10 juni 2015 een levensverzekering bij [benadeelde 2] afgesloten. Het [benadeelde 2] heeft als begindatum 9 juni 2015 en als einddatum 9 juni 2025. Verdachte is de verzekeringsnemer en verzekerde voor een bedrag van € 300.000,-. De premie zal worden afgeschreven van het rekeningnummer [rekeningnummer] .
Op 15 juni 2015 heeft een vrouw die zich voorstelde als [slachtoffer] naar [benadeelde 2] gebeld met de vraag hoe zij de begunstigde van haar uitvaartverzekering kan wijzigen. De medewerker van [benadeelde 2] vertelt haar dat zij dit per e-mail kan doen.
Op 15 juni 2015 wordt vanaf het e-mailadres [e-mail adres] @gmail.com naar [benadeelde 2] een e-mail gestuurd met het verzoek om de begunstigde voor haar uitvaartplan te wijzigen in [verdachte] .Op de nieuwe polis van 15 juni 2015 staat [verdachte] als begunstigde opgenomen.
Op 15 juni 2015 om 15.02 uur wordt vanaf het e-mailadres [e-mail adres] @gmail.com een bericht gestuurd naar [benadeelde 2] . In dit bericht wordt verzocht om de begunstigde voor het [benadeelde 2] te wijzigen in [slachtoffer] . De e-mail wordt ondertekend door verdachte.Dit verzoek wordt op 17 juni 2015 verwerkt en verdachte ontvangt een nieuwe polis met [slachtoffer] als nieuwe begunstigde.
Op 16 juni 2015 heeft een meneer die zich voorstelde als [naam] naar [benadeelde 2] gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer] .Met dit telefoonnummer is op 26 juni 2015 de Surinaamse meldkamer gebeld.Verbalisant herkent de stem van deze meneer [naam] als zijnde van verdachte. Verdachte vraagt of er nog iets geregeld moet worden met betrekking tot de overlijdenspolis van zijn vriendin. Verdachte zegt hierbij letterlijk: ‘
Ja, dus stel dat het straks zo ver is euhm…zijn er dan dingen die ik nog moet regelen of is dan een begunstiging bij jullie voldoende?’.
g) de feiten en omstandigheden in de periode van 25 juni 2015 tot en met 29 juni 2015
[getuige 2] heeft verklaard dat haar ouders op 25 juni 2015 rond 15.30 uur door [slachtoffer] werden gebeld. Zij vroeg of de familie met haar en verdachte uit eten wilde die avond.De familie werd iets na 17.00 uur opgehaald door verdachte en [slachtoffer] en ze hebben in een Javaans restaurant met elkaar gegeten. Tijdens dit etentje is er geen alcohol gedronken. Verdachte heeft het eten betaald en daarna de familie rond 19.00 uur naar een ander familielid gebracht. [slachtoffer] en verdachte zouden nog een ijsje gaan eten. Er zijn met [slachtoffer] geen afspraken gemaakt wanneer ze elkaar weer zouden zien. [slachtoffer] zou nog kijken of ze zaterdag tijd had om langs te komen om een nichtje te ontmoeten.
Op de telefoon van verdachte zijn twee foto’s aangetroffen van [slachtoffer] met twee flesjes Palm Rum (Mariënburgrum)in haar hand. De foto’s zijn gemaakt op 25 juni 2015 om 19.48 uur in de supermarkt Red Sun te Suriname.
Uit de camerabeelden van de supermarkt Red Sun van 25 juni 2015 opgenomen vanaf 19.40 uur blijkt dat [slachtoffer] en verdachte op dat tijdstip in deze winkel zijn geweest. Te zien is dat ze naast elkaar staan op de alcoholafdeling. Verdachte houdt in zijn rechterhand een flesje vast en zowel verdachte als [slachtoffer] bekijken het etiket. Het betreft een flesje met een kwart liter Palm Rum. Vervolgens is te zien dat verdachte en [slachtoffer] met elkaar in gesprek zijn. [slachtoffer] neemt het flesje over van verdachte. Verdachte loopt even naar een ander schap. Ondertussen bekijkt [slachtoffer] het etiket. Verdachte komt weer bij haar staan en pakt ook een flesje Palm Rum uit het schap en bekijkt het etiket. Vervolgens loopt verdachte met een flesje Palm Rum in zijn rechterhand richting de kassa. [slachtoffer] volgt hem en ze gaan beide achteraan in de rij staan voor de kassa. Verdachte heeft het flesje nog steeds in zijn rechterhand vast. [slachtoffer] houdt het andere flesje vast. Beiden zijn een moment buiten het beeld van de camera. Als ze weer in beeld komen is te zien dat verdachte papiergeld in zijn handen heeft en een aantal biljetten aan [slachtoffer] overhandigd. Op dat moment heeft zij de twee flesjes Palm Rum in haar rechterhand vast. Daarna is te zien dat verdachte meermalen begint te hoesten. Terwijl [slachtoffer] de flesjes in haar rechterhand vasthoudt, bekijkt zij de etiketten. Het volgende moment is te zien dat verdachte zijn mobiele telefoon pakt en daarop handelingen uitvoert waarna hij vervolgens een foto maakt van [slachtoffer] die poseert met de twee flesjes Palm Rum. Beiden kijken vervolgens op de telefoon. Verdachte voert wederom wat handelingen uit op zijn telefoon, zowel verdachte als [slachtoffer] moeten vervolgens lachen. Daarna is te zien dat [slachtoffer] vóór verdachte gaat staan in de rij. Verdachte moet wederom hoesten en dat hoesten herhaalt zich nog een paar keer. Ondertussen is hij met zijn telefoon bezig. Hij spreekt vervolgens [slachtoffer] aan en loopt terug de winkel in. Ondertussen is [slachtoffer] de flesjes Palm Rum aan het afrekenen bij de kassa. Na de aankoop loopt zij naar het einde van de kassa en blijft daar staan. Verdachte komt weer in beeld samen met een medewerker van de winkel die naar een artikel in het schap wijst. Verdachte pakt dit artikel en loopt naar de kassa. Daar aangekomen brengt verdachte beide handen tot borsthoogte in de lucht. Hij kijkt naar [slachtoffer] Hij heeft een blauw zakje vast. Dit blijken later keelpastilles te zijn. Hij legt dit zakje op de band en te zien is dat [slachtoffer] richting verdachte loopt en iets overhandigt aan verdachte. [slachtoffer] loopt weer terug naar het uiteinde van de kassa.
[getuige 9] heeft verklaard dat zij met verdachte had afgesproken om in de avond van 25 juni 2015 naar de film
Insidiousin de bioscoop TBL te gaan. [getuige 9] is met haar auto naar de Hermitage Mall gereden. Verdachte was tijdens de film vooral bezig met zijn telefoon. Na de film hebben ze bij de Naskip aan de Henk Aronstraat kip gegeten. De kip bij de Mac en de Naskip bij Kwatta bleken op te zijn. Zij reed in de auto van verdachte en hij was alleen met zijn telefoon bezig. Verdachte vroeg of ze naar Bar Zuid wilde rijden. Daar ontmoette verdachte twee Nederlandse mannen. Zij werd achtergelaten in de auto. Op verzoek van één van de mannen is ze er bij gaan zitten. Toen verdachte aangaf dat hij slaap had zijn ze weggegaan. Ze is weer afgezet bij de plek waar haar auto stond. Verdachte zei dat hij naar huis ging. Het viel [getuige 9] hierbij op dat verdachte echt weg racete met zijn auto.Uit informatie van de bioscoop TBL Cinemas blijkt dat op 25 juni 2015 van 21.30 uur tot en met 23.30 uur de film Insidious 3 is afgespeeld.
[getuige 7] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] op 25 juni 2015 tussen 21.00 uur en 22.00 uur heeft gezien voor de deuropening van appartement 2 op de tweede verdieping van het appartementencomplex aan de [adres] .De moeder van [getuige 7] , [getuige 11] , heeft verklaard dat zij op 25 juni 2015 omstreeks 21.00 uur vanuit het appartement van verdachte een jongedame van Hindoestaanse komaf in de deuropening zag staan. Zij maakte een erg zenuwachtige indruk, bijna ‘bangerig’ te noemen. Zij was helemaal niet dronken of onder invloed van alcohol. Zij gaf aan dat ze de vriendin van verdachte was.
[getuige 12] heeft verklaard dat hij op 25 juni 2015 met [D] had afgesproken bij de Zanzibar in Paramaribo. Rond 24.00 uur kwam verdachte langs. De vriendin van verdachte bleef in de auto zitten. Zij is uiteindelijk wel uit de auto gestapt. Verdachte zei dat hij zijn vriendin thuis ging brengen en de andere vriendin ging ophalen om naar de Havana Lounge te gaan waar hij met [E] had afgesproken. Verdachte is nooit bij de Havana Lounge aangekomen. In de WhatsApp-groep schreef verdachte dat zijn vriendin dronken was en dat hij nog even van het uitzicht ging genieten bij de Wijdenboschbrug. De volgende dag hoorde [getuige 12] van [E] dat het meisje vermist was geraakt en vermoedelijk in de rivier was gevallen.
Op 26 juni 2015 omstreeks 00.47.10 uur maakt [slachtoffer] telefonisch contact met verdachte. Er zijn nul seconden verbruikt. Vermoedelijk is er geen gesprek gevoerd. De locatie van [slachtoffer] is op dat moment in de buurt van de masten Commissarisweg en Welgedacht B. Verdachte bevindt zich op dat moment in de omgeving van De Boerbuiten.
Op 26 juni 2015 tussen 00.32.54 en 01.04.22 uur heeft verdachte zich vanuit de omgeving Torarica naar de omgeving van [slachtoffer] begeven.
Op 26 juni 2015 om 01.04.22 uur belt [slachtoffer] naar verdachte. Het gesprek duurt 9 seconden. [slachtoffer] bevindt zich op dezelfde locatie als om 00.47.10 uur. Verdachte is op dat moment bij Hannaslust.
Verdachte heeft op vrijdag 26 juni 2015 om 01.30 uur in een WhatsApp-groep met [E] en [getuige 12] de volgende berichten gestuurd:
“Ik rij zo naar havana. Mijn vriendin wil nog eerst naar de brug. Ze heeft erg veel gedronken. Even van het uitzicht genieten”.Verdachte heeft op 29 juni 2015 om 12.14 uur een screenshot gemaakt van dit gesprek.
In de telefoon van verdachte is een notitie aangetroffen die is aangemaakt op 26 juni 2015 om 01.44 uur (Surinaamse tijd). In de notitie staat: ‘
[kenteken]’. De Surinaamse politie heeft bevestigd dat dit een Surinaams kenteken betreft. Dit kenteken was afgegeven voor een witgelakte Toyota Ist, bouwjaar 2003.Verdachte heeft verklaard dat toen hij met [slachtoffer] op de plek langs de rivier was, daar eerst nog een ander koppel was met een witte Toyota Ist.
[getuige 2] heeft verklaard dat haar vader op 26 juni 2015 rond 05.00 uur werd gebeld door de politie met het verzoek om naar het politiebureau te komen. Zij hebben toen meteen verdachte gebeld. Hij liet hen weten dat hij in gesprek was en dat de familie naar daar moest komen. Daar aangekomen hoorde de familie dat [slachtoffer] een ongeval had gehad en dat ze was overleden. Verdachte werd op dat moment gehoord en ze mochten hem niet zien. De politie had van verdachte vernomen dat [slachtoffer] in het water was gevallen onder de brug.
Op 26 juni 2015 omstreeks 11.00 uur heeft [verbalisant 3] , onderinspecteur van de afdeling Forensische Opsporing van het Korps Politie Suriname sporenonderzoek verricht. Verdachte was hierbij aanwezig en door hem werden de plekken aangewezen waar [slachtoffer] zou hebben overgegeven, waar hij zijn auto zou hebben geparkeerd en waar hij zou zijn geweest om te urineren. Op de kade en op de grond voor de kade werden resten van braaksel aangetroffen. Dit braaksel had een roodachtige kleur en er werd duidelijk rijst in waargenomen.Het braaksel is onderzocht en er is gebleken dat er geen alcohol in het braaksel is teruggevonden.
Het voertuig waarin verdachte reed is ook onderzocht. Op de grond bij de bijrijdersstoel werd een paar zwarte damesschoenen aangetroffen. Op de zitting van de bijrijder werden enkele zilverkleurige damesarmbanden aangetroffen.De Surinaamse verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat hij het vreemd vond dat de schoenen in de auto lagen en dat het meisje kennelijk op blote voeten daar heeft gelopen. Het is een vieze plek met zwerfhonden.Ook de Surinaamse verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat op deze plek sprake is van scherp zand. De plek is niet hygiënisch en het is niet een plek om op blote voeten te gaan lopen. In de auto van verdachte werden ook halssnoepjes (Surinaams woord voor keelpastilles) aangetroffen. Verdachte hoestte niet echt, maar hij pakte wel steeds halssnoepjes uit zijn zak.
De woning van verdachte aan de [adres] in het district Wanica is in zijn bijzijn op 26 juni 2015 onderzocht. In de keuken werd op een tafel een gevulde ongeopende en een geopende kwart liter fles Mariënbergrum aangetroffen. Op de tafel in de eetkamer stond een leeg blikje Coca Cola. Er werden in de woning geen glazen en/of cups aangetroffen waaruit was gedronken.In de kamer van verdachte en [slachtoffer] werd op het bed de iPhone van [slachtoffer] aangetroffen.De flesjes Mariënbergrum zijn onderzocht. Het percentage alcohol is 90%. De inhoud van een vol flesje is 200 milliliter. De inhoud van het geopende flesje betrof nog 53,2 milliliter. Rekening houdend met een foutmarge is berekend dat 146 tot 147,5 milliliter uit het flesje is.
Op 26 juni 2015 hebben verdachte en [E] op verschillende tijdstippen contact met elkaar via WhatsApp. Omstreeks 14.25 uur appt verdachte naar [E] : “
Ik denk dat ik hulp nodig zal hebben. De ouders gaan ontkennen dat ze drinkt. Terwijl ze zwaar heeft gedronken. Heb ik zelfs een foto van”.
Op de telefoon van verdachte staan foto’s van het proces-verbaal van verhoor dat hij heeft afgelegd bij de Surinaamse politie. De foto’s zijn gemaakt op 27 juni 2015.Ter zitting van 30 januari 2019 heeft verdachte verklaard deze foto’s te hebben gemaakt.
Op 28 juni 2015 heeft verdachte een foto gemaakt van de polis van het [benadeelde 2] op naam van [slachtoffer] .
Op 29 juni 2015 om 17.55 uur heeft verdachte een selfie gemaakt terwijl hij op het vliegveld Zanderij te Suriname staat.
Op 29 juni om 18.00 uur is verdachte vertrokken uit Suriname.
h) de feiten en omstandigheden ná 29 juni 2015
Met betrekking tot de levensverzekering en de uitvaartverzekering
Op 14 juli 2015 belt verdachte naar [benadeelde 2] met het verzoek om een rekeningnummer te wijzigen. Hem wordt verteld dat dit niet telefonisch kan, maar wel via de website.Op diezelfde dag heeft verdachte via de website van [benadeelde 2] verzocht om het rekeningnummer te wijzigen voor de premiebetaling voor [benadeelde 2] in [rekeningnummer] ten name van [verdachte] .
Op 20 juli 2015 is door de Gemeente Almere een Uittreksel uit de Basisregistratie personen opgemaakt. Hierop staat vermeld dat [slachtoffer] op 29 juni 2015 is overleden te district Commewijne Suriname. Dit uittreksel is ondertekend door [getuige 13] .[getuige 13] heeft verklaard dat verdachte bij de gemeente een bonnetje had gepakt om overlijdensaangifte te doen, maar uit zijn verhaal bleek dat hij een uittreksel wilde hebben. In het systeem van de gemeente stond ook al verwerkt dat [slachtoffer] was overleden. Toen ze dit tegen verdachte vertelde zei hij dat hij een uittreksel nodig had om dingen te regelen als het opzeggen van de verzekering en de telefoon. Zij twijfelde geen moment aan zijn verklaring. Naderhand hoorde ze van haar leidinggevende dat ze dit niet had mogen verstrekken omdat verdachte en [slachtoffer] niet getrouwd of geregistreerd partners waren.
Op 21 juli 2015 heeft verdachte naar [benadeelde 2] gebeld en gemeld dat zijn vriendin op 29 juni in Suriname is overleden. Het precieze tijdstip weet hij niet, maar het was ergens in de ochtend. Hij vermeldt dat hij een uittreksel bij de gemeente heeft opgehaald, maar dat hij geen overlijdensakte tot zijn beschikking heeft. [F] , de medewerker van [benadeelde 2] , vraagt bij een collega na of een uittreksel van de gemeente ook volstaat. [F] vertelt verdachte vervolgens dat voor het uitkeren van de levensverzekering een overlijdensakte noodzakelijk is. Daarna vraagt verdachte of de uitvaartverzekering wordt uitgekeerd nu [slachtoffer] op 29 juni is overleden en de ingangsdatum van de verzekering 1 juli 2015 is. Hem wordt verteld dat in dergelijke gevallen normaal gesproken niet wordt uitgekeerd.
Overige feiten en omstandigheden
Op 2 juli 2015 is door ambtenaar van de burgerlijke stand [G] een overlijdensakte opgesteld waaruit blijkt dat [slachtoffer] op 29 juni 2015 te [woonplaats] is overleden.
Op 2 juli 2015 spreken verdachte en tante [H] elkaar via WhatsApp:
“ [H] : Hoi [verdachte] , zou je rad willen benaderen. Ik heb nog steeds niets binnen gekregen. Groetjes tante [H]
Verdachte: Ja zal ik doen. Ik heb haar een bericht gestuurd.
[H] : Gisteren gebeld maar ze pakte niet op. Hoor van je”.
In de telefoon van [slachtoffer] is een sms-bericht aangetroffen van 2 juli 2015:
“
Hallo [slachtoffer] ik heb nog niets gestort gekregen. Hoor graag van jou. Groetjes [H].”
[getuige 14] heeft verklaard dat zij verdachte kent via Tinder. Rond 20 juli 2015 hebben zij elkaar voor het eerst ontmoet. Ze ging er vanuit dat hij alleenstaand was.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij sinds augustus 2015 samen is gaan wonen met verdachte aan de [adres] in [woonplaats] . Verdachte en [getuige 4] hebben geen samenlevingscontract.[getuige 4] heeft ook verklaard dat zij geen levensverzekering heeft. Verdachte heeft haar verteld dat hij dit alleen met dat meisje heeft.
Op 21 augustus 2015 heeft verdachte contact met ene [I] op WhatsApp:
“ [I] : Goedemorgen! Alles lekker? Vraag: mag ik het nummer van mevrouw [slachtoffer] ? Of mag ik even met haar afspreken?
Verdachte: Druk, ben niet in NL. As donderdag terug.
[I] : Ok goed bezig! Maar mag ik het nummer van haar? Of geen haar mijn nummer dat ze me even belt aub”
Verdachte bevestigt dit door middel van een emoticon met een duim omhoog.
Op 25 augustus 2015 heeft verdachte gebeld met [J] . Verdachte vertelt hem dat hij het leuk heeft gehad in Italië en zijn verjaardag (op 23 augustus) daar heeft gevierd. Verdachte en [getuige 4] hebben veel geshopt en gefeest.[getuige 4] heeft verklaard dat zij in augustus 2015 vier dagen in Italië is geweest met verdachte.
Op 8 september 2015 vraagt [getuige 4] aan verdachte via WhatsApp:
“Dus je gaat niet vreemd”.Verdachte bevestigt dit.
Voor de Peugeot met het kenteken [kenteken] is een machtiging verleend voor het inzetten van het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de periode 23 september 2015 tot en met 17 november 2015.
Op 24 september 2015 om 16.40 uur zit verdachte met [getuige 5] in de auto en zegt tegen haar:
“Weet je er zullen een hele hoop verhalen rondgaan. Er zijn maar een paar mensen die de waarheid kennen. Weetje ik heb jou waarheid ik heb mijn waarheid, daar moet je je aan houden…”.
Op 27 september 2015 omstreeks 22.21 uur zitten verdachte en [getuige 4] in de auto. Verdachte zegt in dit gesprek onder meer: “
je weet verder niks.. je weet ook niet van die polis”.En omstreeks 22.30 uur wordt gezegd:
“
[verdachte] : Echt hier ga je zo keihard doorheen…en dan ehh is t de bonus dat het wordt uitgekeerd (…)snap je wat ik bedoel? dan gaan we echt naar bali…of wil je niet naar Bali?
[getuige 4] : Tuurlijk wel..maar ik wil eigenlijk ook heel graag naar Singapore
[verdachte] : dan doen we het allebei”.
Omstreeks 23.58 uur bespreken verdachte en [getuige 4] het volgende:
“
[getuige 4] : weet ik dat jij een relatie met haar hebt?
[verdachte] : (…)wij hebben een open relatie daar kun je alles direct mee afkappen
[getuige 4] : ik vond dat wel een goeie (…) een open relatie
[verdachte] : ik vond hem geniaal”.
Op 22 oktober 2015 omstreeks 21.03.48 uur voeren verdachte en [getuige 4] een gesprek in de auto en verdachte zegt het volgende:
“
Het maakt niet uit wat er gebeurd maar wij zullen nooit uit elkaar gaan. Of ik iemand heb vermoord of niemand heb vermoord. Wij gaan niet uit elkaar.”
Op 16 september 2016 is in Amsterdam een voertuig, een Audi A6, in brand gestoken. In het politiesysteem staat verdachte geregistreerd als benadeelde. Verdachte heeft aangifte gedaan van brandstichting op 26 september 2016 op de [adres] te [woonplaats] . Op 4 april 2018 te Almere stond een voertuig, een Audi A8 met het kenteken [kenteken] , op naam van verdachte in brand. De brand is geblust. Verdachte heeft aangifte gedaan van brandstichting op 5 april 2018. Het ging om een zwarte Audi A8 met het kenteken [kenteken] .
i.
i) de financiële positie van [slachtoffer]
Werkzaamheden bij de Action
[slachtoffer] was sinds 23 augustus 2012 in dienst bij de Action en werkte in de vestiging van [woonplaats] . Zij werkte hier 16 tot 18 uren per week en is hier tot haar overlijden werkzaam geweest.Op de werkgeversverklaring van de Action van 28 april 2014 op naam van [slachtoffer] met als adres de [adres] te [woonplaats] staat een bruto jaarsalaris van € 8.013,07 (basissalaris exclusief overwerk) en vakantiegeld voor een bedrag € 641,05 vermeld.
Het dossier bevat een loonstrook van [slachtoffer] voor haar werk bij de Action in de periode 29 december 2014 tot en met 25 januari 2015. Deze loonstrook staat op het adres aan de [adres] te [woonplaats] . Haar nettoloon voor deze periode is een bedrag van € 622,97 en is uitbetaald op het rekeningnummer [rekeningnummer] .
Uit informatie van de Belastingdienst blijkt dat [slachtoffer] in het jaar 2013 van haar werkgever Action een bedrag van € 16.241,- heeft ontvangen aan loon waarvan een bedrag van € 2.790,- is ingehouden als loonbelasting. In het jaar 2014 heeft [slachtoffer] van haar werkgever Action een bedrag van € 11.435,- ontvangen aan loon waarvan een bedrag van
€ 1.283,- is ingehouden als loonbelasting. In het jaar 2015, tot en met 26 juni 2015, betrof dit een bedrag van € 5.123,- aan loon waarvan een bedrag van € 581,- is ingehouden als loonbelasting.
Bankrekening [rekeningnummer]
[slachtoffer] heeft sinds 18 juni 2003 één lopende rekening van de ING Bank met het bankrekeningnummer [rekeningnummer] met daaraan sinds 1 oktober 2012 een toprekening (spaarrekening) gekoppeld. Op 31 juli 2013 was het saldo van de betaalrekening € 531,50 en het saldo van de toprekening € 16.637,96.
Op 1 en 2 augustus 2013 werd tweemaal een bedrag vanaf de ING-toprekening overgemaakt naar de lopende ING-rekening. Op 1 en 2 augustus werden vanaf de betaalrekening bedragen van respectievelijk € 10.000,- en € 5.000,- per kas opgenomen.
Over de periode 7 februari 2012 tot en met 15 juni 2015 werd in totaal € 34.850,- contant gestort op deze rekening. Vanaf 15 september 2014 werden de gestorte bedragen groter en vonden er meer stortingen plaats. In de periode 15 september 2014 tot en met 15 juni 2015 werd een totaalbedrag van € 34.135,- gestort.
Vanaf 10 april 2013 werd bijna maandelijks een bedrag van € 400,- contant opgenomen bij de geldautomaat. Vanaf 10 april 2013 tot en met 26 januari 2015 is in totaal € 21.700,- opgenomen.
Over de periode 14 september 2012 tot en met 18 juli 2014 werd een totaalbedrag van
€ 26.460,58 ontvangen aan inkomsten van de Action. Over de periode 24 januari 2012 tot en met 23 augustus 2013 ontving [slachtoffer] op dit rekeningnummer een totaalbedrag van
€ 17.959,47 aan studiefinanciering. Over de periode 27 januari 2012 tot en met 29 mei 2015 werd een totaalbedrag van € 5.963,85 aan collegegeld overgeschreven naar de rekening van de Hogeschool van Amsterdam.
Over de periode van 16 mei 2014 tot en met 4 juni 2015 werd zevenmaal een bedrag ontvangen van een rekening op naam van [bedrijf 1] B.V. Gelet op de omschrijving betrof het salaris, vakantiegeld en/of een lening. In totaal werd een bedrag van € 14.643,91 bijgeschreven van een SNS- en ING-rekeningnummer. De bijgeschreven bedragen werden dezelfde dag of binnen een paar dagen contant opgenomen bij geldautomaten. Op 11 augustus 2014 werd een bedrag van € 4.200,- ontvangen. Van dit bedrag werd op 21 augustus 2014 een bedrag van € 4.140,- overgemaakt naar de ICS-rekening. In totaal werd een bedrag van € 13.850,- overgemaakt of contant opgenomen.
Op 11 november 2014 werd een bedrag van € 3.500,- bijgeschreven vanaf het ING-rekeningnummer van [bedrijf 4] B.V. Binnen twee dagen werd een bedrag van in totaal € 2.987,- via Suri Change als money transfers verzonden.
Op 18 november 2014 werd een bedrag van € 6.000,- bijgeschreven vanaf het ING-rekeningnummer van [bedrijf 4] B.V. Dit bedrag werd dezelfde dag weer teruggestort met de vermelding ‘verkeerde storting’.
Op 3 maart 2015 werd een bedrag van € 3.650,- contant gestort en vervolgens overgeschreven naar de bankrekening van verdachte bij de Triodosbank.Op de telefoon van verdachte is een screenshot aangetroffen van deze overschrijving.
Op 4 en 5 maart 2015 werd respectievelijk een bedrag van € 500,- en € 1.340,- contant gestort. Op 5 maart 2015 werd € 1.000,- overgeschreven naar het rekeningnummer van verdachte bij de Triodosbank met de omschrijving ‘terugbetaling lening’. Op 5 maart 2015 werd € 250,- overgeschreven naar de ICS-rekening op naam van [slachtoffer] .
Op 26 maart 2015 werd een bedrag van € 3.500,- gestort en op dezelfde dag overgeschreven naar de bankrekening van verdachte bij de Triodosbank met de omschrijving ‘terugbetaling lening’.
Het eindsaldo van de betaalrekening (op 13 augustus 2015) is een schuld van € 459,08 en het eindsaldo van de toprekening is een bedrag van € 0,06.
Bij het onderzoek op de harde schrijf van verdachte van het merk MacIntosch (HD) is een document gevonden genaamd ‘ [bedrijf 2] aandelen Certificaat Nummer Uitgifte [bedrijf 2] .docx’. Op dit document staat het volgende:
“
Certificaat Nummer: [nummer]
Bedrijfsnaam: [bedrijf 2]
Gevestigd te [woonplaats]
Deze certificaat is voor [slachtoffer]
Geboren op [1985]
Voor een totaal bedrag van € 15.000,- euro (zegge vijftienduizend euro)
Tegen een rente percentage over geïnfesteerd bedrag van 10% per jaar.
Tussentijds is blijft de mogelijkheid bestaan meer geld te investeren.
Minimale looptijd is 3 jaar oftwel 36 maanden.
Dit certificaat is uitgegeven op datum 1 augustus 2013
Directeur Voorzitter
Voorwaarden: Per jaar wordt de rente toegevoegd op geïnfesteerd kapitaal. Bij vroegtijdig beëindiging is er sprake van 30% boete percentage. Dit certificaat is alleen met schriftelijke toestemming overdraagbaar aan derden. Algemene voorwaarden zijn van toepassing.”
Dit digitale document is niet ondertekend.
[getuige 2] heeft hetzelfde document, maar dan (origineel) ondertekend, op 12 juni 2018 aan de politie overhandigd. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat het waarschijnlijk om het bedrijf [bedrijf 2] moet gaan. Dit bedrijf staat op naam van [getuige 8] , zijnde de ex-vrouw van verdachte. Uit de gegevens blijkt dat het bedrijf [bedrijf 2] sinds 23 augustus 2010 genaamd is ‘ [naam] ’.
[getuige 3] heeft verklaard dat zij wist dat [slachtoffer] geld had belegd bij verdachte.
Ter terechtzitting van 30 januari 2019 heeft verdachte verklaard dat de handtekening onder het woord directeur van hem is, maar dat hij niet weet wie als voorzitter heeft getekend.
Creditcardrekening [rekeningnummer]
Op 23 juni 2014 vond de eerste betaling plaats met de creditcard die op naam stond van [slachtoffer] . In de periode 25 juni 2014 tot en met 25 augustus 2014 werd totaal een bedrag van € 8.920,- contant opgenomen en werd voor een bedrag van totaal € 641,95 betaald bij winkels en restaurants. Vanaf het rekeningnummer van [slachtoffer] van de KNAB-bank is de schuld voldaan voor een bedrag van € 5.432,50. Het eindsaldo van deze rekening (sinds 28 mei 2015) is een schuld van € 4.129,45.
Kredietovereenkomst, leningsovereenkomst en auto’s op naam van [slachtoffer]
Uit de RDW-gegevens blijkt dat [slachtoffer] in de periode 7 november 2014 tot en met 23 juli 2015 een voertuig op haar naam heeft gehad met het kenteken [kenteken] . Daarnaast heeft zij in de periode van 8 juli 2014 tot en met 16 januari 2015 een voertuig op haar naam gehad met het kenteken [kenteken] .Uit de bankrekening van verdachte van de Triodosbank blijkt dat verdachte op 19 januari 2015 een bedrag van € 7.400,- heeft ontvangen van [bedrijf 3] . BV voor de verkoop van een C5 met het kenteken [kenteken] . Uit de stukken van het RDW blijkt dat deze auto in januari 2015 is geëxporteerd naar Duitsland.
Op naam van [slachtoffer] is op 4 juli 2014 een kredietovereenkomst afgesloten bij de Volkswagen Bank GmbH ter waarde van € 13.245,- voor een Citroën C5 met het kenteken [kenteken] . Het totaal te betalen bedrag inclusief de rente is € 16.891,20.Uit de BKR-registratie van [slachtoffer] van 17 maart 2015 blijkt dat deze lening op 24 september 2014 is beëindigd.
Op 22 september 2014 is tussen [K] en [slachtoffer] een onderhandse leningsovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 17.000,-. In de overeenkomst staat opgenomen dat de totale schuld moet zijn afgelost op 1 december 2014. Deze overeenkomst is opgenomen in het dossier en ondertekend door beide partijen.[H] , ook wel: tante [H] , is getrouwd met [K] en heeft verklaard dat het geldbedrag van de lening cash is verstrekt in hun woning in [woonplaats] . Het geld is aan verdachte gegeven. [slachtoffer] heeft voor de terugbetaling twee keer € 100,- overgemaakt.[K] heeft verklaard dat [slachtoffer] hun huis zou kopen, maar dat de financiering niet rond kwam vanwege een andere lening. Daarom heeft hij haar dit bedrag geleend. Verdachte heeft dit geld gekregen waar [slachtoffer] bij was. De woning is uiteindelijk niet verkocht en de lening werd niet terugbetaald. Ze zou in Duitsland zijn om daar een lening te krijgen. Bij het aangaan van de lening zei verdachte dat hij namens [slachtoffer] gemachtigd was om alles te kunnen regelen.
Op 22 september 2014 is een bedrag van € 15.000,- en een bedrag van € 1.995,- gestort op de ING-bankrekening van [slachtoffer] .Op diezelfde dat is vanaf de ING-rekening een bedrag van € 281,52 overgeschreven naar het rekeningnummer van de Volkswagenbank GMBH.
Bankrekening [rekeningnummer]
Op 13 augustus 2014 werd bij de SNS-bank een rekening geopend op naam van [slachtoffer] .
In de periode van 25 september 2014 tot en met 13 oktober 2014 is in totaal een bedrag van
€ 3.500,- contant opgenomen bij geldautomaten.Op 10 september 2014 is tussen de SNS-bank en [slachtoffer] een kredietovereenkomst roodstand gesloten met de mogelijkheid om voor een bedrag van € 2.500,- rood te kunnen staan.
Op 23 september 2014 is vanaf de ING-rekening van [slachtoffer] een bedrag van
€ 17.000,- overgeschreven naar de SNS-rekening van [slachtoffer] . Op 23 september 2014 werd vanaf de SNS-rekening een bedrag van € 13.313,92 overgeschreven naar het rekeningnummer van de Volkswagenbank GMBH.
Op 16 oktober 2014 en 18 oktober 2014 werd respectievelijk bedragen van € 3.750,- en
€ 5.000,- bijgeschreven vanaf het rekeningnummer van [bedrijf 4] . In de periode van 17 oktober 2014 tot en met 26 oktober 2014 werd in totaal een bedrag van € 5.300,- overgemaakt naar de ING-rekening van [slachtoffer] . Op 18 en 19 november 2014 werd via de B.V. Suri Change Rotterdam in totaal een bedrag van € 2.472,- van money transfers verzonden. In de periode 22 november 2014 tot en met 1 februari 2015 werd in totaal een bedrag van € 2.500,- contant opgenomen bij geldautomaten.
Het eindsaldo van deze rekening (op 28 juli 2015) is een schuld van € 2.618,64.
Bankrekening [rekeningnummer]
Op 31 juli 2014 werd de rekening bij de KNAB-bank op naam van [slachtoffer] geopend.
Vanaf 15 augustus 2014 tot en met 17 juli 2015 ontving [slachtoffer] haar salaris van de Action op het rekeningnummer van de KNAB-bank. Dit was in totaal een bedrag van € 11.485,74. Dit bedrag werd voornamelijk contant opgenomen of overgemaakt naar de ING-rekening van [slachtoffer] .
Over de periode 25 september 2014 tot en met 2 april 2015 werd vijf maal een bedrag bijgeschreven van een rekening van [bedrijf 1] B.V. In september en oktober was dit vanaf een ING-rekening en in januari, februari en maart was dit vanaf een SNS-rekening. In totaal werd een bedrag van € 10.622,16 bijgeschreven. Deze bedragen werden grotendeels dezelfde dag of binnen enkele dagen daarna contant opgenomen of overgeboekt naar het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van verdachte of overgeboekt naar de ING-rekening van [slachtoffer] .
Op 31 juli en 14 november 2014 werd in totaal een bedrag van € 1.009,40 betaald aan Suri Change. Op 24 juli en op 3 augustus 2015 werd in totaal € 378,67 overgemaakt naar Santander CF Benelux BV. Deze betaling was voor een bij de Mediamarkt afgesloten lening ter financiering van een televisie.
Over de periode 14 september tot en met 26 mei 2015 werd in totaal een bedrag van
€ 12.950,- contant opgenomen. Over de periode 9 maart 2015 tot en met 2 april 2015 werd een bedrag van € 2.475,- overgeboekt naar de Triodosrekening van verdachte. Over de periode van 19 augustus 2014 tot en met 27 mei 2015 werd een bedrag van € 2.080,- overgeboekt naar de ING-rekening van [slachtoffer] .
Het eindsaldo van deze rekening (op 13 augustus 2015) is een schuld van € 553,28.
[bedrijf 1] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 6] B.V.
[bedrijf 1] B.V. is opgericht op 27 januari 2014 en heeft als bestuurder en enig aandeelhouder [bedrijf 5] B.V.[bedrijf 5] B.V. is opgericht op 13 januari 2014 met [getuige 8] als bestuurder en enig aandeelhouder.Vanaf 8 juli 2014 is verdachte bestuurder en enig aandeelhouder geworden.Op 11 september 2014 wordt [getuige 1] ingeschreven als bestuurder voor [bedrijf 1] B.V. per 1 september 2014. Op 11 september 2014 wordt de wijziging aangevraagd van beëindiging van de functie van [bedrijf 5] B.V. als bestuurder per 1 september 2014. Verdachte heeft dit wijzigingsformulier ondertekend.
[bedrijf 4] B.V is van 31 januari 2014 tot en met 11 april 2014 bestuurd geweest door [bedrijf 6] B.V.[bedrijf 6] B.V. is opgericht op 25 september 2013 door verdachte die hier bestuurder en enig aandeelhouder van is.
Het dossier bevat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van werkgever [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [getuige 8] en werknemer [slachtoffer] . Zij treedt op 1 juli 2014 in dienst met een fulltime dienstverband van 40 uur per week en een brutosalaris van € 3.000,-.
Het dossier bevat vijf loonstroken van [slachtoffer] bij het bedrijf [bedrijf 1] . Het brutoloon betreft per maand € 3.000,-. Twee loonstroken, te weten van oktober en november 2014, staan op het adres van [slachtoffer] op de [adres] te [woonplaats] . Het nettoloon in deze maanden betreft € 2.143,93 en wordt betaald op de KNAB-rekening van [slachtoffer] . Drie loonstroken, te weten voor de maanden januari, februari en maart 2015, staan op het adres van [slachtoffer] op de [adres] te [woonplaats] . Het nettoloon in deze maanden betreft
€ 2.095,65 en wordt betaald op de KNAB-rekening van [slachtoffer] . In deze maanden wordt er ook een bedrag ingehouden voor het pensioenfonds.Op 27 januari 2015 wordt door [bedrijf 1] BV het salaris voor januari, een bedrag van € 2.143,93, op de KNAB-rekening op naam van [slachtoffer] gestort.
Op 20 november 2014 is door [bedrijf 1] om 15.30 uur, 17.13 uur en 20.40 uur aangifte gedaan bij de Belastingdienst voor de loonheffing over de maand oktober voor [slachtoffer] . Op de eerste aangifte staat een loon van € 3.000,- per maand voor [slachtoffer] . Op de tweede en derde aangifte is dit teruggedraaid naar € 0,-. Omdat de loonsom voor [slachtoffer] uiteindelijk € 0,- is, zijn er bij de Belastingdienst geen loongegevens van [slachtoffer] bekend.Bij de Belastingdienst is ook niets bekend van inkomsten en/of een dienstverband van [slachtoffer] bij [bedrijf 4] .
Op 23 maart 2015 is een werkgeversverklaring opgesteld door [bedrijf 1] BV op naam van [slachtoffer] . Deze verklaring is ondertekend door [getuige 1] . In de verklaring staat opgenomen dat [slachtoffer] sinds 1 juli 2014 in dienst is als juridisch/administratief medewerker. Het bruto jaarsalaris is een bedrag van € 36.000,-, de vakantietoeslag is een bedrag van € 2.880,- en de vaste 13e maand is een bedrag van € 3.000,-.
Sinds 1 april 2015 staat op naam van [slachtoffer] , met als privéadres [adres] te [woonplaats] , de eenmanszaak [eenmanszaak] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. In de omschrijving van de onderneming komt naar voren dat het een payroll bedrijf is. Het bezoekadres is [adres] te [woonplaats] .
Op 28 mei 2015 heeft [slachtoffer] een Rabo bedrijfsspaarrekening geopend voor [eenmanszaak] . De overeenkomst is op 2 juni 2015 door [slachtoffer] ondertekend.Het rekeningnummer, [rekeningnummer] , heeft als tenaamstelling [eenmanszaak] kvk [nummer] , [adres] te [woonplaats] .
Aankopen en betalingen door [slachtoffer]
Op 6 januari 2015 is op naam van [slachtoffer] een contract afgesloten met Vitens voor de [adres] te [woonplaats] . De einddatum van dit contract betreft 31 juli 2015. Aan dit contract zijn drie rekeningnummers gekoppeld: [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] .Op 9 juli en 6 augustus 2015 is vanaf de KNAB-bankrekening van [slachtoffer] tweemaal een bedrag van € 23,96 overgemaakt naar Vitens voor het drinkwater in de maanden juni en juli 2015.Op 14 april 2015 en 15 juni 2015 is eveneens tweemaal een bedrag van € 23,96 overgemaakt aan Vitens. In mei 2015 heeft verdachte de maandelijkse betaling aan Vitens voldaan. [slachtoffer] stond alleen in de maand april 2015 ingeschreven in de woning waarvoor het water werd betaald.
[getuige 8] is in maart 2015 aan de [adres] gaan wonen. Het abonnement van Ziggo stond op naam van [slachtoffer] . Verdachte vertelde haar dat hij dat had gedaan omdat hij al een abonnement bij Ziggo op zijn eigen naam had staan.[slachtoffer] heeft vanaf 31 december 2014 tot 1 mei 2015 ingeschreven gestaan op de [adres] te [woonplaats] . Zij heeft vanaf haar KNAB-bankrekening éénmaal de huur van € 1.150,- betaald. Dat was in de maand februari 2015. De overige maanden heeft verdachte de huur betaald.
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres] werd een rekening gevonden van een op 10 mei 2015 afgesloten krediet bij de Santanderbank voor aankoop van divers bruingoed voor een bedrag van € 2.214,99. Het zou gaan om een LED-televisie met soundbar en daarbij behorende aansluitsnoeren. Het krediet staat op naam van [slachtoffer] met het adres [adres] . Deze goederen werden tijdens de doorzoeking in de woonkamer van verdachte aangetroffen. De typenummers van de goederen corresponderen met de typenummers die op de aankoopnota staan vermeld.
Op 29 mei 2015 is op naam van [slachtoffer] een contract afgesloten met Vitens voor de [adres] te [woonplaats] met als rekeningnummer [rekeningnummer] .
Op 3 juni 2015 stuurt [slachtoffer] aan verdachte het volgende bericht via WhatsApp:
“Kan je alsjeblief die 100euro voor mij storten. Ik heb het eerder al gezegd. Ik had voor me kleding gezet. Nu kan ik niks halen. Jij weet ook ik krijg niet zoveel. En ik kan alles voor jou doen maar niet voor een ander. Of moet ik aan de ander vragen….Ik ga voor een ander niks betalen. Ik doe het thuis al niet”.
Op 4 juni 2015 vraagt [slachtoffer] via de app aan verdachte of hij al in het vliegtuig zit. Verdachte antwoord met ‘
yes’. Op 5 juni 2015 neemt [slachtoffer] weer contact op met verdachte via de app. Na de uitwisseling dat ze elkaar missen zegt verdachte: ‘
Had je ziggo betaald’. [slachtoffer] antwoordt dat ze deze betaald heeft en verdachte antwoordt: ‘
Gelukkig’.
Op 10 juni 2015 hebben verdachte en [slachtoffer] contact via WhatsApp:
“Verdachte: Heb je de rekeningen van energie en water betaald? Voordat ze die afsluiten of extra kosten berekenen?
(…)
[slachtoffer] : Waarom moet het nog steeds van mij rekening die UPC/energie en water af…
Verdachte: Is nog niet omgezet. Spreek je er wel over als je hier bent.
[slachtoffer] : Ja..want een ander kan het betalen die daar woont dan dat ik voor een ander iets doe. Maar wel een ding ik had al mijn geld van me rekening weggehaald om voor mij spaargeld.
Verdachte: Kun je zo skypen?”
Conclusie financiële positie [slachtoffer]
Op 31 juli 2013 heeft [slachtoffer] de beschikking over een bedrag van € 17.169,46. Na haar dood heeft [slachtoffer] een schuld van € 6.653,83.
j) het onderzoek met betrekking tot de echtheid van de overgelegde kwitantie
Op 17 april 2018 heeft de toenmalig raadsman van verdachte, mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, namens verdachte per faxbericht een brief aan de rechtbank te Lelystad gestuurd met daarin onder meer als bijlage een kwitantie van € 10.000,- van 9 september 2014. Op deze kwitantie staat dat de lening is verstrekt door [verdachte] en dat dit bedrag per kas is ontvangen door [slachtoffer] te [woonplaats] . Deze kwitantie is ondertekend door de verstrekker en de ontvanger.
Ter terechtzitting van 30 mei 2018 te Lelystad heeft verdachte verklaard:
“Het klopt dat de levensverzekering die is afgesloten op het leven van [slachtoffer] en waarvan ik begunstigde was diende als zekerheid voor de terugbetaling van door mij aan haar geleende bedragen. U vraagt mij of ik de originele kwitanties nog heb. Ik zou deze moeten gaan zoeken. Momenteel onderzoek ik de dozen gevuld met een willekeur aan papieren. Hier komen steeds meer stukken uit waaronder handtekeningen en afspraken. Als ik iets heb gevonden dan gaat het naar mijn advocaat. De originele kwitanties heb ik nog niet kunnen vinden. (…) De kwitantie van (…) € 10.000,- vond ik op een USB-stick. Ik ben nog steeds op zoek naar het origineel. Mijn onderzoek om mijn stellingen te kunnen onderbouwen is nog niet voltooid. (…) U vraagt mij of ik de USB-stick waarop ik de kwitanties heb aangetroffen aan de officier van justitie kan geven. Dat kan ik zeker, dan zal ik deze weer moeten opzoeken.”Daarnaast heeft verdachte verklaard: “
U vraagt mij of ik weet of ik ook aanwezig was toen [slachtoffer] op 2 mei 2015(de rechtbank leest: 2 juni 2015)
haar handtekening zette onder het document van de Rabobank opgenomen op pagina 2529 in het procesdossier. Dat weet ik niet, dat zou ik moeten nakijken.”
Ter terechtzitting van 30 mei 2018 heeft de rechtbank beslist dat de namens verdachte ingebrachte kwitanties onderzocht dienden te worden. In de aanloop naar deze zitting was het de rechtbank opgevallen dat bepaalde handtekeningen een grote mate van gelijkenis vertonen, waaronder de handtekening van [slachtoffer] onder een document van de Rabobank op 2 mei 2015, op pagina 2528 (de rechtbank leest: 2 juni 2015 en pagina 2529) en de handtekening van [slachtoffer] op de kwitantie van € 10.000,- gedateerd 9 september 2014. Ten behoeve van het door de rechtbank gewenste onderzoek heeft de rechtbank de volgende hypothesen aan de deskundige voorgelegd, met de vraag aan de deskundige om de resultaten van het onderzoek voor elk document afzonderlijk onder deze hypothesen te beschouwen.
“Hypothese 1: De handtekening op de kwitantie van € 10.000,- is een authentieke handtekening van [slachtoffer] .
Hypothese 2: De handtekening op de kwitantie van € 10.000,- is geen* authentieke handtekening van [slachtoffer] .
*waaronder bijvoorbeeld een kopie of overgetrokken handtekening van een ander document”
De rechtbank ging er hierbij vanuit dat de handtekening van [slachtoffer] onder het document van de Rabobank een authentieke handtekening van [slachtoffer] is.
Gerechtelijk deskundige voor handschriftonderzoek W. de Jong heeft dit onderzoek uitgevoerd.De Jong is voor het onderzoek uitgegaan van de volgende vraag:
“
Met welke mate van waarschijnlijkheid zijn de handtekeningen “ [slachtoffer] ” op de in de materiaalopstelling onder punt 2.1 bij betwist materiaal vermelde documenten(de rechtbank begrijpt: de betwiste documenten)
door [slachtoffer] op deze documenten geplaatst?”.
Daartoe heeft de deskundige de volgende hypothesen opgesteld:
“Hypothese 1: De handtekeningen op de betwiste documenten zijn door [slachtoffer] op deze documenten geplaatst.
Hypothese 2: De handtekeningen op de betwiste documenten zijn niet door [slachtoffer] , maar door een ander persoon op deze documenten geplaatst.”
De deskundige benoemt dat de betwiste handtekeningen niet in originele vorm zijn aangeleverd, maar als foto- c.q. faxkopieën ter beschikking zijn gesteld. De herkomst en de generatie (het aantal kopieerhandelingen) is onbekend. Hierdoor zijn de mogelijkheden van een vergelijkend schriftonderzoek aan fundamentele beperkingen onderhevig. Wanneer de onderzoeksresultaten al een uitspraak over de echtheid van een handtekening toelaten, mag dat niet als een uitspraak over de echtheid van het document, waarop deze schrijfproductie voorkomt, worden opgevat. Wanneer daarentegen sporen van (technische) manipulatie worden vastgesteld of afwijkingen ten opzichte van het referentiemateriaal worden waargenomen die niet met de omvang en kwaliteit van het vergelijkingsmateriaal, bijzondere omstandigheden of de natuurlijke variatiebreedte van kenmerken kunnen worden verklaard, is een substantiële uitspraak in de richting ‘vals’ in principe mogelijk. In dit onderzoek zijn de betwiste handtekeningen grotendeels leesbaar, in lopend verbonden schrift met een abstracte slotconstructie vervaardigd en tonen ondanks een schoolse vormgeving van de letters ‘ [letters] ’ nog voldoende kenmerken met een onderscheidend vermogen, om – met inachtneming van de beperkingen bij het onderzoeken van niet-originele schrijfproducties – uitspraken over het schrijverschap van de betwiste handtekeningen te kunnen doen.Daarnaast heeft de deskundige bij het onderzoek naar voren gebracht dat bij fotokopieën alleen kan worden onderzocht of de betwiste handtekeningen onder elkaar of ten opzichte van handtekeningen in het referentiemateriaal vormen van absolute congruentie tonen.
De handtekening van [slachtoffer] op de kwitantie van € 10.000,- is in dit onderzoek aangeduid met X2. De handtekening op het document van de Rabobank is aangeduid met V9.Uit het onderzoek naar vormen van congruentie is vastgesteld dat X2 en V9 absoluut congruent zijn. Het onderzoek heeft op evidente wijze aangetoond dat X2 een reproductie van V9 is en door montage of een directe vorm van nabootsing (overtrekken) op de kwitantie inzake het bedrag van € 10.000,- is aangebracht.De deskundige concludeert als volgt:
“
De onderzoeksbevindingen met betrekking tot de betwiste handtekening op het schriftstuk X2 zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 2 waar is, dan wanneer hypothese 1 waar is.”
In reactie op de rapportage van W. de Jong schrijft drs. W.P.F. Fagel bij brief van 30 november 2018 dat de betrouwbaarheid van de conclusies gebaseerd op de in kopie onderzochte betwiste handtekeningen beperkt is. Zoals in het rapport van de Jong eveneens is opgemerkt, bestaat er een specifieke situatie waarin over een authentiek ogende handtekening op een kopie toch een zeer stellige conclusie kan worden gegeven: indien er een ander document voorhanden is met een handtekening die een zeer sterke mate van dekking vertoont (“congruent is” in de woorden van De Jong) met de betwiste handtekening, dan moet er sprake zijn van manipulatie. Is dat andere document in origineel beschikbaar, dan kan met praktische zekerheid worden gesteld dat de op de kopie zichtbare betwiste handtekening een vervalsing is. Is dat andere document ook alleen in kopie beschikbaar, wat hier het geval is, dan zijn er drie scenario’s denkbaar:
1. de betwiste handtekening is een kopie van de handtekening op het andere document;
2. de handtekening op het andere document is een kopie van de betwiste handtekening;
3. beide handtekeningen zijn kopieën van dezelfde, op weer een ander document geplaatste handtekening.
De plausibiliteit van scenario 1 hangt sterk samen met de a priori waarschijnlijkheid dat de kopie van het andere document een waarheidsgetrouwe reproductie is van een niet-gemanipuleerd of samengesteld origineel. In dit geval dus van de plausibiliteit dat de overeenkomst betreffende de Rabospaarrekening daadwerkelijk door [slachtoffer] is ondertekend. Tot slot kan drs. Fagel zich vinden in de conclusie over de handtekening op schriftstuk X2 onder de aanname dat document V9 een waarheidsgetrouwe kopie is van een daadwerkelijk door [slachtoffer] ondertekende overeenkomst van de Rabobank.
Ter terechtzitting van 30 januari 2019 heeft verdachte verklaard dat hij de kwitantie had gevonden en aan zijn advocaat heeft gegeven.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Verdachte heeft op verschillende momenten uitgebreide verklaringen afgelegd met betrekking tot de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft over [slachtoffer] – kort gezegd – verklaard dat zij zijn vriendin was en dat hij zonder dat zij dit wist meerdere vriendinnen had. Op andere momenten heeft hij verklaard dat [slachtoffer] slechts
eenvriendin was en ook dat zij zijn buitenvrouw was. Hij zou met haar en ook met andere vriendinnen gaan samenwonen, dat wil zeggen dat hij zijn tijd zou gaan verdelen tussen deze vrouwen. De overlijdensriscoverzekering werd volgens verdachte afgesloten omdat [slachtoffer] een huis wilde kopen. Op een ander moment verklaart hij dat deze zou zijn afgesloten vanwege verschillende leningen die [slachtoffer] bij hem had. Ook heeft verdachte verklaard dat zijn overlijdensrisicoverzekering met [slachtoffer] als begunstigde een financiële waarborg voor zijn kinderen beoogde te zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 30 januari 2019 verklaard dat [slachtoffer] de polis van de verzekering en de post mee moest nemen naar Suriname omdat zij haar post niet bij haar ouders kon bewaren. Haar zusje zou haar spullen doorzoeken. Verdachte borg daarom de post voor [slachtoffer] op. Omdat hij eerder zou terugkomen uit Suriname nam [slachtoffer] deze post mee naar Suriname. Op de vraag waarom [slachtoffer] de post niet ergens anders kon leggen, bijvoorbeeld in de woning aan de [adres] , heeft verdachte geen overtuigend antwoord kunnen geven. Op de vraag waarom hij op 28 juni 2015 van deze papieren foto’s heeft gemaakt heeft verdachte verklaard dat hij niet meer weet waarom hij dat heeft gedaan.
De avond van 25 juni 2015 is hij met de familie van [slachtoffer] in Paramaribo te Suriname uit eten geweest. Na dit etentje is hij met [slachtoffer] naar de supermarkt Red Sun gegaan. [slachtoffer] wilde graag Palm Rum proberen. Verdachte wist niet dat dit 90% alcohol bevatte. Dit heeft hij niet op het etiket zien staan.
Na het supermarktbezoek heeft hij [slachtoffer] in zijn appartementencomplex afgezet en is hij met [getuige 9] naar de bioscoop gegaan omdat hij nog wat met haar had goed te maken. Hij heeft [getuige 9] weer bij haar auto gebracht en hij is naar het appartementencomplex gereden om [slachtoffer] op te halen om naar Havana Lounge te gaan. Toen hij in het appartement aankwam zat [slachtoffer] aan tafel met een geopend flesje Palm Rum. Zij dronk de Palm Rum gemixt met cola in een beker. In zijn eerste verklaringen bij de Surinaamse politie zegt verdachte hierover dat hij [slachtoffer] aantrof in een beschonken toestand. Later heeft verdachte hierover verklaard dat ze aangeschoten was en grappig deed. Ter terechtzitting van 30 januari 2019 heeft verdachte verklaard dat hij in 2015 het verschil tussen dronken en aangeschoten zijn niet kende.
Verdachte heeft wisselend verklaard over het feit of [slachtoffer] haar schoenen aan had toen ze het appartement verliet. Bij zijn laatste verklaringen heeft verdachte verklaard dat ze haar schoenen aan had en in staat was om de (Surinaamse) trap af te lopen. Toen ze met de auto onderweg waren naar de Havana Lounge zei [slachtoffer] dat ze graag tijd wilde doorbrengen met verdachte. Ze zijn de Wijdenboschbrug overgereden en [slachtoffer] wees hem de weg naar de waterkant. Verdachte heeft verklaard dat hij hier zelf nog nooit was geweest.
Verdachte heeft over de notitie in zijn telefoon ‘
[kenteken]’ bij de politie verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij deze om 01.44 uur heeft gemaakt. Hij weet niet met welk doel hij deze notitie heeft gemaakt, meestal maakt hij een foto als hij wordt afgesneden. Ter zitting van 30 januari 2091 heeft verdacht verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij een kenteken heeft genoteerd en dat hij ook niet weet waarom de notitie in zijn telefoon staat.
Onder de brug aangekomen was er een ander stelletje met een auto onder de brug. Dit stelletje was bezig met seksuele handelingen. Verdachte heeft tot de zitting van 30 januari 2019 verklaard dat zij zelf in de auto een beetje gezoend hebben. En dat ze de auto zijn uitgestapt toen het andere stelletje weg was gegaan. Op de zitting van 30 januari 2019 heeft verdachte verklaard dat ze in de auto hebben gevreeën en dat de armbanden en schoenen van [slachtoffer] in de weg zaten en daarom af en uit zijn gegaan. Toen ze de auto uitstapte koos [slachtoffer] er zelf voor om op blote voeten te lopen. [slachtoffer] was op dat moment nog steeds goed aanspreekbaar. Ze zijn bij het muurtje verder gegaan waar ze in de auto mee bezig waren. Ze zijn ook op de muur gaan zitten en waren in gesprek. Ineens voelde [slachtoffer] zich niet lekker en heeft ze overgegeven, zittend op de rand met haar rug naar de rivier. Daarna is ze gaan liggen en heeft ze overgegeven richting de rivier. Zij heeft haar rust genomen en is met haar ogen dicht gaan liggen. Zij was wel aanspreekbaar. Hij heeft met haar besproken dat hij ging plassen Hij is een stukje bij haar vandaan gelopen om te plassen. Toen hij terug kwam zag hij haar niet meer liggen. Hij heeft in het water gekeken en heeft over de pier gerend om te kijken of hij haar nog zag. Maar zij was weg. Verdachte heeft eerst verklaard dat hij een plons in het water heeft gehoord en dat hij nog wat zwarts (het haar van [slachtoffer] ) in het water zag. Verdachte heeft laatstelijk verklaard dat hij niets hoorde en niets in het water heeft gezien. Verdachte wist dat de rivier gevaarlijk was en hij heeft angst om in donker water te zwemmen. Toen hij [slachtoffer] niet kon vinden heeft hij 115 gebeld. Het is een misverstand dat hij heeft gezegd dat hij niet kon zwemmen. Hij heeft hiermee bedoeld dat hij niet in deze rivier kon zwemmen.
Verdachte heeft verklaard dat in 2016 en 2018 zijn auto’s in brand zijn gestoken en dat hij niet weet wie dat heeft gedaan. In de laatste auto die in brand is gestoken bewaarde verdachte dozen met zijn administratie. Deze dozen zijn verloren gegaan bij de brand.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij er bankafschriften zijn waar de lening aan [slachtoffer] op terug te vinden is.
Het oordeel van de rechtbank
Doodsoorzaak
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de onderzoeken van de verschillende deskundigen niet eenduidig kan worden vastgesteld hoe [slachtoffer] om het leven is gekomen. Het enkele feit dat er geen doodsoorzaak vastgesteld kan worden staat aan bewezenverklaring niet in de weg. Vast staat dat [slachtoffer] in het water van de Surinamerivier terecht is gekomen en dat haar lichaam drie dagen later op de oever bij de houtzagerij is aangetroffen. Voor de rechtbank staat vast dat [slachtoffer] (die niet kon zwemmen) is overleden doordat zij in het water is beland.
Laatste contact
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] het laatst in leven heeft gezien. Op grond van de verklaring van verdachte, de telefoongegevens, het braaksel, het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] in combinatie met de informatie van de hydroloog staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] bij de bewuste pier in de stroming van de Surinamerivier is beland en – gelet op het in de vorige alinea overwogene – dat [slachtoffer] dientengevolge is overleden.
Mogelijkheid ‘spontane’ val in het water (scenario verdachte)
De verklaring van verdachte wordt door de rechtbank beoordeeld tegen de achtergrond van het overige bewijs dat beschikbaar is en bezien in het licht van de geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte.
De verklaringen van verdachte zijn op vele punten wisselend, innerlijk tegenstrijdig of aantoonbaar onjuist. Zo heeft verdachte aanvankelijk verklaard dat [slachtoffer] met haar schoenen in de hand de trap afliep, terwijl hij daarna heeft verklaard dat zij haar schoenen al aanhad. Verdachte heeft op de pier, na de 115-melding, aan de Surinaamse verbalisanten verklaard dat hij niet kan zwemmen en dat hij daarom niet in het water is gesprongen. Verdachte heeft later verklaard dat dit op een misverstand berust en dat hij weldegelijk kan zwemmen. Daarnaast heeft verdachte een kwitantie overgelegd aan de rechtbank als bewijs voor de lening van [slachtoffer] bij verdachte. Deze kwitantie bleek vervalst te zijn. Ook zijn er veel ongeloofwaardige aspecten aan de verklaring van verdachte. Te denken valt aan de verklaring dat verdachte niet zou hebben geweten dat de Palm Rum 90% alcohol bevatte, terwijl dit op een zeer groot etiket op deze flesjes staat aangegeven en uit de camerabeelden van de supermarkt blijkt dat verdachte deze flesjes gedurende enige tijd heeft bestudeerd. De levensverzekering op het leven van verdachte met [slachtoffer] als begunstigde zou zijn afgesloten met als doel dat [slachtoffer] voor de kinderen van verdachte zou kunnen zorgen mocht verdachte er niet meer zijn, aldus verdachte. Dit acht de rechtbank niet geloofwaardig nu [slachtoffer] de kinderen van verdachte niet eens mocht zien en na haar dood [getuige 4] een prominente rol in het leven van de kinderen is gaan spelen toen zij met verdachte ging samenwonen in augustus 2015.
Daarnaast heeft verdachte op vragen in kwesties die de rechtbank cruciaal acht geen antwoord kunnen geven; bijvoorbeeld de vraag waarom verdachte om 01.44 uur de notitie van een kenteken van een Surinaamse Toyota Ist in zijn telefoon heeft gezet. Tot slot zijn de verklaringen van verdachte in strijd met andere bewijsmiddelen. Voorbeelden daarvan zijn: het afsluiten van de levensverzekering ter dekking van de geldbedragen die [slachtoffer] zou hebben geleend en de verklaring van verdachte dat hij nooit bij de pier aan de Surinamerivier is geweest terwijl [getuige 7] en [getuige 4] verklaren dat zij hier eerder met verdachte zijn geweest.
Gelet op de wisselende en ongeloofwaardige verklaringen en gelet op alle hiervoor benoemde bewijsmiddelen bestempelt de rechtbank de lezing van verdachte dat sprake zou zijn geweest van een noodlottig ongeval als ongeloofwaardig.
Eindconclusie doodsoorzaak
De rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] in het water heeft doen belanden en/of een of meer vormen van geweld heeft toegepast waardoor zij in het water is terecht gekomen. Daarbij heeft de rechtbank met name gelet op de navolgende omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien:
- Verdachte heeft [slachtoffer] misleid ten aanzien van de werkelijke aard van hun relatie door haar voor te houden dat zij een liefdesrelatie hadden, dat hij met haar wilde samenwonen en in de toekomst met haar zou trouwen. [slachtoffer] was niet op de hoogte van de andere vrouwen in het leven van verdachte en het plan van verdachte om met [getuige 4] te gaan samenwonen. In de maand juni 2015 waar verdachte en [slachtoffer] elkaar via WhatsApp laten weten hoe zeer zij elkaar missen, heeft verdachte ook seksueel contact met [getuige 7] en probeert hij een relatie aan te knopen met [getuige 9] . Op de avond voor de dood van [slachtoffer] gaat verdachte uit eten met [slachtoffer] en haar familie. Hij wil naar eigen zeggen aan haar familie laten zien dat ze nu echt bij elkaar horen. Ter zitting verklaarde hij dat het zo fijn was dat ze eindelijk tijd met elkaar kunnen doorbrengen. Daarna brengt hij [slachtoffer] terug naar het appartement en gaat hij met [getuige 9] naar de bioscoop.
- Voordat [slachtoffer] in contact kwam met verdachte had zij een normaal financieel bestaan. Zij studeerde, had een bijbaan bij de Action en had een bedrag van ruim
- Ongeveer anderhalve maand voor [slachtoffer] is overleden is een levensverzekering op haar leven afgesloten. Kort voor haar overlijden is de begunstigde gewijzigd en werd verdachte als begunstigde opgegeven.
- Een maand voor het overlijden van [slachtoffer] is een uitvaartverzekering op haar naam afgesloten, terwijl zij al een uitvaartverzekering had.
- Bij het afsluiten van deze verzekeringen had verdachte opvallende urgentie door aan [slachtoffer] te vragen of ze alles had geregeld, door vanuit Suriname te bellen naar de verzekeraar of alles was geregeld voor ‘als het straks zover is’ en [slachtoffer] te vragen om de polis mee te nemen naar Suriname.
- Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de reden van het afsluiten van de levensverzekering. Een van deze redenen zou zijn het gaan samenwonen met [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt niet dat verdachte in werkelijkheid plannen had om met [slachtoffer] samen te wonen, maar juist met [getuige 4] .
- Verdachte heeft gesteld dat [slachtoffer] diverse leningen bij hem had. Ondanks diverse aankondigingen van verdachte is de financiële onderbouwing van deze leningen – bewijs dat [slachtoffer] de bedragen heeft geleend en bewijs hoe verdachte aan deze bedragen gekomen was - achterwege gebleven.
- Verdachte heeft ter onderbouwing van de leningen diverse kwitanties overgelegd aan de rechtbank. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte (een deel van) de onderbouwing, te weten de kwitantie van € 10.000,-, heeft vervalst zoals blijkt uit het onder feit 4 bewezenverklaarde. Ook stelt verdachte dat [slachtoffer] zeker een bedrag van € 67.500,- van hem zou hebben geleend. Uit de financiële gegevens van [slachtoffer] volgt dat zij zeker voor een bedrag van € 25.000,- naar verdachte heeft overgemaakt. Een levensverzekering van € 300.000,- staat niet in verhouding tot het bedrag wat nog open zou staan.
- Verdachte heeft geprobeerd zijn alibi digitaal vast te leggen door het maken van een foto van [slachtoffer] met de flesjes in de supermarkt, door in de WhatsApp-groep te zeggen dat [slachtoffer] dronken zou zijn en dat zij naar de brug wil en daarvan een screenshot te maken.
- Uit de OVC-gesprekken blijkt dat verdachte zijn vriendinnen die zijn uitgenodigd voor de politieverhoren instrueert. Met [getuige 4] wordt bijvoorbeeld afgesproken dat ze een ‘open relatie’ hebben en dat dit een geniaal plan is.
- De ex-vrouw van verdachte (en moeder van zijn kinderen), [getuige 8] , heeft verklaard dat verdachte aan haar in januari/februari 2015 heeft gevraagd: ‘Als je 250.000 euro zou kunnen verdienen, maar je moest 4 jaar weg, zou je dat doen?’ en dat hij haar zei dat hij dit meende.
- Zakenpartner [C] heeft verklaard dat verdachte anderhalve maand voor zijn vertrek naar Suriname heeft gezegd: ‘dat zij er straks niet meer is’.
- Het opmerkelijke gedrag van verdachte na het overlijden van [slachtoffer] . Hij maakt voor zijn vertrek uit Suriname een vrolijke selfie op vliegveld Zanderije, ontmoet in juli 2015 een nieuwe vriendin, [getuige 14] , gaat vanaf augustus 2015 samenwonen met [getuige 4] en gaat met [getuige 4] op vakantie naar Italië, waar ze hebben gefeest en geshopt. In deze periode maakt verdachte zich ook schuldig aan het onder 3 ten laste gelegde.
- Verdachte heeft op 14 juli 2015 contact gehad met [benadeelde 2] om een rekeningnummer te wijzigen, hij meldt het overlijden van [slachtoffer] niet.
- Op 20 juli 2015 ontvangt verdachte van de Gemeente Almere een Uittreksel uit de Basisregistratie personen waaruit blijkt dat [slachtoffer] op 29 juni 2015 is overleden. Een dag later belt verdachte naar [benadeelde 2] om het overlijden van [slachtoffer] te melden en vraagt of het uittreksel van de gemeente volstaat in plaats van een overlijdensakte voor het uitkeren van de levensverzekering.
- In juli/augustus 2015 laat verdachte na familie en een kennis te vertellen dat [slachtoffer] is overleden maar suggereert juist dat ze nog in leven is.
De rechtbank komt tot de slotsom dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in samenhang en onderling verband bezien, kan worden afgeleid dat verdachte voor het overlijden van [slachtoffer] al kennis droeg van haar naderende overlijden en dat alle handelingen van verdachte – en daarmee zijn opzet - gericht waren op dat overlijden alsmede het construeren van een sluitend alibi.
Betrouwbaarheid verklaring [C]
De rechtbank is, anders dan de verdediging heeft bepleit, van oordeel dat de verklaring van [C] kan worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe dat [getuige 10] in februari 2016 uit zichzelf heeft verklaard dat hij van [C] heeft gehoord dat verdachte tegen [C] heeft gezegd dat ‘het meisje waarschijnlijk gaat verdwijnen’. [C] heeft in januari 2017 ten overstaan van de rechercheofficier van justitie verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd ‘dat zij er straks niet meer is’. Toen [slachtoffer] er niet meer was dacht hij aan deze woorden terug. De verklaring van [C] is weliswaar moeizaam tot stand gekomen, maar gelet op de eerder afgelegde verklaring van [getuige 10] hecht de rechtbank wel waarde aan de verklaring van [C] en gebruikt deze voor het bewijs.
Voorbedachte rade
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Voor het bewijs van voorbedachte rade moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het bewijs volgt dat verdachte zich gedurende een langere periode heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit. Daarbij is van belang dat verdachte in januari/februari 2015 zijn ex-vrouw [getuige 8] de vraag heeft gesteld: ‘Als je 250.000 euro zou kunnen verdienen, maar je moest 4 jaar weg, zou je dat doen?’. Daarnaast heeft verdachte anderhalve maand voor zijn vertrek naar Suriname tegen [C] gezegd dat ‘zij er straks niet meer is’. In deze tijd werd ook de levensverzekering afgesloten op het leven van [slachtoffer] bij [benadeelde 2] . Verdachte heeft meermaals gecontroleerd of [slachtoffer] dit op een juiste manier had geregeld en heeft zelf ook vanuit Suriname naar [benadeelde 2] gebeld onder een andere naam en gevraagd of alles in orde was met de zinsnede: ‘Ja, dus stel dat het straks zo ver is…’.
Gelet op dit alles staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte van te voren het besluit heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Uit het dossier volgt dat hij planmatig en berekenend te werk is gegaan, waarbij hij aandacht heeft besteed aan diverse aspecten ten behoeve van en rondom het overlijden van [slachtoffer] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer] , zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
Naast de verklaring van verdachte bevat het dossier aanwijzingen dat [slachtoffer] in de avond van 25 juni 2015 alcohol heeft genuttigd. Dit gaat om de aankoop van de flesjes Palm Rum en het aangebroken flesje in het appartement van verdachte. Aan de andere kant is er in het braaksel bij de pier geen alcohol aangetroffen (waarvoor dan wel weer een mogelijke verklaring voorhanden is) en zijn er getuigen die [slachtoffer] om 22.00 uur nog hebben gezien en niet hebben opgemerkt dat zij gedronken had. De rechtbank kan niet vaststellen dat [slachtoffer] de drank ook daadwerkelijk tot zich heeft genomen en/of dat (en in welke mate) zij onder invloed was. Nu voor beide scenario’s wat te zeggen is kan de rechtbank niet vaststellen of [slachtoffer] onder invloed was van alcohol en zal verdachte voor die onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
feit 2
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte bij de Gemeente Almere geen overlijdensakte heeft willen aanvragen nu het ging om een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie. Ook heeft verdachte geen stukken naar [benadeelde 2] gestuurd. Verdachte heeft ter terechtzitting van 30 januari 2018 verklaard dat hij niet wist dat hij niet gerechtigd was om een overlijdensuittreksel op te vragen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken blijkt. Verdachte heeft [slachtoffer] begin mei 2015 een overlijdensrisicoverzekering bij [benadeelde 2] laten afsluiten ter hoogte van € 300.000,- met een standaardbegunstiging. Op 1 juni 2015 verzoekt [slachtoffer] om verdachte als begunstigde op te nemen op de polis. Dezelfde dag laat verdachte [slachtoffer] een uitvaartverzekering afsluiten bij [benadeelde 2] ter hoogte van
€ 10.000,-. Op dat moment heeft zij al een uitvaartverzekering bij [uitvaartverzekeraar] . Op 15 juni 2015 wordt de uitvaartverzekering zodanig gewijzigd dat verdachte de begunstigde wordt. Op 16 juni 2015 belt verdachte vanuit Suriname naar [benadeelde 2] en stelt zich voor als [naam] en vraagt of de overlijdensrisicoverzekering op de juiste manier in orde was gemaakt met de opmerking ‘stel dat het straks zover is’. Op 26 juni 2015 speelt verdachte een rol bij het overlijden van [slachtoffer] . Op 20 juli 2015 vraagt verdachte bij de gemeente een overlijdensuittreksel op en heeft deze gekregen, terwijl hij niet gerechtigd was om deze te krijgen. Op 21 juli 2015 belt verdachte [benadeelde 2] met het bericht dat [slachtoffer] op 29 juni 2015 is overleden, in de ochtend, op een voor hem onbekend tijdstip. Verdachte wist op dat moment dat [slachtoffer] in de nacht van 26 juni 2015 te water is geraakt en vermoedelijk ook toen al was overleden. Nu hij aanwezig was bij het te water raken kon verdachte ook een tijdstip noemen. Verder heeft verdachte ook niet verklaard dat hij bij haar overlijden een rol van betekenis heeft gespeeld. Tot slot heeft verdachte ook informatie ingewonnen bij [benadeelde 2] welke stukken nodig zijn om tot uitkering over te gaan en heeft hij laten nagaan of een uittreksel van de gemeente in dit geval voldoende zou zijn.
De rechtbank overweegt dat het voor een poging tot oplichting niet noodzakelijk is dat verdachte de stukken al aan [benadeelde 2] heeft gestuurd. Voor een strafbare poging is voldoende dat verdachte het overlijden heeft gemeld en dat hij heeft nagegaan welke stukken hij nodig had. In het bijzonder het feit dat verdachte vraagt of het overlijdensuittreksel kan worden vervangen door de overlijdensakte voor het overgaan tot uitkering van de verzekering sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte heeft geprobeerd [benadeelde 2] op te lichten.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting en het anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekken aan degene door wie enige verstrekking wordt verleend, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de verstrekte gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking.
feit 4:
De officier van justitie heeft gevorderd om het rapport van drs. Fagel buiten beschouwing te laten en heeft daartoe aangevoerd dat drs. Fagel als handschriftdeskundige staat opgenomen in het NRGD, maar dat onder deze deskundigenregistratie niet valt het beoordelen van andermans deskundigenrapportages. Hij is door het NRGD getoetst op zijn deskundigheid als handschriftonderzoeker en niet als reviewer. Verder heeft drs. Fagel geen tegenonderzoek of contra-expertise in de zin van het Wetboek van Strafvordering uitgevoerd. Subsidiair heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat uit moet worden gegaan van de authenticiteit van de handtekening van [slachtoffer] onder de overeenkomst met de Rabobank.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat in het handschriftonderzoek van handschriftdeskundige W. de Jong het betwiste materiaal geen originelen bevat waardoor dit onderzoek aan fundamentele beperkingen onderhevig is zoals de handschriftdeskundige drs. Fagel ook in zijn reactie benoemt. Daarnaast is er in beginsel te weinig vergelijkingsmateriaal voorhanden om een gedegen onderzoek te kunnen verrichten dat een conclusie kan dragen.
Gebruik reactie drs. Fagel
De rechtbank is van oordeel dat een reactie zoals geschreven door drs. Fagel als een beoordelend onderzoek kan worden aangemerkt in de zin van artikel 230 van het Wetboek van Strafvordering. Drs. Fagel staat als handschriftdeskundige in het NRGD en is daarom deskundig om het rapport van een andere deskundige te beoordelen. Daargelaten het antwoord op de vraag of de reactie van deze deskundige op de juiste wijze is ingebracht, is de rechtbank van oordeel dat de conclusies van drs. Fagel niet tegenstrijdig zijn met het rapport van handschriftdeskundige De Jong. De rechtbank leest de reactie van drs. Fagel zo dat hij tot dezelfde conclusies komt als De Jong.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de onderzochte documenten niet origineel zijn. Aan verdachte is meermalen de kans geboden om de originele kwitantie te overleggen. De rechtbank heeft deze niet mogen ontvangen. Ter terechtzitting van 30 mei 2018 is aan verdachte gevraagd of hij aanwezig is geweest op het moment dat [slachtoffer] haar handtekening onder de overeenkomst met de Rabobank zette op 2 juni 2015. Verdachte zou hier op terugkomen, maar ook hier heeft de rechtbank geen antwoord op ontvangen. Nu verdachte op 4 juni 2015 naar Suriname is vertrokken zou het feitelijk mogelijk zijn geweest dat hij hierbij aanwezig was. Zoals al eerder is aangegeven gaat de rechtbank uit van de authenticiteit van de handtekening van [slachtoffer] onder de overeenkomst met de Rabobank. De rechtbank is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de authenticiteit van de handtekening onder de overeenkomst van de Rabobank en neemt daarom de conclusies van zowel De Jong als Fagel over. Verdachte heeft in de periode 9 september 2014 tot en met 17 april 2018 te Amsterdam en/of Almere een kwitantie van een geldlening van € 10.000,- valselijk opgemaakt door de handtekening van [slachtoffer] op de kwitantie te plaatsen door montage of het maken van een kopie. Daarnaast heeft verdachte in de periode van 17 april 2018 tot en met 24 september 2018 te Lelystad opzettelijk gebruik gemaakt van deze valse kwitantie door deze als bewijs van de door hem gestelde geldlening aan [slachtoffer] over te leggen aan de rechtbank.
Bewijsmiddelen
Aangifte en verklaring [aangever 2]
heeft namens [bedrijf 7] BV (hierna: [bedrijf 7] ) aangifte gedaan tegen [A] , [B] en eventuele andere betrokkenen van oplichting, valsheid in geschrifte en het niet naar waarheid verstrekken van gegevens bij het aanvragen van een hypothecaire geldlening voor het onroerend goed op het adres [adres] te [woonplaats] medio juli 2015. Deze feiten zijn gepleegd ten nadele van [benadeelde 3] waar [bedrijf 7] gevolmachtigde van is. Door de onjuiste informatieverstrekking is [bedrijf 7] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van € 375.950,-. Als [bedrijf 7] hiervan zou hebben geweten was zij niet overgegaan tot afgifte van het geld.
[aangever 2] heeft verklaard dat voor het verstrekken van de hypothecaire geldlening onder meer een recente salarisstrook van mevrouw [A] en een werkgeversverklaring van mevrouw [A] zijn opgevraagd. Via het Service Provider Landelijk Netwerk Intermediairs zijn deze stukken aangeleverd. [bedrijf 7] heeft de inkomensstukken voor waarheid aangenomen. [aangever 2] noemt het inkomen van mevrouw [A] behoorlijk hoog gelet op de functie van manager bij een MKB-bedrijf. Daarnaast is het dienstverband redelijk recent. Het hoge inkomen is vrijwel geheel nodig voor de verkrijging van de hypotheek, hierdoor lijkt sprake te zijn van doelrekenen.
Hypotheekdossier
In het hypotheekdossier van [B] en [A] bevinden zich onder meer de volgende documenten:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [A] met een dienstverband als Manager sinds 1 april 2015 bij [bedrijf 1] met een bruto jaarsalaris van
€ 66.000,- en een vakantietoeslag van € 5.280,-. Op deze verklaring is aangekruist dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of is aangesteld in vaste dienst. Deze verklaring is op 3 augustus 2015 door [verdachte] te [woonplaats] ondertekend;
- een salarisspecificatie van [bedrijf 1] B.V. van 31 juli 2015, betreffende het inkomen van [A] van € 5.500,- bruto in de maand juli 2015. Op de specificatie is te lezen dat [A] per 1 april 2015 in dienst is.
Op 19 augustus 2015 is door [B] en [A] een hypotheek aangevraagd voor een bedrag van € 375.950,-.De hypothecaire lening voor een bedrag van € 375.950,- is door [benadeelde 3] B.V. verstrekt aan [B] en [A] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] te [woonplaats] .
Gegevens Belastingdienst
Uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens blijkt dat [A] een bedrag van
€ 8.492,- aan loon heeft opgegeven bij de Belastingdienst dat is betaald door [bedrijf 1] BV. De datum van aanvang van deze inkomstenverhouding is 1 mei 2015. Uit de door [bedrijf 1] BV ingediende loonstaten in de periode van 1 mei 2015 tot en met 31 december 2015 blijkt dat er voor [A] geen inkomen is opgegeven bij de Belastingdienst.
Verklaringen [A] en [B]
[A] heeft verklaard dat zij vanaf 1 mei 2015 heeft gewerkt in de kapperszaak [kapsalon] van haar man, [B] . Verder is zij nergens anders werkzaam geweest. Eind oktober 2015 is zij met het werk in de kapperszaak gestopt wegens medische klachten. [A] heeft eind mei 2015 haar eerste salaris ontvangen via een payrolling instantie. Een meneer met de naam [verdachte] was in die tijd hun boekhouder. Meneer [verdachte] heeft het afsluiten van de hypotheek geregeld.De achternaam van [verdachte] was [verdachte] . Meneer [verdachte] kwam met [J] naar de salon voor de ondertekening.
[B] heeft verklaard dat [A] sinds 1 mei 2015 tot begin oktober 2015 als directeur of directrice voor zijn zaak heeft gewerkt.[B] wilde zijn vrouw een nettosalaris geven van ongeveer € 3.500,- per maand. In die tijd betaalde hij zijn medewerkers via de payroll van [verdachte] . [verdachte] had uitgerekend hoeveel het brutosalaris was. [B] betaalde maandelijks € 7.397,38 aan het payrollbedrijf van [verdachte] . Dit bedrag bestond alleen uit het salaris van [A] . [verdachte] betaalde het nettosalaris van € 3.417,79 aan [A] . [B] heeft [verdachte] vanaf mei 2015 betaald.Toen [B] aan [verdachte] vertelde dat hij een huis wilde kopen heeft hij alles voor hem geregeld met een hypotheekadviseur. [verdachte] of de hypotheekadviseur hebben de aanvraag voor de hypotheek verzorgd. Voor de payrollservice hoefde ik niets te betalen. [verdachte] heeft mij toen een paar keer gewaarschuwd dat als [A] zou stoppen met werken, dat ik dan problemen met de bank zou kunnen krijgen in verband met de hypotheek. Omdat ik haar dan in dienst genomen zou hebben voor de hypotheek.
Betalingen van [bedrijf 1] B.V. aan [A]
Er is vier keer een bedrag overgemaakt van de rekening van [bedrijf 1] naar de rekening van [A] :
- op 4 mei 2015 is een bedrag van € 3.417,79 overgemaakt met als omschrijving: ‘Salaris april (excuus voor de ve’;
- op 26 mei 2015 is een bedrag van € 3.417,79 overgemaakt met als omschrijving: ‘maand mei’;
- op 24 juni 2015 is een bedrag van € 4.255,99 overgemaakt met de omschrijving: ‘maand juni’;
- op 29 juli 2015 is een bedrag van € 3.417,79 overgemaakt met de omschrijving: ‘juli’.
Betalingen van [kapsalon] aan [bedrijf 1] B.V.
Er is vijf keer een bedrag overgemaakt van de rekening van [kapsalon] naar de rekening van [bedrijf 1] B.V.:
- op 26 mei 2015 is een bedrag van € 7.670,31 overgemaakt met als omschrijving: ‘ [kapsalon] personellen l oon maand mei’;
- op 10 juni 2015 is een bedrag van € 4.433,46 overgemaakt met als omschrijving: ‘Loonhefing en vakantie geld’;
- op 22 juni 2015 is een bedrag van € 7.670,31 overgemaakt met als omschrijving: ‘Salaris juni ( [kapsalon] )’;
- op 9 juli 2015 is een bedrag van € 4.433,46 overgemaakt met als omschrijving: ‘Loonheffing en vakantie geld j uni’;
- op 24 juli 2015 is een bedrag van € 7.678,22 overgemaakt met ls omschrijving ‘salaris juli ( [kapsalon] )’.
Tapgesprekken
Op 19 augustus 2015 heeft NN6368 vanuit Almere gebeld naar verdachte die op dat moment in Amsterdam was.Verdachte is weergegeven met de letter S.
NN: Oké nou want ik heb iemand voor je een klant van ons die heeft een winkel in Almere stad en die heeft, eeh, die wil een huis kopen en die heeft een hypotheek nodig
S: Oké
NN: nou heb ik hem gezegd dat misschien zijn vrouw eventueel via jouw Payroll organisatie zou kunnen gaan werken.
S: Ja, ik snap het. En ja.
NN: en eeh, eigenlijk dezelfde constructie als [naam] een beetje.
S: Ja, ideaal.
NN: Ik zeg kost je misschien wel een paar duizend euro. Maarre
S: Dan heb je wel wat.
Op 20 augustus 2015 heeft verdachte vanuit Amsterdam naar NN6368 gebeld. Verdachte is weergegeven met de letter S.
NN: [bedrijf 8] is op een gegeven moment vervangen door [bedrijf 9] en dat is eigenlijk een soort ja eeh ze verkopen van alles wat enzo, en hij draait best wel redelijk, is ook een goeie vent. Levert ook zijn cijfers netjes in. Hij eeh, hij wil alleen een huis kopen. En eeh zijn vrouw werkt niet.
S: Ja, ik snap het.
NN: Dus ik heb hem gezegd van nouja, zeg eeh ik heb misschien wel iemand die
(…)
S: Dan gaan we daar even naar luisteren en kijken wat die eeh, welke mogelijkheden er zijn voor hem. en dan eeh maken we een plan de campagne.
NN: Ja, ik noem maar wat stel dat zijn vrouw inderdaad in dienst wordt gezet en geeft jou contant geld, jij stort het geld salaris en hij betaalt de extra lasten wat jij eraan wil verdienen weet ik veel wat jullie komen eruit, kan je er aardig wat aan verdienen toch denk ik.
(…)
NN: Is het uiteindelijk allemaal geluk bij (fon) vermaan of eeh?
S: Ja hij moest die 2012 eeh wat is het 2012 aangifte of aanslag moest die overleggen met 2013
NN: Ja, die heeft die allemaal opgestuurd toch zag ik?
S: Ja, alleen 2012 of de officiële aangifte is eeh ja die was er niet, dus we hebben toen de, wat is het? eeh volgens mij de definitieve aanslag maar niet de uitleg weetje wel niet de complete aangifte op kunnen sturen.
NN: Oke
S: Ik heb toen eeh, eeh, in overleg met [J] bij die hypotheekadviseur zeg maar hebben we toch wel direct die andere opgevraagd bij de Belastingdienst dus als die dan binnen komt dan eeh, dan hebben we hem in huis.
NN: Oke
S: Hypotheek is beoordeeld. voorlopige en eeh voorlopig is die ook akkoord. Dus ze hebben die officiële aangifte nodig van 2012, eigenlijk die beoordelaar van de bank heeft al akkoord geven, alleen in eeh afwachting eeh op dat stuk zeg maar.
(…)
NN: Ach ja, ja heel irritant inderdaad. Nouja als het uiteindelijk maar lukt eeh
S: Ja
NN: Zijn 06 nummer nog even naar mij appen ofzo?
S: Van [naam] ? (…) Ja stuur ik jou door.
Op 20 augustus 2015 heeft [J] naar verdachte gebeld die op dat moment in Almere was. Verdachte wordt weergegeven met letter S.
S: Ja ik was net even bij die nieuwe klant. Ehm wat voor salaris heeft hij nodig om 250000 euro hypotheek te krijgen? even globaal.
Verder blijkt uit dit telefoongesprek dat [verdachte] een paar pagina’s moet laten tekenen door [naam] en dit moet scannen zodat dit naar [J] teruggestuurd kan worden.
Op 25 augustus 2015 heeft verdachte vanuit Almere naar [J] gebeld. Uit dit telefoongesprek blijkt dat het verhaal van [naam] is doorgestuurd naar de geldverstrekker. Zoals het nu uitziet lijkt het goed te gaan. [verdachte] gaat vandaag nog bij [naam] langs. Het is nu afwachten. Als het lukt kunnen ze een flesje opentrekken volgens [J] .
Op 1 september 2015 heeft [J] naar verdachte gebeld die op dat moment in Amsterdam was. Uit dit telefoongesprek blijkt dat een vriend geld van [naam] heeft geleend. [J] wil dat dit goed ingedekt is omdat de bank hier op terug gaat komen. [verdachte] zegt dat [naam] 40% op een andere manier betaalt. [J] zegt dat dit dus zwart is en wil het beestje bij de naam noemen. [verdachte] lacht en zegt: ‘Ik ben voorzichtig aan de telefoon’. [J] denkt dat het lastig gaat worden, en dat [naam] misschien wel een probleem krijgt bij de belastingdienst. [naam] heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij duizenden euro’s, dan wel tienduizenden euro’s aan zwart geld in zijn kluis thuis heeft. Verdachte wordt weergegeven met de letter S en [J] wordt weergegeven met de letter B.
S: Ja, die overeenkomst is er.
[J] : Ja, dus als dan zeg eeh, dit is de herkomst die 15 duizend is de herkomst van een groot gedeelde van zijn spaargeld.
(…)
S: Ja, kijk ik kan nog wel een overeenkomst maken dat die 10 duizend euro ergens vandaan komt.
Op 4 september 2015 heeft [J] naar verdachte gebeld die op dat moment in Almere was. Uit dit telefoongesprek blijkt dat [J] zegt dat er akkoord is. [verdachte] en [J] zijn helemaal blij en feliciteren elkaar. [J] noemt het briljant en [verdachte] zegt dat ze oorlog hebben gevoerd en hebben gewonnen. [verdachte] zegt dat hij [naam] zal inlichten.
Op 7 september 2015 belt verdachte vanuit Amsterdam met NN0101 [naam] . Verdachte wordt weergegeven met de letter S en NN0101 [naam] met de letters SH.
SH: Ja, nou kijk maar ik wil morgen zien, wij kunnen wel een oplossing voor haar vinden. Want sowieso in plaats van om voor mij om deze maand die salaris van [A] niet meer storten.
S: Maar, ik moet je wel even onderbreken. Die moet je wel sowieso deze maand en de maand oktober doen he.
SH: Nou dat wordt echt vervelend voor mij. Nou weetje wat mijn bedoeling was, als ik eerder kan wel uit dan kan ik wel 1000 euro aan haar geven om in een hotel te gaan logeren, ofzo
S: Ik snap het idee, alleen voor jou moet je even opletten, op het moment dat je dat dus niet meer doet deze september en oktober en dat heb ik je aangegeven, er komt een controle straks weet je gewoon dat op een gegeven moment is ze niet meer in dienst en dan wordt het gezien als zijnde oké, het is alleen voor de hypotheek geweest. Snapje en daar, dat moet je nu niet willen zeker niet met al die kasstortingen op je bankafschrift.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting van 30 januari 2019 verklaard dat hij de hypotheekaanvraag voor [B] en [A] heeft geregeld. Hij heeft voorts verklaard dat [A] op basis van een payrollconstructie via [bedrijf 1] B.V. feitelijk werkzaam was bij [kapsalon] .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie niet conform de werkelijkheid zijn opgesteld, dat deze documenten zijn ingediend bij de hypotheekaanvraag en dat op basis van deze documenten de hypotheek is verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van de situatie dat [A] op basis van een payrollconstructie via [bedrijf 1] B.V. feitelijk werkzaam was bij [kapsalon] . Dit volgt uit het feit dat [bedrijf 1] B.V. geen inkomen heeft opgegeven bij de belastingdienst en geen loonbelasting heeft afgedragen; een taak die in de regel door het payrollbedrijf wordt uitgevoerd en niet door de feitelijk werkgever. Er is tevens niet gebleken van een overeenkomst van opdracht tussen [kapsalon] en [bedrijf 1] B.V. en van een payrollovereenkomst tussen [A] en [bedrijf 1] B.V.. Uit het tapgesprek van 7 september 2015 tussen verdachte en [B] volgt dat [B] het salaris voor de maand september 2015 niet wil storten. Verdachte waarschuwt hem vervolgens wat de gevolgen kunnen zijn voor de hypotheekaanvraag. Ingeval er sprake zou zijn geweest van een daadwerkelijk arbeidsverband via een het payrollbedrijf van verdachte, ziet de rechtbank niet in waarom het al dan niet doorbetalen van het salaris van [A] besproken diende te worden in verband met de hypotheek. [B] heeft een hoger bedrag aan brutoloon aan [bedrijf 1] B.V. betaald dan [A] op basis van het bruto jaarsalaris en de vakantietoeslag verdiende. Verdachte heeft verklaard dat het verschil aan hem toekwam op basis van de werkzaamheden die hij voor [B] verrichtte. Bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van facturen van [bedrijf 1] B.V. aan [B] ontbreekt echter en [B] spreekt dit tegen. Op basis van voorgaande oordeelt de rechtbank dat aan de hypotheekverstrekker een situatie is voorgespiegeld – een bonafide vast dienstverband als manager met een bruto jaarsalaris van € 66.000 (exclusief vakantiegeld) – die in werkelijkheid niet bestond. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte en [J] deze constructie samen hebben opgezet. Aangever heeft verklaard dat door deze onjuiste informatie de hypotheek is verstrekt.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat [benadeelde 3] B.V. als gevolg van een samenweefsel van verdichtsels door de verdachte en [J] is bewogen tot het verstrekken van een hypothecaire geldlening met een totaalbedrag van € 375.950,- en de afgifte van dit geldbedrag. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift en het gebruikmaken van valse documenten.