ECLI:NL:RBMNE:2019:752

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
7233560 UA EXPL 18-524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begroting van proceskosten in zorgverzekeringsgeschil met onzorgvuldig handelen van eiser

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde partij. De eiser, Zilveren Kruis, vorderde betaling van een factuur voor zorgkosten van € 65,11, vermeerderd met kosten. De gedaagde had de factuur echter al betaald en verzocht de eiser om de procedure niet voort te zetten. De eiser heeft dit verzoek genegeerd en de procedure voortgezet, wat leidde tot onnodige kosten voor de gedaagde.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser onzorgvuldig had gehandeld door de dagvaarding niet in te trekken, ondanks dat de gedaagde had aangegeven dat hij de factuur al had betaald. De rechter verwees naar de artikelen 237-240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan de waarheidsverplichting van artikel 21 Rv. De kantonrechter vond voldoende grond om af te wijken van het liquidatietarief, omdat de eiser de gedaagde onterecht op kosten had gejaagd.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de eiser af en veroordeelde deze tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, begroot op € 242. Dit vonnis benadrukt het belang van zorgvuldig handelen door zorgverzekeraars en de noodzaak om de kosten van rechtsbijstand eerlijk te begroten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7233560 UA EXPL 18-524 ip/1198
Vonnis van 6 februari 2019
inzake
de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. K.A.M. van Kampen.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 september 2018 tegen de zitting van 3 oktober 2018;
  • de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 17 oktober 2018 waarmee een comparitie van partijen is gelast op 5 december 2018;
  • de brief van de gemachtigde van eiseres van 20 november 2018 met als bijlage een akte houdende doorhaling;
  • de antwoordakte van 9 januari 2019.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
Tussen eiseres en gedaagde heeft in 2015 een overeenkomst van zorgverzekering bestaan. In 2016 is gedaagde overgestapt naar een andere verzekeraar.
2.2.
Eiseres vorderde bij dagvaarding betaling van een factuur van 17 april 2016 voor verleende zorgkosten voor een bedrag van € 65,11, vermeerderd met buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten. De factuur was niet bij de dagvaarding gevoegd. Eiseres heeft de factuur op telefonisch verzoek van gedaagde toegezonden met een brief van 12 september 2018. Gedaagde heeft de factuur op 17 september 2018 betaald. Met een brief van die zelfde datum heeft gedaagde aan eiseres gevraagd hem uiterlijk vrijdag 28 september 2018 schriftelijk te laten weten dat de procedure geen doorgang zal vinden. Eiseres heeft niet aan dat verzoek voldaan. Zij heeft telefonisch laten weten dat de procedure op 3 oktober 2018 zal worden voortgezet.
2.3.
Nadat eiseres het tussenvonnis had ontvangen heeft zij ‘
om haar moverende redenen’ om doorhaling verzocht. Dat betekent dat eiseres de vordering alsnog laat varen. De vordering moet dus worden afgewezen. Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
2.4.
Het geschil gaat over de begroting van de proceskosten van gedaagde. Eiseres vindt dat de proceskosten volgens het liquidatietarief moeten worden begroot. Dat tarief is voor deze zaak € 36 per punt. Gedaagde heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding van € 242 voor de werkelijk gemaakte kosten van zijn advocaat-gemachtigde. Dat was gebaseerd op een factuur van 3 oktober 2018 voor een fixed fee van € 200 exl. en € 242 incl. btw. Gedaagde heeft in zijn laatste akte gesteld dat hij op 3 januari 2019 een tweede factuur heeft gekregen voor een fixed fee van € 100 excl. en € 121 incl. btw.
2.5.
De kantonrechter verwijst naar de artikelen 237 - 240 Rv. Deze artikelen bevatten een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Deze regeling derogeert ingevolge artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met artikel 241 Rv aan artikel 6:96 lid 2 BW. Zij derogeert eveneens aan het uitgangspunt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt volledig te vergoeden (vgl. HR 12 juni 2015 ECLI:NL:HR:2015:1600). De achtergrond van het liquidatietarief is gelegen in het recht op toegang tot de rechter ex artikel 6 EVRM. De vrees voor een hoge proceskostenveroordeling mag burgers er niet van weerhouden hun standpunt aan de rechter voor te leggen. Slechts in bijzondere omstandigheden kan toch aanspraak bestaan op vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, namelijk in die gevallen waarin sprake is van misbruik van procesrecht of andere normschending.
2.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval voldoende grond om af te wijken van het liquidatietarief. De grond daarvoor is niet misbruik van procesrecht. Het is namelijk niet met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat eiseres de dagvaarding niet heeft willen intrekken om gedaagde te dwingen toch kosten aan haar te betalen die hij niet verschuldigd was. Wel staat vast dat eiseres heel onzorgvuldig heeft gehandeld. Bovendien heeft zij de waarheidsverplichting van artikel 21 Rv geschonden. Juist van een zorgverzekeraar mag worden verwacht dat zorgvuldig onderzoek wordt gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden alvorens opdracht te geven aan een gemachtigde om een juridische procedure tegen een (voormalige) verzekerde te starten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat met een procedure hoge kosten zijn gemoeid. Dat onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Eiseres heeft gedaagde in januari 2018 een aanbod gedaan voor arbitrage. Gedaagde heeft dat geweigerd. Hij heeft toen tevens aan eiseres laten weten dat hij nooit een factuur van 12 april 2016 had ontvangen. Eiseres heeft niet gecontroleerd of gedaagde daarna alsnog de factuur heeft gekregen. Zij heeft maanden later zonder meer een dagvaarding laten uitbrengen. In die dagvaarding is niets vermeld over het eerdere aanbod tot arbitrage, de weigering daarvan en de stelling van gedaagde dat hij nooit een factuur had ontvangen. In de dagvaarding staat alleen dat gedaagde geen verweer heeft ingediend.
Eiseres heeft in haar akte doorhaling niet toegelicht wat haar vervolgens heeft bewogen om de procedure op 3 oktober 2018 toch door te zetten. De betaling was al op 17 september 2018 gedaan. Er was dus tijd genoeg om de dagvaarding in te trekken. Gedaagde had daar schriftelijk ook om gevraagd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat eiseres hoogst onzorgvuldig heeft gehandeld en gedaagde onnodig op kosten heeft gejaagd. In combinatie met de schending van artikel 21 Rv levert dat voldoende grond op om af te wijken van het liquidatietarief.
2.7.
De kosten van rechtsbijstand van gedaagde worden begroot op het door gedaagde aanvankelijk met zijn advocaat overeengekomen bedrag van € 242. De zaak is zo eenvoudig van aard dat dit bedrag voldoende moet zijn.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eiseres tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagde, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 242 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 6 februari 2018.