ECLI:NL:RBMNE:2019:711

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
C/16/471225 / KL ZA 18-397
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding inzake handelsnaam en beeldmerk met proceskostencompensatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit [eiseres sub 1] B.V. en [eiser sub 2], een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] B.V. De eisers vorderden onder andere dat [gedaagde] zou worden bevolen het gebruik van de handelsnaam en het logo te staken, alsook schadevergoeding te betalen. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 8 januari 2019, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet de juiste partij was die gedagvaard diende te worden, aangezien de handelsnaam en het logo door [bedrijfsnaam 1] B.V. worden gevoerd en [bedrijfsnaam 2] B.V. de domeinnaam bezit. Dit leidde tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. niet ontvankelijk waren, omdat zij de verkeerde partij hadden aangeklaagd. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen sprake was van vereenzelviging tussen [gedaagde] en de andere vennootschappen, en dat de vorderingen van eisers om deze reden moesten worden afgewezen. Ondanks de afwijzing van de vorderingen heeft de voorzieningenrechter besloten om de proceskosten te compenseren, omdat [gedaagde] onjuiste informatie had verstrekt in haar correspondentie, wat heeft geleid tot de verkeerde partijstelling door eisers. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Schuman op 5 februari 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/471225 / KL ZA 18-397
Vonnis in kort geding van 5 februari 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. X.M.C.I. Wakim te Baarn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Das Gupta te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [gedaagde] genoemd worden. Eisers worden gezamenlijk aangeduid als [eiseres sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met daarbij 10 producties
  • de brief van 7 januari 2019 van de zijde van [gedaagde] met daarbij 13 producties
  • de brief van 8 januari 2019 van de zijde van [eiseres sub 1] c.s. met daarbij productie 11
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 8 januari 2019
  • de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
[gedaagde] heeft ter zitting terecht aangevoerd dat [eiseres sub 1] c.s. voor wat betreft de overgelegde productie 11 de termijn voor indiening van stukken heeft overschreden. De voorzieningenrechter heeft gelet daarop aangegeven dat productie 11, met inachtneming van artikel 6.2 procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/ familie, buiten beschouwing zal worden gelaten.
1.3.
Na de zitting hebben partijen getracht een minnelijke regeling te treffen. Dit is niet gelukt. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] voert sinds 20 april 2017 een onderneming in [vestigingsplaats] die zich bezighoudt met de handel in en onderhoud aan brommers, scooters en fietsen. Bestuurder van [eiseres sub 1] is [eiser sub 2] .
2.2.
[eiseres sub 1] drijft haar onderneming onder de handelsnaam “ [eiseres sub 1] ”, en zij maakt gebruik van een logo (hierna: het logo).
2.3.
[gedaagde] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). [gedaagde] is daarnaast bestuurder van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). Beide ondernemingen leggen zich toe op activiteiten op het gebied van logistiek. Bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde] is de heer [A] .
2.4.
[eiser sub 2] en [A] hebben in april 2018 gesproken over een samenwerking tussen [A] en/of een aan hem gelieerde vennootschap en [eiser sub 2] en/of [eiseres sub 1] (hierna: de samenwerking). De samenwerking was gericht op de verhuur van scooters, waarbij het bedoeling was om op enig moment een vennootschap op te richten om de samenwerkingsactiviteiten daarin onder te brengen. Tot een oprichting van een vennootschap is het echter niet gekomen, en de samenwerking werd in augustus 2018 beëindigd.
2.5.
Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft [bedrijfsnaam 1] op enig moment “ [naam] ” als handelsnaam en

www. [naam] .nl” als internetadres ingeschreven.
2.6.
Uit een door [gedaagde] overgelegde kopie van een schermafbeelding van een webpagina van SIDN blijkt dat [bedrijfsnaam 2] de domeinnaam “ [naam] .nl” heeft geregistreerd (hierna: de domeinnaam). [bedrijfsnaam 2] heeft verder het logo als beeldmerk op 28 augustus 2018 gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau (BBIE) (hierna ook wel: het beeldmerk).
2.7.
Na de beëindiging van de samenwerking bleef de website onder de domeinnaam actief, zonder de betrokkenheid van [eiser sub 2] en/of [eiseres sub 1] . Op de website wordt het logo gebruikt en staat het e-mailadres
[…] @ [naam] .nlvermeld.
2.8.
Op de Facebookpagina van [naam] heeft een filmpje van [eiser sub 2] gestaan (hierna respectievelijk: de Facebookpagina en het filmpje).
2.9.
In een advertentie van [naam] in een plaatselijke krant van [......] wordt het e-mailadres
[.] @ [naam] .nlgenoemd.
2.10.
Bij brief van 7 september 2018 heeft (de advocaat van) [eiseres sub 1] [bedrijfsnaam 2] , kort gezegd en voor zover hier relevant, gesommeerd om het gebruik van de handelsnaam " [naam] ”, (de website onder) de domeinnaam en het e-mailadres
[…] @ [naam] .nlte verwijderen en verwijderd te houden alsmede om schadevergoeding aan haar te betalen.
2.11.
Bij brieven van 14 september 2018 en 16 oktober 2018 heeft (de advocaat van) [eiseres sub 1] daarnaast [gedaagde] , kort gezegd en voor zover hier relevant, gesommeerd om het gebruik van de handelsnaam “ [naam] ”, het logo, (de website onder) de domeinnaam en het e-mailadres
[…] @ [naam] .nlte verwijderen en verwijderd te houden alsmede om schadevergoeding aan haar te betalen.
2.12.
Aan deze sommaties is door [bedrijfsnaam 2] noch [gedaagde] gehoor gegeven.
2.13.
[gedaagde] heeft [eiseres sub 1] bij brief van 8 oktober 2018, voor zover relevant, het volgende bericht:
“(…) Ik wil u op attenderen dat [gedaagde] B.V. de regelmatige eigenaar is van [naam] en eigenaar is van internetadressen
www. [naam] .nl(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] heeft gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te bevelen het gebruik van de handelsnaam [naam] en het gebruik van het beeldmerk/logo binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per overtreding respectievelijk per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] nalaat hieraan te voldoen, met een maximum van € 50.000,00 of een zodanig bedrag door de voorzieningenrechter te bepalen;
II. [gedaagde] te bevelen om de foto waarop de winkel en/of de directeur van [eiseres sub 1] , de heer [eiser sub 2] , op de website en/of de Facebookpagina is afgebeeld, te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per overtreding respectievelijk per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] nalaat hieraan te voldoen, met een maximum van € 50.000,00 of een zodanig bedrag door de voorzieningenrechter te bepalen;
III. [gedaagde] te bevelen om het gebruik van de domeinnaam
www. [naam] .nlen het e-mailadres
[…] @ [naam] .nlen het e-mailadres
[.] @ [naam] .nlbinnen 5 dagen na betekening van dit vonnis, te staken en gestaakt te houden en deze domeinnaam en deze e-mailadressen om niet, binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis, in eigendom over te dragen aan [eiseres sub 1] , op straffe van
€ 2.500,00 per overtreding respectievelijk per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] nalaat hieraan te voldoen, met een maximum van € 50.000,00 of een zodanig door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
VI. [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres sub 1] en/of [eiser sub 2] binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis een bedrag te betalen van € 5.000,- op rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [eiseres sub 1] vanwege het door [gedaagde] zonder toestemming van [eiseres sub 1] en/ of [eiser sub 2] gebruik maken van een foto met daarop afgebeeld de heer [eiser sub 2] en/of de winkel van [eiseres sub 1] ;
V. [gedaagde] te veroordelen om bij wijze van voorschot op de verdere immateriële en materiële schadevergoeding aan [eiseres sub 1] c.s. gezamenlijk, te voldoen een bedrag van € 10.000,00 althans een bedrag in goede justitie te bepalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 september 2018 tot aan de datum van de algehele voldoening;
VI. [gedaagde] te veroordelen in de rechtsbijstandkosten van [eiseres sub 1] c.s tot een bedrag van € 5.000,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 september 2018 tot aan de dag datum van de algehele voldoening;
VII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten en nakosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van haar advocaat, een en ander te voldoen binnen 7 dagen na dagtekening van dit vonnis en -voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelede termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres sub 1] c.s. in haar vorderingen althans tot afwijzing daarvan, met hoofdelijke veroordeling van [eiseres sub 1] c.s. in de proceskosten ex artikel 1019h Rv.

4.De beoordeling

4.1.
Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres sub 1] c.s. de verkeerde partij heeft gedagvaard en dat zij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat niet zij maar [bedrijfsnaam 1] de handelsnaam “ [naam] ” voert en het logo gebruikt. Ook voor wat betreft het logo wijst [gedaagde] erop dat zij niet de juiste persoon is om aan te spreken, omdat [bedrijfsnaam 2] dit logo als beeldmerk in het Beneluxmerkenregister heeft gedeponeerd. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat zij de exploitant noch de beheerder is van de website onder de domeinnaam en dat zij evenmin de domeinnaamhouder is. Volgens [gedaagde] is [bedrijfsnaam 1] de websitebeheerder, terwijl [bedrijfsnaam 2] de houder is van de domeinnaam. [gedaagde] wijst in dit verband op de onder 2.6 genoemde kopie van de schermafbeelding van de webpagina van SIDN.
4.2.
[eiseres sub 1] c.s. heeft weersproken dat zij niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Zij wijst erop dat [gedaagde] in de brief van 8 oktober 2018 zelf heeft aangegeven dat zij eigenaar is van [naam] en eigenaar is van het internetadres www. [naam] .nl. Die brief was een reactie op de sommatie van 8 september 2018 aan [bedrijfsnaam 2] . Dat, in combinatie met het uitblijven van een reactie van [bedrijfsnaam 2] op de sommatie van 7 september 2018 en gelet op het feit dat [gedaagde] bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] , maakt dat zij de juiste partij heeft gedagvaard, aldus [eiseres sub 1] c.s. Om voormelde redenen meent [eiseres sub 1] c.s. dat sprake is van vereenzelviging.
4.3.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van vereenzelviging van [gedaagde] en [bedrijfsnaam 1] en/of [bedrijfsnaam 2] , zodat voorbij moet worden gegaan aan het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen, stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak kan, bij misbruik van het identiteitsverschil tussen rechtspersonen, vereenzelviging onder zeer uitzonderlijke omstandigheden de meest aangewezen vorm van redres (“goedmaking”) van dit onrechtmatige handelen zijn, hetgeen directe doorbreking van aansprakelijkheid tot gevolg heeft (Hoge Raad 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285).
4.4.
Het is aan [eiseres sub 1] c.s. om deze zeer uitzonderlijke omstandigheden aan te voeren, omdat zij het beroep op vereenzelviging doet. Van dergelijke omstandigheden is echter onvoldoende gebleken. Weliswaar claimt [gedaagde] in haar brief van 8 oktober 2018 “de regelmatige eigenaar” van [naam] en de website onder de domeinnaam te zijn, maar [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zij niet de exploitant is van die website en evenmin degene is die de activiteiten onder de handelsnaam [eiseres sub 1] exploiteert. [eiseres sub 1] c.s. had dit kunnen controleren door het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de website van SIDN te raadplegen, zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd. Daaruit blijkt immers dat [bedrijfsnaam 1] de handelsnaam “ [naam] ” en het internetadres “
www. [naam] .nl” heeft ingeschreven alsmede dat de domeinnaam op naam van [bedrijfsnaam 2] bij ISDN staat ingeschreven. Verder blijkt uit de (openbare) registers van het Benelux merkenbureau dat [bedrijfsnaam 2] het logo als merk heeft gedeponeerd. Dat [eiseres sub 1] c.s. heeft nagelaten om deze informatie te verifiëren, moet voor haar risico blijven. [gedaagde] heeft ook betwist dat zij de e-mailadressen
[…] @ [naam] .nlen
[.] @ [naam] .nlbeheert. Dat is vervolgens door [eiseres sub 1] c.s. niet weersproken. Onder deze omstandigheden kan daarom geen sprake zijn van misbruik in de onder 4.3 genoemde zin. De verwarring tussen [gedaagde] en [bedrijfsnaam 2] / [bedrijfsnaam 1] die kennelijk is ontstaan bij [eiseres sub 1] c.s. door de brief van 8 oktober 2018 is te begrijpen, maar rechtvaardigt geen vereenzelviging van deze rechtspersonen. Dat geldt zeker nu [eiseres sub 1] c.s. ook een sommatie heeft gestuurd aan [bedrijfsnaam 2] en derhalve bekend was met haar bestaan. Het beroep van [gedaagde] op vereenzelviging kan daarmee niet slagen. Dat betekent dat [eiseres sub 1] c.s. met [gedaagde] de verkeerde partij heeft gedagvaard. In dit kort geding dient er immers van uit te worden gegaan dat [gedaagde] niet de handelsnaam [naam] en het logo voert en evenmin beheerder of exploitant is van de website onder de domeinnaam. Om deze reden komt de voorzieningenrechter ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen die onder 3.1 I en III zijn genoemd. Deze vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.
4.5.
Voor wat betreft de onder 3.1 II genoemde vordering heeft [eiseres sub 1] c.s. ter zitting aangegeven dat die vordering ziet op het filmpje dat op de Facebookpagina staat. [gedaagde] heeft echter aangegeven dat dit filmpje niet meer op Facebook staat en bovendien dat zij niet verantwoordelijk is voor de inhoud van de Facebookpagina. Dat is door [eiseres sub 1] c.s. niet bestreden. Nu er dus vanuit moet worden gegaan dat het filmpje niet meer op facebook staat, is het belang van [eiseres sub 1] c.s. bij deze vordering komen te ontvallen. De vordering zal om deze reden worden afgewezen.
4.6.
Ook de onder 3.1 IV en V genoemde vorderingen zullen eveneens worden afgewezen. Bij vordering IV gaat het immers om het filmpje dat gedeeld was op de Facebookpagina. Zoals hierboven aangegeven moet er vanuit worden gegaan dat [gedaagde] daar niet voor verantwoordelijk was, nu zij dit heeft gesteld en dit (onvoldoende) is betreden door [eiseres sub 1] c.s. Reeds hierom is de vordering niet toewijsbaar. Vordering V komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat [gedaagde] terecht heeft aangevoerd dat niet duidelijk is waar die vordering op gebaseerd is. Daar komt bij dat in dit kort geding niet kan worden aangenomen dat [eiseres sub 1] c.s. een vordering tot schadevergoeding op [gedaagde] heeft, nu er vanuit moet worden gegaan dat [gedaagde] niet verantwoordelijk is voor de website onder de domeinnaam en de bedrijfsactiviteiten die worden ondernomen onder de handelsnaam [naam] .
4.7.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. moeten worden afgewezen. Desondanks ziet de voorzieningenrechter reden om [eiseres sub 1] c.s. niet te veroordelen in de proceskosten (ex 1019h Rv), omdat [gedaagde] met de brief van 8 oktober 2018 onjuiste informatie heeft gegeven over haar hoedanigheid in relatie tot (de naam) [naam] en de desbetreffende domeinnamen. Daardoor is [eiseres sub 1] op het verkeerde been gezet en dat is [gedaagde] toe te rekenen. Immers, indien [gedaagde] in haar brief van 8 oktober openheid van zaken had gegeven en [eiseres sub 1] juist had geïnformeerd, dan zou [eiseres sub 1] c.s. dit kort geding niet zijn gestart tegen [gedaagde] . De billijkheid verzet zich dan ook tegen toewijzing van de door [gedaagde] gevorderde proceskosten. Partijen zullen ieder hun eigen kosten moeten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten moet dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: