ECLI:NL:RBMNE:2019:6750

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
16/146819-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot inbraak, verzet tegen aanhouding met letsel en diefstal

Op 15 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot inbraak, verzet tegen aanhouding met letsel tot gevolg en diefstal. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting op 1 november 2019. De officier van justitie, mr. A. Drogt, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Nieuwburg, vrijspraak bepleitte voor het verzet tegen de aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 19 juni 2019 samen met een ander had geprobeerd in te breken in een woning in [plaats]. Tijdens de aanhouding verzet de verdachte zich tegen de politie, wat resulteerde in letsel bij verbalisant [verbalisant 1]. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verbalisant niet in de rechtmatige uitoefening van haar bediening handelde. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een jeugddetentie op van 46 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een taakstraf van 40 uren opgelegd. De benadeelde partij, verbalisant [verbalisant 1], vorderde € 400,00 voor immateriële schade, welke door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/146819-19; 16/067076-19 (ter terechtzitting gevoegd); 16/133869-18 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
(P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [2002] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
( [postcode] ) [woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren op 1 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam, alsmede hetgeen [A] , als gemachtigde namens de benadeelde partij en/of slachtoffer [verbalisant 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/146819-19;feit 1 Op 19 juni 2019 in [plaats] , samen met een ander, heeft geprobeerd in te breken in een
woning aan de [adres] ;
feit 2 op 19 juni 2019 zich heeft verzet tegen zijn aanhouding, waardoor verbalisant
[verbalisant 1] letsel heeft opgelopen;
parketnummer 16/067076-19
op 28 november 2018 in Amsterdam, samen met anderen, een snor-/bromfiets heeft gestolen, dan wel (subsidiair) in de periode van 28 en 29 november 2018 samen met anderen een snor-/bromfiets heeft geheeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 van parketnummer 16/146819-19 en het onder primair van parketnummer 16/067076-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 van parketnummer 16/146819-19 ten laste gelegd omdat de betreffende verbalisant ten tijde van het ontstaan van het letsel niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van haar bediening. De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 van parketnummer 16/146819-19 en het onder primair van parketnummer 16/067076-19 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 en 2 van parketnummer 16/146819-19 [1]
Op 19 juni 2019 had [aangeefster] haar woning aan de [adres] in [plaats] om 19.00 uur afgesloten achtergelaten. Om 20.50 uur kwam zij terug in haar woning. Zij zag dat het keukenraam openstond en dat er onder het keukenraam en op de grond schoensporen te zien waren. [2] Aan de buitenzijde van het kozijn van het keukenraam zag zij schade. In de woonkamer zag zij dat de schuifpui openstond en dat er braakschade aan de schuifpui zat en dat deze ontzet was. Zij miste geen spullen uit haar woning. [3]
[getuige] zag op 19 juni 2019 omstreeks 20.13 uur op de [adres] in [plaats] twee jongens langsrijden op een scooter. Een paar minuten later kwamen beide jongens teruggelopen. [4] Hij zag dat beide jongens in woningen naar binnen keken. Hij had van beide jongens een foto gemaakt en vervolgens de politie gebeld. [5]
Hoofdagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland zagen op 19 juni 2019 omstreeks 20.35 uur de foto die de melder (de rechtbank begrijpt dat hier [getuige] wordt bedoeld) van beide jongens had gemaakt. [6] Twee minuten later zag verbalisant [verbalisant 2] op de [adres] twee jongens die zij herkende van de foto van de melder. De verbalisanten vroegen de jongens om hun identiteitsbewijs vanwege een verdachte situatie. Eén jongen zei dat hij [verdachte] heette. De andere jongen was verdachte [medeverdachte] . Hij rende weg. Verbalisant [verbalisant 1] pakte op dat moment de rechterarm van verdachte [verdachte] met haar linkerhand vast. Zij vertelde verdachte dat hij moest blijven staan. Verdachte trok zijn rechter arm met kracht naar achteren los. Verbalisant [verbalisant 1] voelde daarbij pijn in haar linker middelvinger, het voelde alsof deze naar achteren klapte. Zij pakte verdachte met beide handen bij zijn kleding en verdachte trok zich weer los. Zij kon verdachte nogmaals bij zijn kleding pakken, maar verdachte rukte zich weer los. Verdachte [verdachte] rende weg. [7] Even verder op werd verdachte [verdachte] alsnog aangehouden. [8]
Bij de huisartsenpost werd geconstateerd dat de linker middelvinger van [verbalisant 1] was gekneusd en dat er een onderhuidse bloeduitstorting onder de nagel van de linker middelvinger zat. [9]
Door verbalisant [verbalisant 3] werd een vergelijkend schoensporen onderzoek verricht met de in de woning aan de [adres] aangetroffen schoensporen en de schoenen van verdachte [verdachte] .
Het profiel en de afmetingen van de schoensporen genummerd AAIK4389NL [2] en AAIK4391NL [4] komen overeen met het profiel en de maat van de linkerschoen van verdachte [verdachte] . Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat de schoensporen AAIK4389NL [2] en AAIK4391NL [4] daadwerkelijk met de linkerschoen van verdachte [verdachte] zijn veroorzaakt. Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen. [10]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij en de jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) samen de woning hadden uitgekozen. Zij hadden allebei geprobeerd het raam open te breken met een schroevendraaier. [11] De jongen was ook nog aan de achterkant van de woning geweest. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 19 juni 2019 samen met [medeverdachte] in [plaats] was. Op een gegeven moment was de politie gekomen. De politie had hem vastgepakt en hij was weggerend. [13]
Bewijsoverwegingen
feit 1
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd in te breken
Feit 2
Te bespreken verweer
rechtmatige uitoefening bediening
De raadsman heef gesteld dat verbalisant ten tijde van het ontstaan van het letsel niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van haar bediening. Het letsel is ontstaan in de fase van de staande houding en de verdediging is van mening dat er op dat moment nog geen bevoegdheid bestond om verdachte vast te pakken. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem (ECLI:NL:RBARN:2012:BW8673) en een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:1200).
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hadden een foto ontvangen waarop twee personen stonden die betrokken waren bij een verdachte situatie. Enkele minuten later zagen verbalisanten in de wijk waar de jongens gezien waren, verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] lopen. Verbalisant [verbalisant 2] herkende hen als de jongens die zij op de foto had gezien. Beide jongens werden staande gehouden en hen werd vanwege de verdachte situatie gevraagd hun identiteitsbewijs te tonen. De jongens gaven aan geen identiteitsbewijs bij zich te hebben. Verdachte toonde enkel een OV-kaart. Nadat was gezegd dat zij werden staande gehouden vanwege een verdachte situatie rende medeverdachte [medeverdachte] weg. Op dat moment greep verbalisant [verbalisant 1] verdachte [verdachte] bij zijn arm, die zich daarop losrukte.
De wet biedt geen definitie van het begrip staande houden. De invulling daarvan wordt bepaald en begrensd door het doel (vaststellen van identiteit) en nader begrensd door de eisen van proportionaliteit. De opsporingsambtenaar heeft ten minste de bevoegdheid de verdachte naar zijn identiteit te vragen, het antwoord aan te horen en daarop door te vragen en enige zekerheid te verkrijgen. Dat impliceert dat de opsporingsambtenaar een verdachte die niet of ontwijkend antwoordt, vervolgens mag vastpakken en opnieuw mag vragen (HR 17 december 2002, NJ 2003/178).
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] , gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, op dat moment als verdachte als bedoeld in artikel 27 Wetboek van Strafvordering was aan te merken. Verbalisant [verbalisant 1] was dan ook bevoegdheid om verdachte [verdachte] vast te pakken ter nadere vaststelling van zijn identiteit en ter voorkoming dat hij, net als zijn medeverdachte, zich daaraan zou onttrekken.
Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat Verbalisant [verbalisant 1] werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van haar bediening. De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden het onder 2 van parketnummer 16/146819-19 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Parketnummer 16/067076-19 [14]
Verdachte heeft het onder primair ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 november 2019;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , met bijlage, pagina 1;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] , pagina 33 en 34.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
parketnummer 16/146819-191
op 19 juni 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader,
- naar voornoemde woning is gegaan en
- een schuifpui van de woning hebben geforceerd en opengebroken en ontzet en
- een raam van de woning hebben geforceerd en opengebroken en
- de woning zijn binnengetreden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 19 juni 2019 te [plaats] , zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten het staande houden van verdachte, door zich meermalen met kracht los te trekken uit de greep van die [verbalisant 1] , door arm met kracht naar achteren te trekken, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde linker middelvinger en een onderhuidse bloeduitstorting onder de nagel van die linker middelvinger bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad;
parketnummer 16/067076-19primair
op 28 november 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een
snorfiets, toebehorende aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen snorfiets onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak door een slot van die snorfiets te forceren.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 van parketnummer 16/146819-19 en onder primair van parketnummer 16/067076-19 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
parketnummer 16/146819-19feit 1 poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich
de toegang tot de laats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2 wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden
enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
parketnummer 16/067076-19primair diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 66 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden: Toezicht en Begeleiding door de jeugdreclassering, indien nodig geacht een ambulante behandeling bij de Waag of een soortgelijke instantie, een avondklok en de eerste 3 maanden controle daarop door middel van een enkelband;
- een taakstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het advies van de deskundigen en de geldende oriëntatiepunten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak en is daarbij ook in de woning geweest. Het is voor slachtoffers vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest. Woninginbraken veroorzaken de nodige materiële schade en maken een forse inbreuk op de privacy van de bewoners en zorgen voor gevoelens van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers en in de maatschappij. Ook heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een snorfiets. Door het wegnemen van deze snorfiets heeft verdachte andermaal aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Verdachte heeft zich verder nog schuldig gemaakt aan wederspannigheid met letsel tot gevolg. De rechtbank van oordeel dat het kwalijk is dat verdachte een politieagent met lichamelijk verzet en geweld heeft belemmerd in de uitoefening van haar werk en daarmee bij haar letsel heeft veroorzaakt. Dergelijk handelen getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij meerdere keren voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot, een al dan niet deels voorwaardelijke, taakstraf en dat hij nog in een proeftijd liep. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om weer de fout in te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van de feiten en de recidive niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming inhoudt en kan daarom niet worden volstaan met alleen een deels voorwaardelijke taakstraf.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een inbraak in een woning uit van een werkstraf van 120 uren of een vergelijkbare jeugddetentie en voor diefstal van een bromfiets uit van een taakstraf vanaf 40 uren. Bij recidive kan een verhoging worden toegepast of een andere strafmodaliteit. Bij een poging wordt in beginsel een derde van de beoogde straf in mindering gebracht.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 oktober 2019.
E. Rietman, jeugdreclasseringswerker, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat er na de laatste schorsing van de voorlopige hechtenis veel voorwaarden aan verdachte zijn opgelegd. Verdachte heeft vanaf 8 augustus 2019 huisarrest en houdt zich daar goed aan. Op 3 september 2018 is zijn enkelband aangesloten en heeft hij zich ook aan de avondklok gehouden. In de derde week van september 2019 is verdachte met zijn school gestart en liet in het begin verzuim zien. Half oktober 2019 lukte het verdachte om een volle week naar school te gaan. Na de herfstvakantie werd hij ziek, maar hij heeft inmiddels zijn school weer opgepakt. In plaats van een vaste periode voor een avondklok vindt de jeugdreclassering het werkzamer als zij zelf de ruimte krijgen om de dagen en tijden te bepalen, zodat deze aangepast kunnen worden aan de hand van hoe verdachte het op school en thuis doet. De begeleiding vindt nu plaats in een regulier kader en gaat goed zodat een ITB Harde Kern niet nodig is. Het elektronisch toezicht wordt niet meer noodzakelijk geacht.
T. Siebers, raadsonderzoeker, heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij hetgeen E. Rietman naar voren heeft gebracht. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast wordt geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden: begeleiding door de jeugdreclassering, een avondklok conform het advies van de jeugdreclassering, diagnostiek en behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling - indien nodig geacht door de jeugdreclassering - en schoolgang volgens het lesrooster. In tegenstelling tot wat in het rapport wordt vermeld dient de uitvoering te geschieden door de Jeugdbescherming Gelderland en wordt er geen ITB Harde Kern geadviseerd. Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling wordt geadviseerd de proeftijd te verlengen en de voorwaardelijk gelegde werkstraf niet ten uitvoer te leggen om zo het risico te vermijden dat verdachte te zwaar belast wordt, hetgeen averechts zou kunnen werken op de positieve ontwikkeling die bij verdachte te zien is.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het onder parketnummer 16/133869-18 bewezenverklaarde op 8 maart 2019 door de kinderrechter is veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Gelet op het vorenstaande en met name de nog jonge leeftijd van verdachte en voornoemde oriëntatiepunten, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie en zal verdachte een lagere voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 46 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Daarbij zal de rechtbank verdachte de bijzondere voorwaarden, zoals ter terechtzitting geadviseerd door de deskundigen, opleggen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een werkstraf van 40 uren opleggen, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 400,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 van parketnummer 16/146819-19 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met daarbij de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. De verdediging heeft de vordering niet betwist.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, gelet op de aard, ernst en omstandigheden van het feit en de in de vordering gegeven toelichting, voldoende onderbouwd.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 van parketnummer 16/146819-19 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 400,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 juni 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank zal, gelet op de leeftijd van verdachte, geen vervangende jeugddetentie opleggen.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de gehele tenuitvoerlegging gevorderd van de door de kinderrechter in deze rechtbank bij vonnis van 2 oktober 2019 voorwaardelijk opgelegde werkstraf.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verzocht om daarbij rekening te houden met de strafmodaliteit die de rechtbank in de strafzaak kiest.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 2 oktober 2018 is verdachte onder andere een werkstraf van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 181 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 van parketnummer 16/146819-19 en onder primair van parketnummer 16/067076-19 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 van parketnummer 16/146819-19 en onder primair van parketnummer 16/067076-19 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 van parketnummer 16/146819-19 en onder primair van parketnummer 16/067076-19 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot:
- een
jeugddetentie van 46 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (zijnde 16 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de
jeugddetentie een gedeelte van 30 dagen,
niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming Gelderland, regio Midden, op het adres Oude Bennekomseweg 3 te Ede (telefoonnummer 088-7121212 ), en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
* indien de jeugdreclassering dat nodig acht, mee zal werken aan diagnose door en een behandeling bij De Waag of een soortgelijke gecertificeerde instelling, en zich in het kader van die behandeling zal houden aan de aanwijzingen gegeven door de behandelaar of instelling;
* naar school zal gaan en zich zal houden aan het lesrooster van die school;
* zich aan de, nader door de jeugdreclassering te bepalen, data en tijdstippen van de avondklok zal houden, zolang de jeugdreclassering dat gedurende proeftijd nodig acht;
- waarbij Jeugdbescherming Gelderland opdracht wordt gegeven toezicht te
houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden;
- een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt
vervangen door 20 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [verbalisant 1] toe tot een bedrag van € 400,00, bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [verbalisant 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 400,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 16/133869-18
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in deze rechtbank bij vonnis van 2 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, in het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. H.A. Gerritse en J.W.B. Snijders Blok, rechters,
in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 november 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
parketnummer 16/146819-19
1
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen en/of geld onder
zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met zijn mededader(s), althans alleen
- naar voornoemde woning is/zijn gegaan en/of
- een schuifpui/deur van de woning heeft/hebben geforceerd en/of opengebroken en/of ontzet en/of
- een raam van de woning heeft/hebben geforceerd en/of opengebroken en/of
- de woning is/zijn binnengetreden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te [plaats] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten het staande houden van verdachte, door zich (meermalen) met kracht los te trekken uit de greep van die [verbalisant 1] , door zijn lichaam en/of arm met kracht naar achteren te trekken, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde (linker)(middel)vinger en/of een onderhuidse bloeduitstorting onder de nagel, althans pijn aan de (linker)(middel)vinger bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad;
( art 181 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
parketnummer 16/067076-19
hij op of omstreeks 28 november 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een snor-/bromfiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen snor-/bromfiets onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, door één of meer sloten van die snor- /bromfiets te forceren;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 28 november 2018 tot en met 29 november 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een snor- /bromfiets heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 juli 2019, genummerd PL0600-2019329938, opgemaakt door politie eenheid Oost-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 114. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , pagina 43.
3.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , pagina 44.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 65.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 66.
6.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] , pagina 15.
7.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] , pagina 16.
8.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] , pagina 17.
9.Proces-verbaal van aangifte [verbalisant 1] , pagina 77.
10.Proces-verbaal uitslag vergelijkend schoensporenonderzoek [verbalisant 3] , pagina 54.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 110.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 112.
13.Verklaring verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2019.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 december 2018, genummerd PL1300-2018262383, opgemaakt door politie eenheid Amsterdam, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 46. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.