ECLI:NL:RBMNE:2019:6555

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
16/702619-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het namaken van bankbiljetten met een gevangenisstraf en taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan tegen een verdachte die samen met anderen bankbiljetten heeft nagemaakt. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het opzettelijk vervalsen van bankbiljetten in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013 te Wijk bij Duurstede. Tijdens de zittingen op 24 juli en 3 oktober 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kamper, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.J. Lamers, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte heeft erkend het feit te hebben begaan, en de rechtbank heeft vastgesteld dat hij samen met anderen 746 bankbiljetten van 50 euro heeft nagemaakt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen. Ondanks de vordering van de officier van justitie voor een gevangenisstraf van 10 maanden, heeft de rechtbank besloten om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die de rechtbank als kwalijk heeft ervaren.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 208 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straffen, waarbij het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen is verklaard en de verdachte daarvan is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/702619-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 juli 2019 en 3 oktober 2019. Op deze laatste zitting heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen mr. M.J. Lamers namens verdachte, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primairin de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013 te Wijk bij Duurstede samen met (een) ander(en) opzettelijk bankbiljetten heeft nagemaakt/vervalst met het oogmerk die als echt en onvervalst uit te geven
subsidiairdat hij samen met (een) ander(en) die nagemaakte/vervalste bankbiljetten in voorraad heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, waarbij de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat het feit tezamen en in vereniging is gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte aangegeven dat verdachte erkent het primaire feit, tezamen en in vereniging, te hebben begaan en de verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013 te Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk 746 bankbiljetten van 50 euro heeft nagemaakt, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van bankbiljetten namaken met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie
bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat zijn cliënt weliswaar betrokken was bij het ten laste gelegde feit, maar hierin een relatief kleinere rol heeft vervuld en de raadsman heeft verzocht hier bij de strafoplegging rekening mee te houden.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van schending van de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze termijn is aangevangen op 3 juli 2013 bij de doorzoeking van de woning van verdachte, dan wel vanaf mei 2017. Er is geen aantoonbare reden waarom de zaak nu pas wordt behandeld. De raadsman heeft verzocht deze overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de straf. De verdediging verzoekt, gezien het gehele tijdsverloop, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar te volstaan met het opleggen van een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het namaken van een groot aantal bankbiljetten. Vergelijkbare biljetten zijn aangetroffen bij diverse banken in Europa. Verdachte en diens mededaders hebben aldus een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat ondernemers en (andere) consumenten in het betalingsverkeer hebben en mogen hebben. Wanneer dit vertrouwen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. De rechtbank acht verdachte hier medeverantwoordelijk voor en neemt hem dit kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 augustus 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Deze omstandigheid wordt niet in het voor- of nadeel van verdachte meegenomen.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de afhandeling van deze zaak de redelijke termijn is overschreden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, doorgaans het eerste verhoor van verdachte, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De rechtbank constateert dat sprake is van een buitengewoon lang tijdsverloop vanaf de start van het onderzoek tot aan de veroordeling. Hoewel verdachte zelf de procedure niet heeft bespoedigd, staat vast dat het feit van (zeer) lang geleden dateert en het Openbaar Ministerie hier eerder op had kunnen acteren. Het betreft geen zodanig complexe zaak en door de verdediging zijn geen onderzoekswensen ingediend. De rechtbank acht het dan ook kwalijk en voor alle betrokken partijen uiterst onbevredigend dat het vonnis in deze zaak wordt gewezen 6 jaar nadat de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden.
In voornoemd tijdsverloop ziet de rechtbank aanleiding te kiezen voor de strafmodaliteit van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse taakstraf, terwijl zonder dat tijdsverloop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou zijn opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank komt tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist, door de hiervoor overwogen omstandigheden van dit geval. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 208 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 maanden;
- beveelt dat van deze gevangenisstraf
geheel, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en S.B. Smit-Colenbrander, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 01 oktober 2013 te Wijk bij Duurstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (ongeveer) 746, althans een (groot) aantal, bankbiljet(ten) van 50 euro hebben/heeft nagemaakt en/of hebben/heeft vervalst, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven;
art 47 lid 1 ahf/sub 1, art 208 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 oktober 2013 te Wijk bij Duurstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (ongeveer) 746, althans een (groot) aantal, bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
(art. 47 lid 1 ahf/sub 1, 209 Wetboek van Strafrecht)