ECLI:NL:RBMNE:2019:6553
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hasj en hennep in de uitoefening van beroep of bedrijf
In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een ander schuldig is bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hasj en hennep. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 14.245 gram hennep en/of hasj in de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 augustus 2015 te Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als eigenaar van een coffeeshop, verantwoordelijk was voor de inkoop en opslag van de softdrugs, die dienden ter bevoorrading van de coffeeshop. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van het feit, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte.
De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd, omdat de omstandigheden waaronder het feit is begaan, in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van de zaak, geen redelijk doel dienden voor strafoplegging. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 9a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.