ECLI:NL:RBMNE:2019:6553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
16/706662-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hasj en hennep in de uitoefening van beroep of bedrijf

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een ander schuldig is bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hasj en hennep. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 14.245 gram hennep en/of hasj in de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 augustus 2015 te Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als eigenaar van een coffeeshop, verantwoordelijk was voor de inkoop en opslag van de softdrugs, die dienden ter bevoorrading van de coffeeshop. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van het feit, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte.

De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd, omdat de omstandigheden waaronder het feit is begaan, in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van de zaak, geen redelijk doel dienden voor strafoplegging. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 9a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706662-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 augustus 2015 te Utrecht samen met een ander, in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk aanwezig heeft gehad, in de panden aan de [adres] en [adres] , een hoeveelheid van ongeveer 14 kilo hennep en/of hasj.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat de officier van justitie bewezen acht dat verdachte voorwaardelijke opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van de totale ten laste gelegde voorraad aan softdrugs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd over de aanwezigheid van een grote hoeveelheid softdrugs in het pand aan de [adres] te [woonplaats] . Hij heeft verder verklaard dat hij niet precies wist om hoeveel kilogram het ging en hij ervan uitging, gelet op de gemiddelde dagverkoop van circa 3,5 kilo, dat er een voorraad van ongeveer 6 à 7 kilogram lag.
De rechtbank stelt vast dat verdachte tezamen met [A] eigenaar van de woning was waarin de hoeveelheid van ongeveer 14 kilogram hasj en/of hennep is aangetroffen. Verdachte was eigenaar van de onder de woning gelegen coffeeshop en wist dat de woning werd gebruikt om softdrugs op te slaan voor de bevoorrading van deze coffeeshop. [A] was de bedrijfsleider en controleerde de kwaliteit van de softdrugs. Verdachte was verantwoordelijk voor de inkoop van de softdrugs, die hij had uitbesteed aan een aantal personeelsleden, hij kwam één keer in de week boven in de woning ter controle, tekende elke dag de inkooporder voor de toeleverancier en maakte aan het eind van de maand de balans op. Verdachte wist derhalve dat er een voorraad van meerdere kilo’s boven in de woning lag en dat de coffeeshop middels een doorgeefluik in de traptrede werd bevoorraad. Dat verdachte niet precies wist wat iedere dag het precieze gewicht van de voorraad was, doet er niet aan af dat zijn (voorwaardelijk) opzet gericht was op het voorhanden hebben van deze (gehele) voorraad.
De rechtbank is verder van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [A] is komen vast te staan. Daarmee acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 augustus 2015 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander in de uitoefening van bedrijf of beroep opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] te [woonplaats] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14.245 gram hennep en/of een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) (bestaande uit 11.847 gram hennep, 1.268 gram hasjiesj en 2.260 joints, bevattende telkens 0,5 gram per joint), zijnde hennep en hasjiesj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit mede betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van (een) middel(en), te weten 14.245 gram hennep en/of hasjiesj.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van een eventuele straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hasj en hennep.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen feit is gepleegd in het kader van de exploitatie van een coffeeshop, nu de aangetroffen softdrugs diende ter bevoorrading van de onder de woning gelegen coffeeshop. Niet is gebleken dat deze coffeeshop niet was ingericht en georganiseerd op naleving van de gedoogvoorwaarden. Verdachte heeft verklaard om welke redenen hij is overgegaan tot het op deze wijze bevoorraden van de coffeeshop. Een regelmatige aanvoer van softdrugs was nodig, omdat de gemiddelde dagverkoop ongeveer 3,5 kilogram bedroeg, wat aanzienlijk meer was dan de gedoogde handelsvoorraad van 500 gram hennep/hasj. Eerder had verdachte de handelsvoorraad onder meer in zijn eigen woning ondergebracht, maar deze werkwijze had het risico – en leidde er ook toe – dat er een voor hem en zijn gezin bedreigende situatie ontstond.
De exploitatie van de coffeeshop kon slechts slagen door een regelmatige aanvoer van softdrugs, die de gemiddelde dagverkoop mogelijk moest maken. Zoals het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eerder heeft overwogen in een arrest van 26 juli 2018 [1] , is aanvoer van hennep/hasj naar de coffeeshop van groot belang om de continuïteit van de bedrijfsvoering te kunnen garanderen. Het belang van continuïteit is niet alleen gelegen in bedrijfseconomische aspecten, maar ook in aspecten van openbare orde. Om continuïteit in de bedrijfsvoering mogelijk te maken is een voorraad nodig van waaruit de handelsvoorraad van 500 gram hennep/hasj in de coffeeshop op zeer korte termijn en ten minste dagelijks kan worden aangevuld.
Hier doet zich de paradoxale situatie voor dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de zogenaamde AHOJGI-criteria houdt, gedoogd wordt waar het de 'voordeurverkoop' betreft, maar dat anderzijds de 'achterdeur' (de bevoorrading, het aanhouden van een voorraad - die voor een behoorlijke bedrijfsvoering doorgaans meer bedraagt dan de toegestane 500 gram - en de aankoop van de verdovende middelen bij kwekers of tussenschakels) onverminderd verboden is. Het bewezen verklaarde feit in deze zaak vloeit rechtstreeks hieruit voort. De in de woning aangetroffen hennep/hasj betrof een voorraad die nodig was voor de continuïteit van de exploitatie van de coffeeshop.
De rechtbank heeft ambtshalve gekeken of de afhandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 19 augustus 2015, te weten op de datum van de doorzoeking van het pand aan de [adres] en de aanhouding van verdachte. Nu het vonnis op de datum van 5 september 2019 is gewezen, is de redelijke termijn met iets meer dan twee jaar overschreden.
De hiervoor omschreven omstandigheden waaronder het feit is begaan, brengen mee dat met strafoplegging ter zake van het door verdachte begane strafbare feit geen redelijk doel is gediend.
De rechtbank acht het daarom aangewezen te bepalen dat, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf zal worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel, gezien deze afdoening, dat hiermee voldoende rekening is gehouden met de voornoemde overschrijding van de redelijke termijn.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 9a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Buijs, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2019.
Mr. E.H.M. Druijf en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 augustus 2015 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk aanwezig heeft gehad (in panden aan de [adres] en de [adres] te [woonplaats] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14.245 gram hennep en/of een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) (bestaande uit 11.847 gram hennep, 1.268 gram hasjiesj en 2.260 joints, bevattende telkens 0,5 gram per joint), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van (een) materia(a)l(en) bevattende hennep, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van (een) middel(en) (te weten 14.245 gram, althans meer dan 500 gram hennep en/of hasjiesj);
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7244.