ECLI:NL:GHARL:2018:7244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
21-005774-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de achterdeurproblematiek van een coffeeshop en de toepassing van artikel 9a Sr

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, exploitant van een coffeeshop, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, wegens het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs in haar woning en een loods. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had op 9 februari 2017 in haar woning en op 22 april 2017 in een loods een aanzienlijke hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig de woning en de loods had betreden, maar het hof oordeelde dat er voldoende aanknopingspunten waren voor een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd, maar oordeelde dat er geen straf of maatregel opgelegd diende te worden, gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof heeft daarbij de paradox van de gedoogde verkoop van softdrugs in coffeeshops en de illegale bevoorrading ervan besproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005774-17
Uitspraak d.d.: 26 juli 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 oktober 2017 met parketnummer 18-850014-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling ter zake van deze feiten tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 9 februari 2017 te [plaats], in een pand gelegen aan [adres 1] aldaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 6815 joints (tabak met hennep/hasjiesj) en/of
ongeveer 6 kilogram spacecake (cakemengsel met hennep/hasjiesj) en/of
ongeveer 5,03 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of
ongeveer 18,56 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten (in elk geval) 5,029 kilogram hasjiesj en/of 18,564 kilogram hennep, althans meer dan 500 gram hasjiesj/hennep);
2:
zij op of omstreeks 22 april 2017 te [plaats] , in een loods gelegen [adres 2] aldaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 875 joints (tabak met hennep/hasjiesj) en/of
ongeveer 24 spacecakes (cakemengsel met hennep/hasjiesj) en/of
ongeveer 0,22 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of
ongeveer 5,55 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten (in elk geval) 5,55 kilogram hennep, althans meer dan 500 gram hennep).

Verweren

Feit 1:
Van de zijde van de verdediging is met betrekking tot feit 1 bepleit dat de politie onrechtmatig de woning van verdachte is binnengetreden omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Vervolgens heeft een doorzoeking plaatsgevonden. De raadsvrouw heeft bepleit dat ook hier een onvoldoende verdenking van een strafbaar feit aan de doorzoeking ten grondslag heeft gelegen, omdat de binnentreding onrechtmatig was.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van strafvordering en dat bewijsuitsluiting dient te volgen. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming houdt in dat op
10 november 2016 via Meld Misdaad Anoniem is gemeld dat [verdachte] (verdachte), wonende te [woonplaats] en eigenaar van coffeeshop [naam coffeeshop] , meerdere kilo's hennep in huis heeft verstopt. Ook zou er een groot cash geldbedrag liggen.
In de melding is aldus opgenomen dat verdachte eigenaar van een coffeeshop is. Het is een feit van algemene bekendheid dat een coffeeshop een voorraad softdrugs heeft om de coffeeshop te kunnen exploiteren. Uit de melding volgt voorts dat verdachte meerdere kilogrammen - aldus een voorraad van meer dan 500 gram, de hoeveelheid die een coffeeshop volgens het gedoogbeleid als handelsvoorraad mag aanhouden - in huis had verstopt. Vervolgens heeft de politie het adres geverifieerd en daaruit is gebleken dat verdachte op genoemd adres is ingeschreven.
Het hof is van oordeel dat voornoemde bevindingen in samenhang bezien een redelijk vermoeden aan een strafbaar feit als bedoeld artikel 9 van de Opiumwet opleveren. Derhalve is geen sprake van onrechtmatig binnentreden en dus ook geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, ook niet ten aanzien van de doorzoeking die daarop is gevolgd. Het verweer wordt daarom verworpen.
Feit 2:
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 2 eveneens bepleit dat de politie onrechtmatig de loods van verdachte is binnengetreden omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. In dit verband is aangevoerd dat uit het dossier volgt dat een relatief kleine hoeveelheid verpakte hennep is aangetroffen in een afgesloten lockerkast in een dichte loods en dat het de verdediging onwaarschijnlijk voorkomt dat de wietgeur van deze zakjes hennep buiten de loods te ruiken zou zijn.
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de verbalisanten bij het binnentreden van de loods nog geen doorzoekingsbevoegdheid hadden en dat zij de afgesloten lockerkast niet hadden mogen openen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een onherstelbare vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat bewijsuitsluiting dient te volgen. Dit dient volgens de raadsvrouw te leiden tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Op 22 april 2017 ontvingen verbalisanten van de centrale meldkamer de melding om naar [adres 3] in [plaats] te gaan. De melding luidde onder meer dat een persoon in zijn loods aan [adres 2] een sterke wietgeur rook die vermoedelijk uit de naastgelegen loods met nummer [nummer] kwam.
De verbalisanten zijn ter plaatse gegaan. De melder liet de verbalisanten in zijn loods ruiken. De verbalisanten konden enigszins ruiken dat zich in de buurt van de loods van de melder wiet/hennep zou bevinden. Ze hebben bij de loods met nummer [nummer] bij de kieren van de roldeur een sterke wietgeur waargenomen en kregen het vermoeden dat in de loods een hennepkwekerij zat of dat er een grote hoeveelheid hennep/wiet zou liggen.
Zij hebben vervolgens het glas uit de deur van de loods verwijderd en zijn in de loods geklommen. Bij een onafgesloten kast roken zij een zeer sterke hennep-/wietgeur. Een van de verbalisanten heeft de kast ter plaatse inbeslaggenomen om nader onderzoek te verrichten naar de herkomst van de hennepgeur. Toen hij de kast had geopend, zag hij bakken met hierin wiet/hennep liggen, verpakt in gripzakjes. Daarna is toestemming voor een zoeking gevraagd.
De verbalisanten zijn de loods binnengetreden op grond van hun eigen waarnemingen, zoals beschreven in het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Dat proces-verbaal voldoet aan de daaraan ingevolge het bepaalde in artikel 153, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Het hof gaat uit van de juistheid van hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd namelijk dat zij bij de loods deze geur roken. In hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van dit proces-verbaal.
Het hof is van oordeel dat voornoemde bevindingen in samenhang bezien een redelijk vermoeden aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet opleveren. Er is derhalve sprake geweest van een rechtmatig binnentreden in de loods en in zoverre is artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde.
Met betrekking tot het openen van de kast overweegt het hof dat de verbalisanten een henneplucht bij de kast constateerden. Ze hebben vervolgens de kast op grond van het bepaalde in artikel 9, derde lid, van de Opiumwet, in beslag genomen. Daarvoor bestond, zoals hiervoor reeds beschreven, een redelijk vermoeden van een strafbaar feit uit de Opiumwet. De verbalisanten hebben vervolgens onderzoek aan de kast verricht en gripzakjes met daarin hennep aangetroffen. Daarop is de officier van justitie om toestemming verzocht een zoeking in de loods te houden.
Het hof is van oordeel dat de opsporingsambtenaren onder deze omstandigheden de inbeslagnemingsbevoegdheid toekwam. Het verweer van de raadvrouw dient ook ten aanzien van dit punt te worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
zij op 9 februari 2017 te [plaats] , in een pand gelegen aan [adres 1] aldaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad joints (tabak met hennep/hasjiesj) en ongeveer 6 kilogram spacecake (cakemengsel met hennep/hasjiesj) en ongeveer 5,03 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 18,56 kilogram hasjiesj en/of hennep, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten meer dan 500 gram hasjiesj/hennep;
2:
zij op 22 april 2017 te [plaats] , in een loods gelegen [adres 2] aldaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 875 joints (tabak met hennep/hasjiesj) en
ongeveer 24 spacecakes (cakemengsel met hennep/hasjiesj) en ongeveer 0,22 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 5,55 kilogram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit mede betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten (in elk geval) 5,55 kilogram hennep.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en of maatregel

Verdachte is exploitant van de met instemming en facilitering van de overheid gevestigde coffeeshop [naam coffeeshop] in [plaats] . Zij heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van grote hoeveelheden hasjiesj en hennep in haar woning en in een loods.
Niet is gebleken dat deze coffeeshop niet was ingericht en georganiseerd op naleving van de gedoogvoorwaarden. Voor de exploitatie van de coffeeshop is volgens de verklaring van verdachte ter zitting van het hof, een regelmatige aanvoer van softdrugs nodig, die de gemiddelde dagverkoop van aanzienlijk meer dan de gedoogde 500 gram hennep mogelijk moet maken.
Aanvoer van hennep naar de coffeeshop is van belang om de continuïteit van de bedrijfsvoering te kunnen garanderen. Het belang van continuïteit is niet alleen gelegen in bedrijfseconomische aspecten, maar ook in aspecten van openbare orde. Om continuïteit in de bedrijfsvoering mogelijk te maken is een voorraad nodig van waaruit de gedoogde handelsvoorraad van 500 gram hennep in de coffeeshop op zeer korte termijn en tenminste dagelijks kan worden aangevuld. Deze voorraad moet in omvang afgestemd zijn op de gemiddelde dagomzet. Bij deze afstemming moet vervolgens rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de aankoop van hennep voor dit doel strafbaar handelen oplevert voor alle betrokkenen. Het aankoopproces zal daarom meer dan gemiddeld ingewikkeld en tijdrovend zijn.
Hier doet zich de paradoxale situatie voor dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de zogenaamde AHOJG-criteria houdt gedoogd wordt waar het de 'voordeurverkoop' betreft, maar dat anderzijds de 'achterdeur' (de bevoorrading, het aanhouden van een voorraad - die voor een behoorlijke bedrijfsvoering doorgaans meer bedraagt dan de toegestane 500 gram - en de aankoop van de verdovende middelen bij kwekers of tussenschakels) onverminderd verboden is. De bewezen verklaarde feiten in deze zaak vloeien rechtstreeks hieruit voort. De in de woning en loods aangetroffen hennep/hasjiesj betrof telkens een voorraad die nodig was voor de continuïteit van de exploitatie van de coffeeshop.
Het hof heeft een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juni 2018 in aanmerking genomen. Daaruit is gebleken dat zij niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld. Op grond van het verhandelde ter zitting is voorts aannemelijk geworden dat verdachte jaarlijks belastingaangifte doet, de administratie bijhoudt en dat niet gebleken is dat bij controles door de gemeente, de belastingdienst of de politie zich (relevante) onregelmatigheden hebben voorgedaan.
De persoon van verdachte en de hiervoor omschreven specifieke omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, brengen mee dat met strafoplegging ter zake van het door verdachte begane strafbare feit, geen redelijk doel is gediend. Het hof acht het aangewezen te bepalen dat, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf zal worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 26 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.