ECLI:NL:RBMNE:2019:6552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
16/016514-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige stiefkleindochters door verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met drie van zijn minderjarige stiefkleindochters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1964 en wonende in Suriname, zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van ontucht, gepleegd met zijn stiefkleindochters, die op verschillende momenten aan zijn zorg en waakzaamheid waren toevertrouwd. De feiten vonden plaats in de periode van 2011 tot 2018, waarbij de slachtoffers op dat moment minderjarig waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar en authentiek beoordeeld, ondanks de verdediging die pleitte voor integrale vrijspraak op basis van onbetrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 jaar voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de ontuchtige handelingen hebben ervaren. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van immateriële en materiële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/016514-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. M.A.J. Kubatsch, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , naar voren heeft gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 11 augustus 2018 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkleindochter, [slachtoffer 1] (geboren [2004] ), terwijl zij aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
feit 2:in de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 augustus 2017 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkleindochter, [slachtoffer 2] (geboren [2001] ), terwijl zij aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
feit 3: primair
in de periode van 18 januari 2011 tot en met 17 januari 2015 te Nieuwegein meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkleindochter, [slachtoffer 3] (geboren [1998] ), terwijl zij aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, dan wel
(subsidiair)
in de periode van 18 januari 2011 tot en met 17 januari 2014 te Nieuwegein met zijn minderjarig stiefkleindochter [slachtoffer 3] (geboren [1998] ), die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, terwijl zij aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd en/of in de periode van 18 januari 2014 tot en met 17 januari 2015 die [slachtoffer 3] met geweld/bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid meermalen heeft gedwongen tot het plegen/dulden van ontuchtige handelingen;

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in het bijzonder de consequente en authentieke verklaringen van de aangeefsters. Met dien verstande dat de officier van justitie het onder 3 primair ten laste gelegde bewezen acht.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het bewijsminimum. De verklaringen van de aangeefsters zijn volgens hem leugenachtig dan wel onbetrouwbaar. Voor zover al van deze verklaringen dient te worden uitgegaan, is bovendien sprake van onvoldoende steunbewijs voor deze verklaringen nu de overige getuigenverklaringen immers allen voortvloeien uit één bron, zijnde voor elk afzonderlijk feit de input van de aangeefsters.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen ten aanzien van het ten laste gelegde [1]
De verklaring van getuige [getuige 1] inhoudende:
Wat is uw relatie met [verdachte] ?
A: ik ben met hem getrouwd. (…) We hebben samen geen kinderen.
V: (…) wat zijn de namen van uw kleindochters?
A: (…) [slachtoffer 3] , (…) [slachtoffer 2] , (…) [slachtoffer 1] (…) [2]
Het proces-verbaal van aangifte van aangeefster [slachtoffer 1] inhoudende:
Geboren: [2004]
(…)
Zij deed aangifte (…) over het (…) incident, dat plaatsvond op zaterdag 11 augustus 2018. [3] (...)
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen mijn stief opa. [verdachte] .(...) Hij woont (…)in [woonplaats] . [4]
A: Ik sliep bij mij opa en oma. (…) Ik schrok wakker toen mijn opa met zijn hand in mijn bh zat en met zijn tong in mijn mond.(…) Daarna ben ik recht opgaan zitten op de bank en ik heb mijn moeder geappt. Ik appte : “Mam ben je thuis? Ik wil nu nu nu nu naar huis. Later kreeg ik dus nog, kort erna, een appje van mijn nicht. Later zei ik: "Kan je me niet ophalen."
V: Op welke borst voelde je die hand?
A: Op mijn rechterborst
(…)
A: (…) Onder mijn bh op mijn borst.
(…)
V: Hoe weet je dat dat een tong was?
A: Ik voelde zijn baard. Mijn stief opa heeft een korte baard. [5]
Bijlage 1 bij voornoemde verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] inhoudende:
11 augustus 2018
02:53
Mam ben je thuis
02:55
?
K wil nu nu nu nu nu nu nu naar huis
03:56
???? [6]
Bijlage 2 bij voornoemde verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] inhoudende:
03:18
Ja kom dan [7]
03:20
Je moet komen nu [8]
(...)
03:47
Gwn k wil gwn weg [9]
03:57
Kan je me niet komen halen nu? [10]
De verklaring van getuige [getuige 2] inhoudende:
[slachtoffer 1] kwam naar mij toe. Zij maakte mij wakker. Ze moest mij wat vertellen. Ze vertelde dat ze vannacht wakker werd. Ze merkte toen dat opa met zijn hand in haar BH zat en zijn tong in haar mond had. [11]
De verklaring van getuige [slachtoffer 3] inhoudende:
Ik kreeg toen een berichtje van [slachtoffer 1] dat ik oma moest halen, omdat er wat was gebeurd. Ik ben toen eerst naar haar toegelopen om te vragen wat er was. [slachtoffer 1] was toen achter het hek en vroeg echt naar oma. [slachtoffer 1] begon te huilen, toen ik haar vastpakte. [12]
De proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] inhoudende:
Geboortedatum: [2001] [13]
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen [verdachte] .
V: Wanneer en waar is het feit gebeurd?
A: Vorig jaar, bij zijn huis. Dat is aan de [adres] te [woonplaats] . Het was in 2017. Voor de zomer. Ik was toen nog 15 jaar oud.
(…)
A: Ik had daar gegeten. Toen ging ik douchen. Toen ben ik in een handdoek naar beneden gegaan. Toen vroeg hij of ik op zijn schoot wilde zitten. Toen zat ik op zijn linkerbeen. Toen legde hij zijn hand op mijn been. Toen gaf hij mij kusjes in mijn nek. Toen vertelde hij dat ik lekker rook en om op te eten was. [14] (...)
V: Die hand op dat been. Wat deed hij toen?
A: Hij begon op mijn bovenbeen. Op het midden zeg maar en hij ging wat omhoog. Hij legde uiteindelijk zijn hand op mijn vagina. [15]
De verklaring van verdachte inhoudende:
V: Nog andere dingen die u te horen heeft gekregen dat er wat gebeurd zou zijn?
A: Met [slachtoffer 2] . Na ongeveer 20 minuten kwam ze weer naar beneden. Ze had toen een badlaken om. [16]
De verklaring van getuige [getuige 1] inhoudende:
V: Wat kunt u vertellen over het incident met [slachtoffer 2] .
A: lk was boven in mijn woning bezig met mijn administratie. [slachtoffer 2] kwam ging bij mij douchen. Even later kwam ook haar oudste zus [slachtoffer 3] in de woning. Ze gingen vervolgens beiden weg zonder verder wat te zeggen. (…) Ik vond het vreemd dat ze zomaar was weggelopen. [17]
De verklaring van getuige [getuige 3] inhoudende:
O: [slachtoffer 2] heeft als allereerst iets verteld over wat stiefopa [verdachte] gedaan zou hebben.
V: Wat is dat geweest?
A: Ze kwam over haar toeren naar me toe, nadat ze me eerst had gebeld. Ze had een trillende stem. [18]
De proces-verbaal van aangifte van aangeefster [slachtoffer 3] inhoudende:
Geboren: [1998] [19]
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen [verdachte] . Hij is mijn stief opa. (...)
V: In welke periode vonden die feiten plaats?
A: Van mijn 13e tot mijn 18e jaar. Van 2011 tot 2016.
V: waar vonden de feiten plaats?
A: in (…) [woonplaats] [20]
(...)
Toen is het begonnen. Ik was toen 13 jaar. Het was omstreeks 2011. Het begon met masseren van mijn rug. (…) Met zijn handen ging hij over mijn rug heen over mijn kleding van mijn schouder tot mijn kont. (…) Hij begon met een kusje op mijn wang. Toen op mijn mond of op mijn nek. (…) Wat niet paste waren de kusjes op mijn mond en in mijn nek. (…) Hij drukte echt zijn lippen op mijn lippen.(…)
V: Welke delen van je lichaam raakte hij aan?
A: Over mijn tieten, mijn kut en kont. (…) Het gebeurde tussen door.
(…) En als mijn oma meestal niet aanwezig was. Ze was dan naar kantoor of wc. of honden uitlaten. (...)
V: Hoe ging het aanraken van je tieten precies?
A: Hij was aan het wrijven met zijn handen. [21] (...)
Hij deed dat altijd over de kleding heen. (…)
V: Wat kan je vertellen over het feit dat hij tussen je benen zat?
A: Met zijn handen er geleidelijk naar toe. Steeds dichterbij. Met zijn handen in mijn lies en over mijn kut. Het was over mijn kleding heen.
(…)
V: Wat deed hij dan bij je kut?
A: Gewoon er overheen wrijven, aaien.
(…)
V: En waar deed hij dat dan?
A: Aan mijn tieten en kut zitten was altijd op de bank in de woonkamer.
(…)
V: Kan je nog een keer iets specifieks vertellen over het feit dat hij aan je kut zat.
A: Ik weet nog wel dat hij een keer met een massageapparaat over mijn kut ging.
(…)
A: Een staaf, een echt massageapparaat. (...) Met dat infra rood gedeelte was hij over mijn kut gegaan (…). Dat was over mijn kleding. [22]
De verklaring van getuige [getuige 2] inhoudende:
A: (…) Er was volgens mijn zus ook iets gebeurd met [slachtoffer 3] . Ze kwam daar dagelijks. lk heb wel eens gezien dat [verdachte] dan veel aan haar zat. Hij liet zijn handen langs haar lichaam gaan en gaf haar wel kusje. [23]
De verklaring van [slachtoffer 2] , inhoudende:
V: ln hoeverre was jij op de hoogte van wat [slachtoffer 3] was overkomen met stiefopa.
A: Ze heeft het me wel verteld. Wanneer weet ik niet precies. Het is lang voor dat het mij gebeurde.
V: Wat vertelde ze jouw dan precies?
A: Ze had rode plekken in haar nek en ze vertelde dat dat van [verdachte] kwam. (…)
V: iemand zou je ook gewaarschuwd hebben voor [verdachte] . Wie was dat?
A: Dat was [slachtoffer 3] . Zei had gezegd: “Pas op voor [verdachte] ." Dat was in die tijd dat zij mij die rode plekken liet zien. [24]
4.3.2. Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden voldaan aan het bewijsminimum, nu de verklaringen van de aangeefsters leugenachtig dan wel onbetrouwbaar zijn en de overige getuigenverklaringen telkens zijn terug te leiden naar één bron.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
Voor de beoordeling of is voldaan aan dit in de wet neergelegde bewijsminimum en ter beantwoording aan het verweer van de raadsman, zal de rechtbank eerst oordelen over de betrouwbaarheid van de (getuigen)verklaringen van de slachtoffers.
De rechtbank acht het van belang dat de verklaring van de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] authentiek overkomen en de rechtbank acht deze allen betrouwbaar. Voor het standpunt van verdachte dat sprake zou zijn van leugenachtige verklaringen van de aangeefsters om in verband met de financiële ondergang van verdachtes schoonmaakbedrijf hem door middel van valse aangiftes uit de familie te werken, ziet de rechtbank in het dossier geen enkel aanknopingspunt. Dit betreft enkel een niet onderbouwd vermoeden. Dat zowel de verklaringen van de aangeefsters als die van hun moeders onbetrouwbaar zouden zijn, gezien de omstandigheid dat er mogelijk onderlinge beïnvloeding zou hebben plaatsgevonden als gevolg van onderling contact tussen aangeefsters en de ouders, ziet de rechtbank niet. Tussen aangeefsters en ouders heeft blijkens het dossier inderdaad onderling contact plaatsgevonden, maar de rechtbank acht, anders dan de raadsman, de tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen wél betrouwbaar en authentiek, nu zij op essentiële onderdelen en op detailpunten met elkaar overeenstemmen. Dat er bij nauwkeurige vergelijking van de verklaringen overeenkomsten (en verschillen) zijn te constateren over het precieze verloop van de gebeurtenissen zoals door aangeefsters verklaard, waarvan niet kan worden uitgesloten dat er sprake zou kunnen zijn van onderlinge beïnvloeding die ten koste zou gaan van de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen, zoals door de raadsman is betoogd, doet aan het oordeel van de rechtbank, gegeven de overeenstemming in de kern van de verklaringen, aan de betrouwbaarheid van de verklaringen niet af. Het enkele feit dat er onderlinge gesprekken hebben plaatsgevonden wil nog niet zeggen dat die afstemming ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan volgens de rechtbank de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen door eventuele onderlinge inhoudelijke afstemming zou zijn beïnvloed. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat de verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat, de verklaringen van de aangeefsters onvoldoende steun vinden in de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen om te voldoen aan het bewijsminimum. Deze overige bewijsmiddelen volgen deels uit de verklaringen van de aangeefsters, en komen daarmee dus uit dezelfde bron, of leveren slechts bewijs voor ondergeschikte onderdelen van het tenlastegelegde en voor zover zij zien op de gemoedstoestand direct na het tenlastegelegde voorval vormen zij “slechts” indirect bewijs.
Schakelbewijs
De vervolgvraag is of de bewijsmiddelen steun in elkaar vinden ten aanzien van daartoe redengevende feiten en omstandigheden (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs). Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de — uit één of meer bewijsmiddelen blijkende — omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt verder dat het bewijs in elk van de zaken over en weer redengevend kan worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk — dus los van de schakelbewijsconstructie — wettig en overtuigend bewezen kan worden. [25]
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de drie aangeefsters gedetailleerd zijn en dat deze in de kern overeenstemmen en elkaar versterken. De drie aangeefsters verklaren grotendeels op eenzelfde wijze over het verloop van het misbruik, waarin de rechtbank op essentiële punten overeenstemming ziet in de handelswijze van verdachte en de context waarin het misbruik plaatsvond. Verdachte gebruikte zijn positie als stiefopa om dichtbij de meisjes te komen. Ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] geldt dat hij hen eerst op een relatief ‘onschuldige plek’ kusjes gaf, en vervolgens de seksuele grenzen opzocht en overschreed door de beide slachtoffers te kussen in de nek/op de mond. Ditzelfde patroon ziet de rechtbank ook terug in de betasting van de slachtoffers door verdachte. Verdachte vraagt de slachtoffers te masseren of bij hem te zitten, waarna hij de grens van het betamelijke overschrijdt en de slachtoffers betast bij de borsten en/of de vagina. De handelingen vinden plaats terwijl zijn partner, de oma van de slachtoffers, (gedurende korte tijd) afwezig is, en de verdachte voert de handelingen steeds uit in zijn de woonkamer. De ontuchtige handelingen verricht bij het derde slachtoffer, [slachtoffer 1] , vinden eveneens in de woonkamer van verdachte plaats op een moment dat zijn partner slaapt. Qua handelingen zijn er ook ten aanzien van [slachtoffer 1] kenmerkende overeenkomsten met de wijze van handelen bij de andere twee slachtoffers. Zo wordt er ook op de mond gekust en bij de borst betast.
Daarnaast ziet de rechtbank een essentiële overeenkomst in het gegeven dat alle aangeefsters ten tijde van de ontucht in de pubertijd waren, waarin hun lichaam in ontwikkeling was en meer vrouwelijke vormen aannam.
Conclusie
Nu de drie aangiftes in de kern op essentiële punten met elkaar overeenkomen en elkaar versterken zal de rechtbank de aangiftes in ieders eigen zaak gebruiken als (schakel)bewijs in de andere zaken. De rechtbank zal aldus de verklaring van [slachtoffer 1] gebruiken als bewijs voor de feiten onder 2 en 3 primair, de verklaring van [slachtoffer 2] als bewijs ten behoeve van het feit zoals onder 1 en 3 primair en de verklaring van [slachtoffer 3] voor de feiten onder 1 en 2. Gezien deze bewijsmiddelen, maar ook de overige in dit vonnis weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang gezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde zoals dat hieronder bewezen is verklaard.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1.

op 11 augustus 2018 te Nieuwegein, met zijn minderjarige stiefkleindochter [slachtoffer 1] , geboren op [2004] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten

- het brengen van zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] en
- het betasten van de borst van die [slachtoffer 1] (onder de kleding),

terwijl die [slachtoffer 1] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;

2
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 augustus 2017 te Nieuwegein, , met zijn minderjarige stiefkleindochter [slachtoffer 2] , geboren op [2001] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het opzettelijk ontuchtig meermalen kussen in de nek van die [slachtoffer 2] en
- het betasten van het (boven)been van die [slachtoffer 2] en
- vervolgens het betasten van de vagina van die [slachtoffer 2] (onder haar handdoek), terwijl die [slachtoffer 2] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;

3.

primair
in de periode van 18 januari 2011 tot en met 17 januari 2015 te Nieuwegein, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige stiefkleindochter/de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 3] , geboren op [1998] , immers heeft hij, verdachte, meermalen, in elk geval eenmaal,
- die [slachtoffer 3] opzettelijk ontuchtig op de mond gekust en
- in de nek van die [slachtoffer 3] opzettelijk ontuchtig gekust en
- met zijn, verdachtes, handen de borsten en de vagina van die [slachtoffer 3] betast (op de kleding) en
- een voorwerp (te weten een massageapparaat) tegen de vagina van die [slachtoffer 3] (op de kleding) gebracht/gehouden;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 1 en 2 telkens:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Ten aanzien van feit 3 primair:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden, conform de reeds opgelegde gedragsaanwijzing, dat verdachte geen contact zal hebben met de slachtoffers, direct of indirect, en zich niet zal ophouden in de genoemde straten waar de slachtoffers woonachtig zijn.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gezien het pleidooi tot integrale vrijspraak, geen standpunt ingenomen met betrekking tot de op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met drie van zijn minderjarige stiefkleindochters. De duur van het misbruik varieert van één voorval, bij de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , tot een periode van vier jaar bij slachtoffer [slachtoffer 3] . In de context van de familierelatie, waarin verdachte en de slachtoffers veelvuldig contact met elkaar hadden en waarbij van verdachte mocht worden verwacht dat hij de grenzen van het betamelijke zou bewaken, heeft verdachte die grens niet alleen totaal uit het oog verloren maar heeft hij de integriteit van de slachtoffers op grove wijze geschaad.
Uit de door het slachtoffer [slachtoffer 1] , en de raadsvrouw van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , op zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt de impact van het bewezen verklaarde op de slachtoffers. Zo verklaart [slachtoffer 1] dat ze vlak na het gebeuren boos en verdrietig was. Ook nu slaapt ze nog slecht en is haar vertrouwen in mensen geschaad. [slachtoffer 3] geeft aan dat ze zich vies voelde nadat haar stiefopa haar onzedelijk had gekust en hoe ze verstijfde en niets durfde te doen. En [slachtoffer 2] beschrijft hoe haar leven is veranderd en dat ze sneller boos en agressief is.
Niet alleen gebeurde de handelingen in een omgeving waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen, bij hun stiefopa en oma, ook gaan zulke dergelijke ingrijpende feiten in de familiesetting gepaard met onvermijdelijke conflicten en tweedeling. Alle slachtoffers beschrijven het verdriet door het verlies van het contact met hun oma.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 4 juli 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat van recidive geen sprake is. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport betreffende verdachte, opgesteld door reclasseringswerker S. Dijkslag, waarin wordt geconcludeerd dat de ontkennende houding van verdachte hem ervan weerhoudt kritisch naar zijn eigen gedrag te kijken en het niet mogelijk is een inschatting te maken van de kans op recidive of de noodzaak van eventuele behandeling.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft geenszins aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien en zijn verbolgenheid jegens de aangeefsters kleurt zijn houding ter terechtzitting.
Strafoplegging en bijzondere voorwaarden
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen in vergelijkbare gevallen is opgelegd. De rechtbank ziet hierin, en in alle specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak, aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de door de officier gevorderde voorwaarde van het contactverbod met de slachtoffers verbinden. Ten aanzien van het gevorderde locatieverbod overweegt de rechtbank dat de zorgen van de slachtoffers voldoende worden ondervangen met het genoemde contactverbod, daarbij meewegend de relatief lange proeftijd die de rechtbank aan deze voorwaarde zal verbinden.
De rechtbank komt tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist, door de specifieke en vergelijkbare omstandigheden van dit geval, en de rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. Het wettelijk kader voor de dadelijke uitvoerbaarheid stelt de eis dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldaan aan deze wettelijke vereisten voor de dadelijke uitvoerbaarheid. Nu verdachte langdurig ontuchtige handelingen heeft gepleegd, deze handelingen meerdere slachtoffers hebben getroffen en verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn laakbare handelen, is de rechtbank van oordeel dat een gevaar voor herhaling bestaat dat hij in de toekomst opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen.
9 BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich in het geding gevoegd. [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 440,48. Dit bedrag bestaat uit € 300,- immateriële schade en € 140,48 materiële schade. [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 647,76, bestaande uit € 500,- immateriële schade en € 147,76 materiële schade. [slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 2.347,76,-, bestaande uit € 2.200,- immateriële schade en € 147,76 materiële schade. Alle benadeelde partijen verzoeken daarnaast te bepalen dat over de bedragen de wettelijke rente zal worden betaald en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van alle benadeelde partijen voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. Behalve ten aanzien van de schadepost voor de kosten voor het hoger beroep. De officier van justitie heeft gevorderd dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit een toekomstige kostenpost betreft.
De officier van justitie heeft voor het overige gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn verzoek tot integrale vrijspraak, verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
Materiële schadevergoeding – algemeen
Alle benadeelden hebben in hun vordering verzocht om vergoeding van schade omschreven als ‘2x bezoek aan advocaat Maliebaan’, ‘gesprek ovj en zitting’ en ‘Hoger beroep’, alle drie deze posten houden reis- en parkeerkosten in. Ten aanzien van deze posten overweegt de rechtbank als volgt.
Reis- en parkeerkosten
De in voornoemde vorderingen genoemde materiële schadeposten, die zien op reis- en parkeerkosten, zijn niet zonder meer voor toewijzing vatbaar.
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De reis- en parkeerkosten die zijn gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de zitting, zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken. Deze door de benadeelde partij gemaakte kosten zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in artikel 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven. Echter, deze kosten kunnen alleen als proceskosten worden toegekend als de benadeelde partij zonder gemachtigde procedeert (artikel 238 juncto artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In onderhavige zaak hebben alle benadeelden zich laten vertegenwoordigen door een advocaat. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom ten aanzien van de reis- en parkeerkosten die zijn gevorderd voor het reizen naar de terechtzitting niet-ontvankelijk verklaren en zal deze kosten ook niet als proceskosten toewijzen.
Ten aanzien van de reis- en parkeerkosten die zijn gemaakt voor bezoeken aan de officier van justitie en de advocaat oordeelt de rechtbank als volgt. Dergelijke kosten zijn kosten die ingevolge artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek vallen onder de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Deze kosten kunnen als schade door het slachtoffer gevorderd worden en vallen derhalve niet onder de proceskosten. De rechtbank acht deze gemaakte kosten voor toewijzing vatbaar.
Kosten hoger beroep
Voor zover de benadeelde partijen kosten voor het hoger beroep hebben gevorderd, zal de rechtbank de benadeelde partijen op dit punt van hun vordering niet-ontvankelijk verklaren nu deze kosten nog niet zijn gemaakt en deze kosten bovendien proceskosten zijn die bij het eventueel instellen van hoger beroep gewijzigd en dus verhoogd mogen worden.
Wettelijke rente [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte eenmaal ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] in de periode 1 januari 2017 tot en met 15 augustus 2017. Nu niet is vast te stellen wanneer dit precies heeft plaatsgevonden zal de rechtbank de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding toewijzen vanaf 15 augustus 2017.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte meermalen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] in de periode 18 januari 2011 tot en met 17 januari 2015. Nu niet is vast te stellen wanneer dit precies heeft plaatsgevonden zal de rechtbank de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding toewijzen vanaf 17 januari 2013.
9.3.2
Gedeeltelijke toewijzing vorderingen benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 1] toewijzen tot een bedrag van € 327,50, bestaande uit € 300,- immateriële schadevergoeding en € 27,50 materiële schadevergoeding. De rechtbank bepaalt dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2018 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 2] toewijzen tot een bedrag van € 530,88, bestaande uit € 500,- immateriële schadevergoeding en € 30,88 materiële schadevergoeding. De rechtbank bepaalt dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2017 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 3] toewijzen tot een bedrag van
€ 2.230,88, bestaande uit € 2.200,- immateriële schadevergoeding en € 30,88 materiële schadevergoeding. De rechtbank bepaalt dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2013 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partijen als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die de bewezen geachte feiten hebben toebracht. Als door verdachte niet wordt betaald, zal de betalingsverplichting worden aangevuld met een hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Proceskosten
De rechtbank zal de gevorderde reis- en parkeerkosten ten behoeve van de terechtzitting afwijzen en de benadeelde partijen in de kosten ten behoeve van het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
10 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
geheel nietzal worden
ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 3 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [2004] ;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [2001] ;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 3] , geboren op [1998] ;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 4 maanden hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 327,50 (zegge: driehonderdzevenentwintig euro en vijftig eurocent);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2018 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 327,50 (zegge: driehonderdzevenentwintig euro en vijftig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2018 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 6 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 530,88 (zegge: vijfhonderddertig euro en achtentachtig eurocent);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2017 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 530,88 (zegge: vijfhonderddertig euro en achtentachtig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2017 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 2.230,88 (zegge: tweeduizendtweehonderddertig euro en achtentachtig eurocent);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2013 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 2.230,88 (zegge: tweeduizendtweehonderddertig euro en achtentachtig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2013 (voor de immateriële schadevergoeding) en 1 augustus 2019 (voor de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 32 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B Corbeij, voorzitter, mrs. P.A. Buijs en A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 augustus 2018 te Nieuwegein, althans in Nederland, met (zijn minderjarige (stief)kleindochter) [slachtoffer 1] , geboren op [2004] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het plaatsen/brengen/houden van zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] en/of het opzettelijk ontuchtig (tong)zoenen/kussen van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten/aanraken van de borst(en) van die [slachtoffer 1] (onder de kleding),
terwijl die [slachtoffer 1] aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;
( art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 augustus 2017 te Nieuwegein, althans in Nederland, met (zijn minderjarige (stief)kleindochter) [slachtoffer 2] , geboren op [2001] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het opzettelijk ontuchtig (meermalen) zoenen/kussen op de (boven)arm en/of in de nek van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten/aanraken van het (boven)been van die [slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) het betasten/aanraken van en/of wrijven over de vagina van die [slachtoffer 2] (onder haar handdoek),
terwijl die [slachtoffer 2] aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;
( art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
3
primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 18 januari 2011 tot en met 17 januari 2015 te Nieuwegein, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige (stief)kleindochter en/of de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 3] , geboren op [1998] , immers heeft hij, verdachte, (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal,
- die [slachtoffer 3] opzettelijk ontuchtig op de mond gezoend/gekust en/of
- op/in de nek van die [slachtoffer 3] opzettelijk ontuchtig gekust en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) de borst(en) en/of de vagina van die [slachtoffer 3] betast/aangeraakt (op de kleding) en/of
- een voorwerp (te weten een massageapparaat) op/tegen de vagina van die [slachtoffer 3] (op de kleding) gebracht/geduwd/gehouden;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2011 tot en met 17 januari 2014 te Nieuwegein, althans in Nederland, met (zijn minderjarige (stief)kleindochter) [slachtoffer 3] , geboren op [1998] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten meermalen, in elk geval eenmaal,
- het opzettelijk ontuchtig op de mond zoenen/kussen van die [slachtoffer 3] en/of
- het opzettelijk ontuchtig op/in de nek van die [slachtoffer 3] kussen en/of - het betasten/aanraken van de borst(en) en/of de vagina van die [slachtoffer 3] (op de kleding) met zijn, verdachtes, handen en/of
- het brengen/duwen/houden van een voorwerp (te weten een massageapparaat) op/tegen de vagina van die [slachtoffer 3] ,
terwijl die [slachtoffer 3] aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd,
en/of hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2014 tot en met 17 januari 2015 te Nieuwegein, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in elk geval eenmaal,
- die [slachtoffer 3] op de mond gezoend/gekust en/of
- op/in de nek van die [slachtoffer 3] gekust en/of
- de borst(en) en/of de vagina van die [slachtoffer 3] (op de kleding) met zijn, verdachtes, handen betast/aangeraakt en/of
- een voorwerp (te weten een massageapparaat) op/tegen de vagina van die [slachtoffer 3] (op de kleding) gebracht/geduwd/gehouden,
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) uit
- het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van de hiervoor genoemde handelingen en/of
- het (meermalen) geven van geld en/of goederen aan die [slachtoffer 3] en/of
- als (stief)opa van die [slachtoffer 3] hebben van overwicht over die Van de Wijngaard;
( art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met dossiernummer 2018233153/2018266187/2018266201/03Hek van 11 januari 2019 (pagina 1 t/m 108) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.De verklaring van getuige [getuige 1] d.d. 17 december 2018, pagina 104.
3.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 28 augustus 2018, pagina 19.
4.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 28 augustus 2018, pagina 20.
5.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 28 augustus 2018, pagina 24.
6.Bijlage 1 bij de aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 28 augustus 2018, pagina 28.
7.Bijlage 2 bij de aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 28 augustus 2018, pagina 30.
8.Bijlage 2 bij de aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 28 augustus 2018, pagina 32.
9.Bijlage 2 bij de aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 28 augustus 2018, pagina 37.
10.Bijlage 2 bij de aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 28 augustus 2018, pagina 39.
11.De verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 5 oktober 2018, pagina 53.
12.De verklaring van [slachtoffer 3] van 14 september 2018, pagina 44
13.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 23 oktober 2018, pagina 70.
14.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 23 oktober 2018, pagina 71.
15.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 23 oktober 2018, pagina 72.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 december 2018, pagina 93
17.De verklaring van getuige [getuige 1] d.d. 16 juli 2019 bij de RC.
18.De verklaring van getuige [getuige 3] d.d. 17 oktober 2018, pagina 79.
19.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] d.d. 8 oktober 2018, pagina 60.
20.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] d.d. 8 oktober 2018, pagina 61.
21.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] d.d. 8 oktober 2018, pagina 62.
22.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] d.d. 8 oktober 2018, pagina 63.
23.De verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 5 oktober 2018, pagina 55.
24.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 23 oktober 2018, pagina 74
25.HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118