ECLI:NL:RBMNE:2019:6464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
7477378 UE VERZ 19-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, een stichting, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerder, die sinds 1 januari 1999 in dienst was. De verzoekster stelde dat er een verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan, waardoor het niet mogelijk was om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Ondanks inspanningen van beide partijen om tot een oplossing te komen, was herplaatsing in een andere functie niet mogelijk. De verweerder betwistte de claims van de verzoekster niet, maar benadrukte dat hij zich altijd naar behoren had ingezet voor zijn werk.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en dat van de verzoekster in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Er werd ook onderzocht of er sprake was van een opzegverbod, maar dit bleek niet het geval te zijn. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en heeft het verzoek van de verzoekster ingewilligd.

De kantonrechter heeft bepaald dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2019 eindigt en dat de verweerder recht heeft op een beëindigingsvergoeding van € 30.000,- bruto, inclusief de wettelijke transitievergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7477378 UE VERZ 19-20 CS/30362
Beschikking van 8 maart 2019
inzake
de stichting
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: E.M. van den Berg,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.L.A. van Eeuwijk.

1.Het verzoek en het verweer

1.1.
[verweerder] is sinds 1 januari 1999 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [verzoekster] .
1.2.
[verzoekster] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b en 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen met ingang van 1 juni 2019.
1.3.
[verzoekster] voert daartoe aan dat tussen partijen verschil van inzicht is ontstaan over de wijze waarop [verweerder] invulling moet geven aan de door hem uit te voeren taken. Ondanks inspanningen van partijen is het niet gelukt om het verschil van inzicht te overbruggen en in overleg tot een aanvaardbare oplossing te komen. Hiervan kan geen van partijen een verwijt worden gemaakt. Herplaatsing in een andere passende functie is, ook met behulp van begeleiding, niet mogelijk gebleken. De arbeidsverhouding is zodanig verstoord geraakt dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren.
1.4.
[verweerder] betwist niet wat door [verzoekster] aan het verzoek ten grondslag is gelegd. [verweerder] benadrukt dat hij zich steeds naar behoren voor zijn werk heeft ingezet en dat hem van de ontstane situatie geen verwijt treft. Het verzoek houdt volgens hem geen verband met enig opzegverbod.

2.De beoordeling

2.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond als vermeld in lid 1 van dat artikel. De kantonrechter moet die redelijke grond onderzoeken op grond van artikel 7:671b lid 2 BW. De kantonrechter heeft geconstateerd dat partijen het eens zijn dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, dat de verstoring zodanig is dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren, dat geen van de partijen hiervan een verwijt treft en dat er geen herplaatsing van [verzoekster] in een andere passende functie binnen een redelijke termijn mogelijk is.
2.2.
Op basis van het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is verder onderzocht of een opzegverbod ingevolge art 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dat is niet het geval.
2.3.
Op grond van wat er over en weer is aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Het verzoek wordt daarom ingewilligd.
2.4.
Omdat het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, moet het einde van de arbeidsovereenkomst worden bepaald. De kantonrechter bepaalt dit einde op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd (volgens partijen bedraagt de opzegtermijn 4 maanden), waarbij de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek (23 januari 2019) en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing (8 maart 2019) in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van minstens een maand resteert.
2.5.
Partijen hebben de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 juni 2019. Aangezien deze datum niet vroeger ligt dan de wettelijk voorgeschreven datum is er geen bezwaar tegen toekenning van dit deel van het verzoek.
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] aanspraak heeft op een beëindigingsvergoeding van € 30.000,-- bruto, waarin de wettelijke transitievergoeding is inbegrepen. [verzoekster] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding.
2.7.
De proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
  • bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2019;
  • veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] een bedrag te betalen van € 30.000,-- bruto;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in aanwezigheid van mr. C.S. Schür in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2019.